TE MOOI!
Maandag 8 Juni.
N'. 7759.
A°. 1885.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANTt
T*or Leiden per 8 mtanden.1.10.
Franco per posl1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DEB ADYERTENTIEN
Tm 1refel» 1.05. Iedere regel meer 0.171-
Grootere letters neer pUatsrnimte. Voor het incassee-
ren buiten de stad wordt f 0.10 berekend.
5)
Naar het Fransch
VAN
ANDRÉ GERARD.
{Vervolg.)
Hare oogen ontmoetten die van Denise, zij na
derde, maakte een bevallige buiging, stak hare poezele
handjes uit en vroeg of de reis Denise niet vermoeid
had. Dezen haar blijkbaar opgedragen plicht vervuld
hebbende, loosde zij een zucht van voldoening, wierp
een doekje, dat zij over haar bloote halsje en haar
armen had geslagen, op een fauteuil en riep:
O, wat ben ik blij dat u zoo mooi is, made
moiselle, en er zoo zacht uitziet. Mijne kamenier
heeft mij verteld dat alle gouvernantes leelijk en
boos waren en dat ik zou zien Ik houd veel van
mooie menschen. Wil u mij nog een kusje geven?
Denise lachte, omhelsde haar en de kennis was
gemaakt.
Het kind, dat nu geheel op haar gemak was, zette
zich dicht bij het vuur neder, en begon te babbelen.
Zij vertelde dat zij ook „geen papa en mama meer
had", dat haar papa op de jacht dood van het paard
was gevallen, en dat hare arme mama van schrik
was gestorven. Sedert dien tijd woonde zij bij haar
oom en tante De Trécoeur, die altijd een boos ge
zicht zetten en bijna niets spraken, omdat de goede
God hun geen kleine kindertjes zond. Alleen in de
lente bracht men drie maanden te Parijs door en
Parijs was toch veel prettiger dan Ne vers. Zij heette
Martine, een leelijke naam, maar hare tante zeide
pltijd dat die naam zeer fatsoenlijk was. Haar oom had
.gezegd: Zoo zoo, de gouvernante heet Denise Resve;
wat een poëtische naam, zeker een bijzonder leelijk
persoon wat zou hij opkijken
Onder dit gebabbel luidde de etensbel.
Laat ons nu gauw naar beneden gaan, zeide
Martine, Denise bij de hand nemende.
Bij de deur van het salon hielden zij stil. Mijn
heer De Trécoeur stond voor den schoorsteenmantel
en keek naar het plafond; de gravin zat met ge
kruiste armen op de sofa en keek naar het tapijt.
Hier is mademoiselle! riep Martine, vol trots
bij deze voorstelling.
De oogen van den heer De Trécoeur keken haar
aan met een soort van toegevendheidde gravin
stond half op en wachtte de vreemdelinge af.
Denise, ofschoon vrij beschroomd, naderde met
hare natuurlijke bevalligheid, boog beleefd en be
scheiden, nam plaats op een stoel, en antwoordde met
haar heldere frissche stem op de banale vragen die
gewoonlijk bij een eerste ontmoeting gedaan worden.
"Voor menschen uit den stand van den graaf en de
gravin De Trécoeur was deze entrée een bewijs van
een volmaakt goede opvoeding.
De snelle blik dien zij samen wisselden zeide dit
duidelijk genoeg.
Ziedaar een jonge dame met uitstekende manieren,
en zeer bekoorlijk, vervolgde de blik van den graaf,
terwijl hij de gouvernante opnamen veel te mooi,
voltooide die der gravin, wier donker oog een ooge^
blik onheilspellend schitterde.
Martine keek haar oom nieuwsgierig aan.
Welnu oom, zeide zij vroplijk, is de mademoi
selle zoo erg lee
Martine! bestrafte haar oom ernstig.
O, het doet er niets toe, hernam het kind,
ik heb het toch al aan mademoiselle verteld.
De soep is op tafel, kwam een knecht zeggen.
