J N°. 7789. Maandag 13 JuIL A®. 1885. TE MOOI! FEUILLETON. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. LEI DSCH j|f||i DAGBLAD. PEIJS DEZER COURANT: Toer Leiden per 3 maanden1-10. Franco per postE40. Afzonderlijke Nommersn 0 03. 16) Naar het Fransch VAK ANDRÉ GERARD. Vervolg.) Tegenover zijne vrouw gezeten, volgde lord Mac A pp ley, die zelf weer weinig at en nog minder sprak, met eene uitdrukking van walging de onop houdelijke bewegingen van mylady's vork; die goede dame toch was behept met een grooten eet lust. Trouwens, men kon het haar aanzien, want, nauwelijks drie-en-dertig jaren oud, was zij reeds vreeselijk dik. Zij had Denise zeer goed ontvangen en scheen zacht en welwillend te zijn, ofschoon een beetje verlegen, vooral tegenover haar man. Dertien jaren geleden was het huwelijk van lord Mac Appley met zijn nichtje, de mooie Rosie, des tijds een etherisch persoontje, met lichte oogen en goudblonde lokken, een schikking van de weder- zijdsche familie geweest. Lord Mac Appley had na zijn huwelijk zijn uiterste best gedaan om verliefd te worden op zijne vrouw die hij heel weinig kende, daar hij veel gereisd had, maar wier karakter door alle familie leden om het zeerst werd geroemd. Na een samen zijn van dertien maanden op het vasteland, in welk tijdsverloop de jonge dame drie banketbakkers for tuin liet maken, alleen door al haar snoeppartijtjes, na het bezien van kerken en museums, waar zij zon der eenige variatie voor ieder schilderij zeide„O ja, heel mooi, heel mooi!", bracht haar man haar in Schotland terug, tot zijn verdriet geheel overtuigd van haar onbeduidendheid en van haar onverzadelij- ken eetlust. Eens zeide hij tot zijn intiemsten vriend: „Dat bedrieglijke etherische voorkomen verbergt een maag met drie verdiepingen de eene eet, de andere verteert en de derde zoekt wat zij eten zal." Na deze terugkomst had lord Mac Appley alle lieflijke droomen van huwelijksgeluk, vroeger op verre tochten zoo dikwijls gekoesterd, laten varentoen had hij zijne avonturen van het jongeheerenleven weer opgevat, had daarin weinig meer achtergelaten dan zijn goudstukken, en was nu op zijn drie-en- veerstigste jaar zeer moede, zeer geblaseerd en zeer knorrig. Hij had nog een onbestemd verlangen naar iets anders en was over het geheel onverdraaglijk voor zichzelven en voor anderen. En toch, in weerwil van dit alles was hij, met hare kinderen en haar Franschen kok, het dierbaarste wat lady Mac Appley op de wereld bezat. Ja, zij beminde haar man zooveel als haar weekc natuur kon liefhebben, die natuur wier verkeerden aard zij zoo gevoed had door zich toe te geven aan hare gastronomische neigingen. Na afloop van het diner trok m y 1 a d y een klein werktafeltje tot zich, een bediende zette er een lamp op en langzaam begon zij aan een tapisserie-werk. Langzamer en langzamer ging de naald en einde lijk hield deze geheel op. My lady sliep. Dit was haarl gewoonte om de digestie te bevorderen. Bella, voor het vuur gezeten, amuseerde zich met het ver leggen der steenkolen; Ellen at uit haar zak de lek kernijen die zij van het dessert gekaapt had; wat de kleine Daisy aanging, die zat hare pop te wiegen en onderhield Denise over de verdiensten van haar baby. Lord Mac Appley liep het salon op en neer en zeide niets. Denise, ofschoon vrij verlegen met haar figuur tusschen de slapende dame en den zwijgenden wan delaar, durfde toch niet weggaan vóórdat de kinder juffrouw was gekomen om de kinderen naar bed te brengen. Kort vóór negen uren zette de baron zich in een hoekje bij den haard en liet zijn somber en trotsch hoofd tegen den schoorsteenmantel leunen; zijne ge- heele houding teekende de grootste verveling. Opeens scheen hij zich te herinneren dat de jonge onderwij zeres daar was en hij mompelde, zijn hoofd oplich tende: O pardon! toen zeide hij hardop: Men heeft vergeten u uw leerlingen voor te stellenik moet dat verzuim weer goed maken. Hier is jongejuffrouw Bella, en hier Ellen, die mettertijd een beroemde maag zal zijn. Het zijn weinig ont wikkelde schepseltjes, maar goedig als niemand ze stoort in hare slaapjes en haar maaltijden. U ziet mijn vaderliefde is niet blind. En wat dit persoontje aangaat en hij legde zijne handen liefkozend op het bruine hoofdje van Daisy tot nu toe heb ik haar maar eenvoudig laten levenzij kan lezen en schrijven alleen haar hart is nog maar ontwikkeld. Hij trok haar naar zich toe, kuste haar en zeide zachtjes: Mijn kind, mijn dierbaar kind! gij zijt de eenige hoop van uwen vader. En nu de voorstelling naar alle regelen der étiquette afgeloopen is, hernam hij, kunt gij heengaan made moiselle, indien gij daar lust in hebt. De uitgelaten vroolijkheid van dezen avond geeft, naar ik meen, niets aantrekkelijks voor u. O, het is onnoodig my- lady goeden avond te zeggen, de engel des gerichts zou er alleen in slagen om haar uit den slaap te krijgen. Is u gewoon u te vervelen? Ik wen mij aan alles, mylord. Ik maak u mijn compliment.Ik moet u zeg gen dat uwe voorgansters dit huis een graf hebben genoemd. Ik wensch u goeden naeht. Wat een vreemd mensch! dacht Denise bij het naar boven gaan, en wat moet die arme mylady hem weinig afleiding bezorgen. XXIII. De winter liep ten einde zonder dat lord Mac Appley ooit veel met de gouvernante zijner kinderen gesproken had. Hij wenschte haar goeden morgen en 's avonds te negen uren goeden avonddat was alles. Hierbij voegde mylady eenige vragen over de kinde ren, over het weer, of het mooi was of regenachtig en wat haar betrof was dat ook alles. Ondanks Daisy's lieftalligheid was Denise hare taak nog nooit zoo zwaar gevallen; hare geestelijke eenzaamheid woog haar zwaar, zij gevoelde zich ge drukt, een oneindige behoefte om lief te hebben en haar hart uit te storten vervulde haar. Hare ziel voelde zich ontmoedigd, en haar tot nu toe zoo krachtige wil was niet in staat om haar op te heffen. Zij leed aan slapeloosheid; hare droomen waren vol dwaze vizioenen, bevolkt met de helden en heldinnen uit de romans die zij met den graaf De Trécoeur gelezen had op het kasteel Saint-Hubert. Zij ontving in die droomen de hartstochtelijkste liefdesverklarin gen, die haar hart deden kloppen en bij het ontwa ken riep zij uit: Gelukkig dat het maar een droom is. Maar de prikkelende invloed van deze droomen werkte den geheelen dag na. Bij de familie Duvernay, waar zij zooveel te doen had, bij de Entragues, waar iedereen zoo goed voor haar was, later bij de vrienden Deroille, waar bij alles wat op hare schouders rustte de tijd om te denken bijna ontbrak, waren die gevaarlijke beelden geheel weggevaagd uit hare herinnering. In dit som bere huis, altijd gezeten tegenover twee knorrige kindereD, die zoo weinig mogelijk uitvoerden en te genover een derde dat nog aan weinig anders dan aan hake poppen dacht, terwijl zij lord en lady PRIJS DER ARVERTENTIEN: Tan 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17J. Groolere letters naar plaatsruimte» Veor het incasset- ren buiten de stad wordt 