Aan tafel sprak de graaf met Denise over muziek
en opvoedingde gravin hield zich onledig met de
nieuwe huisgenoote te observeeren, en sprak nauwe
lijks tien woorden. Zij dacht: Een fijne smaak, goed
oordeel, niet pedant, vol tact en dan, zij eet keurig
netjes: zij heeft niet eenmaal tegen de étiquette ge
zondigd en daarbij eene volmaakte schoonheid, wat
een keurige rij tanden, hoe komt zij aan die kleine
handjes?
Mijn man kijkt haar aan alsof hij haar uit moet
schilderen; zij doet alsof zij het niet bemerkt.
Ah, zoo, zij kent ook Duitsch, Italiaansch en En-
gelschen wezenlijk ook wat chemieMaar die gou
vernante is doorleerd.
De heer De Trécoeur zeide
Ik verzoek u vooral, mademoiselle, om den
meesten tijd aan de vreemde talen te wijden. Als
Martine achttien jaren is, zal zij met mij een reis
door Europa maken, die haar verder zal ontwikke
len: zij moet mij eer aan doen, zij is niet alleen
mijn nichtje, maar ook mijn kind, want ik heb zelf
geene kinderen.
De toon, waarop de graaf deze woorden uitsprak,
scheen aan te duiden dat hij ook volstrekt niet meer
op erfgenamen rekende.
En toch was de graaf slechts negen-en-dertig jaren
en de bekoorlijke vrouw, die tegenover hem zat, was
niet ouder dan acht-en-twintig.
Juist keek zij glimlachend naar Martine, die haar
grooten hond een koekje gafdie lach verdween van
hare lippen bij het hooren van hetgeen haar man
zeide en plotseling boog zij zich voorover om den
hond te streelen.
VII.
De heer en mevrouw De Trécoeur leefden niet op
slechten voet zamen; zij leefden in het geheel niet
met elkaar. Sinds vijf jaren was Giselle De Mornière
gravin De Trécoeur. Zij was op drie-en-twintigjarigen
leeftijd getrouwd na eene zeer afhankelijke jeugd in
het huis van haren vader, een gepensionneerd zee
kapitein. Mevrouw De la Mornière was jong ge
storven, na gedurende negen jaren bitter geschreid
te hebben bij elk vertrek van den kapitein.
De brave zeeman vond zijne vrouw een beetje al te
gevoelig. „Zij en de zee," zeide hij, „geven mij wat
veel vocht in mijn leven." Eigenlijk hield hij meer
van de zee; die kende hij beter.
Toen Raoul De Trécoeur Giselle De la Mornière
naar het altaar geleidde, kon niemand aan de bruid
bemerken of zij een huwelijk uit genegenheid of uit
berekening deed.
Zij was alles wat men van een wel opgevoede
jonge dame kan verwachten. Een greintje meer vol
doening zou onbehoorlijk zijn geweest, een greintje
minder onbeleefd.
Zes maanden na hunne vereeniging, was de graaf
niet dieper doorgedrongen in de eigenlijke gevoelens
zijner vrouw. Dit mishaagde hem niet; hij was te
gewoon aan zeer gemakkelijke conquêtes, om het niet
prettig te vinden de liefde zijner vrouw langzamer
hand te winnen. De huwelijksreis en een winter te
Parijs verliepen op een aangename wijze.
De zomer kwam en het jonge paar vertrok naar
het kasteel.
Op een Juli-avond kwam de graaf alleen van een
dineetje bij een zijner buren terugde gravin had zich
wegens vermoeidheid verontschuldigd.
Geheel en al in een aangename droomerij verdiept,
wandelde de graaf langzaam voort. Hij was jong,
schoon, rijk en gezondhij was niet de eerste de
bestehij had goede vrienden en een bekoorlijke
vrouw, die hij innig en hartelijk beminde en van
wier wederliefde hij zich nu zeker geloofde.
Hij kwam door het park binnen, zag de vensters
van zijn vrouws kamer nog verlicht, glimlachte en
ging zacht naar boven.
Vóór de deur bleef hij eeft oogenblik stilstaan en
draaide toen den knop behoedzaam omde gravin
in een licht ochtendkleed zat met den rug naar hem
toe en met gebogen hoofd.
Zij leest, dacht de graaf. Met kleine stapjes,
zijn adem inhoudende, naderde hij op het dikke ta
pijt, bij zichzelven lachende om zijne dwaasheid.
Achter zijne vrouw gekomen, strekte hij zijne han
den uit om daarmede haar schoone oogen te bedek
ken, boog zich voorover, maar op hetzelfde oogen
blik richtte hij zich weer op, met doodsbleek gelaat.
De gravin hield een groot ouderwetsch medaillon
in hare handen, waarin het portret van een jong-
mensch van omstreeks dertig jaren, een schoon zui
delijk gelaat, hartstochtelijk en trotsch; en op dat
portret vielen hare tranen.
In hare overpeinzing verzonken, hoorde zij eens
klaps een zwaren zucht achter zich; zij sloeg de
oogen op en zag in den spiegel het beeld van haar
man.
Er was een oogenblik van vreeselijke stilte; zij,
gebogen, alsof zij in den grond wilde wegzinken
hij staande, onbeweeglijk, al zijn trots bijeengarend
om die verplettering te dragen.
Toen hij zijne stem weder meester was, zeide hij
zeer kalm:
Ik vraag u vergiffenis, mevrouw, dat ik zon
der kloppen ben binnengekomen.
Toen, met al de beleefdheid van een edelman,
groette hij haar en ging de deur uit.
Alles was gezegd met deze woorden. Geen tegen
werping kwam over de lippen der gravin. Was zij
schuldig en vergiffenis onwaardig? Of onschuldig,
maar te trotsch om zich te rechtvaardigen Treurde
zij over een liefde die haar huwelijk verijdeld had?
Of was deze traan gewijd aan een droom harer kin
derjaren
Indien de graaf zich al deze vragen stelde vroeg
hij ten minste geen antwoorden. Den volgenden mor
gen zagen zij elkaar terug als twee vreemdelingen,
die, nadat zij reeds een lange reis samen gemaakt
hebben, zich weer naast elkaar in denzelfden waggon
bevinden, en, met een weinig meer gemeenzaamheid
dan onbekenden, een alledaagsch gesprek voeren over
de schoonheid of de eentonigheid van het landschap,
het mooie weder en de zon, en elkaar hunne dag
bladen ter lezing aanbieden.
Dat zonderlinge bestaan, dat niemand vermoedde,
duurde reeds vijf jaren, toen Denise Resve haar in
trek nam in het kasteel Saint-Hubert.
Toen de gravin zich te slapen legde, zeide zij tot
zichzelve
Die juffrouw Resve is veel te mooi.
Was dit een kreet van gekwetste ijdelheid of was
zij jaloersch?
De graaf, geleund in een fauteuil, dicht bij het
vuur, rookte zijn vijfde cigaret en was geheel en al
verdiept in dit thema:
Wat gaat toch boven een mooie vrouw. En deze
is wezenlijk verleidelijk. Vijf jaren geleden heb ik
een model-echtgenoot willen zijn.... dat het mislukt
is, is mijne schuld niet. Mijn huiselijke haard heeft
niet zooveel aantrekkelijks dat ik mij niet elders zou
mogen schadeloos stellen.
Mme. Renaud schreef ons, dat dit jonge meisje
onder al haar ellende steeds deugdzaam was geble
ven. Zulke deugdzame en trotsche naturen geven zich
slechts over aan de liefdeGeen familie, geen
geld, zij zal alles aan mij te danken hebben. Komaan,
ik kan nog gelukkig zijn.
Zoo ik slaag, doe ik misschien een goede daad
door haar aan haar treurig lot te onttrekken en,
wie weet? te bewaren voor dieper val.
Arme Denise!
Wordt vervolgd.)