0.10 berekend. Mac Appley alleen maar zag aan het dessert, waar de een sliep en de ander zweeg; o hier voelde Denise zich hoe langer hoe meer ten prooi aan die geduchte demonen, die de eenzaamheid ontketent in zulk een verlaten bestaan. Men was in het laatst van April; op een morgen om acht uren ging Denise naar beneden om in den tuin haar brandend en vermoeid hoofd wat te ver- frisschen, terwijl hare leerlingen aangekleed werden. De tuin was somber, ingesloten door zware muren met klimop bedekt. Het jonge meisje zette zich ne der op een steenen bank, met mos begroeid, en bleef daar onbeweeglijk met gebogen hoofd, de handen over de knieën geslagen. Zoo ik beeldhouwer was, zeide eensklaps eene stem, zou ik u vragen om te willen poseeren voor een beeld, de neerslachtigheid voorstellende. Denise schrikte. Lord Mac Appley, in rijkos tuum gekleed, kwam recht op haar aan. Zij stond op. Ik bid u, dérangeer u niet, zeide hij stil staande. Eenige dagen reeds verwijt mijn geweten mij dat ik u nooit een compliment heb gemaakt en toen ik u nu den tuin door zag gaan, kon ik niet nalaten het u te komen aanbieden. Geen van uwe voorgangsters is ooit langer dan drie maanden in deze oude woning kunnen blijven en u is hier reeds bijna vijf maanden en spreekt ook nog niet van ver trekken.Uw zedelijke moed is groot, naar ik merk, ik wensch er u geluk mee. Ziedaar, dat was mijn compliment. Ik dank u, mylord, antwoordde Denise op koelen toon. En zij verwijderde zich eenige schreden. Eén woordje nog verzoek ik u, hernam de ba ron, op denzelfden ironieken toon die hem eigen was. Ik ben soms uiterst nieuwsgierig. Wilt gij mij eens uitleggen, waarom gij volhoudt hier te blijven, terwijl gij met uwe groote en menigvuldige talenten honderd families kunt vinden die veel aangenamer zijn De voorlaatste gouvernante hier kende geen muziek en geen Duitschen toch heeft zij liever de kans geloopen van lang zonder eene betrekking te zijn dan hier „begraven" te blijven. Zij heeft mij zonder omwegen verklaard dat zij geheel verstompt vertrok. Moet ik uit uwe woorden opmaken, mylord, dat mijn verblijf naar uw zin lang genoeg heeft ge duurd? U beantwoordt mijn vraag met een andere. Verre is het van mij om naar uw vertrek te ver langen, gij zijt eene volmaakte onderwijzeres. Ik vraag eenvoudig waaraan wij het te danken hebben u lan ger dan een der vroegere te mogen houden? Ik ben gewoon te blijven waar ik ben, totdat men mij bedankt. Ah, en men heeft u soms bedankt? Altijd mylord. Die bekentenis is oprecht en.naïef. Maar, zeide zij levendig, u kan uit mijne pa pieren, waarin men mij ver boven mijn zwakke ver diensten prijst, zien dat slechts zeer bijzondere om standigheden die scheidingen noodig hebben gemaakt. „Zeer bijzondere omstandigheden," mompelde de baron met een dubbelzinnigen glimlach ik weet wat ik weten wilde... welnu mademoiselle leef in vrede onder mijn dak. Mylady vergeet in hare omgeving bijna alles wat niet gegeten of gedronken kan wordendus zij zal niet geplaagd worden door eenige gevoelens van jaloezie. En wat mij betreft, alleen leelijke vrouwen bekoren uw dienaar. Wat een vreemde man! zeide Denise in zichzelve, het huis binnengaande, ik heb bepaald iets tegen hem. Zij heeft aan Daisy verteld, dat zij een wees was en zonder eenige familie dacht de baron, den tuin verder inloopende en zij is een van die schoon heden die geene vrouw gaarne naast zich ziet. Zij zal niet van hier vertrekken. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1