TE MOOI!
N°. 7748.
Dinsdag 26 Mei.
A". 1885.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCÏÏ
DA (xBLAD.
PRIJS DEZER COURANT»
T«or Leiden per 8 meenden.L18.
Fnaeo per post1.40.
ibonderl\jke Nommers.0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Vu 1S re»ela 1.08. Iedere regel meer 0.174-
C rooier» letten neer pleetsrnimte. Voor kei iieeeeee-
ne boitea de rted werdt/0.10 berekeiA
i)
Naar het Fransch
VAN
ANDRÉ GIRARD.
I.
Het tvas een ruim vertrek, meer lang dan breed,
op de eerste verdieping; op de grijs geverfde muren
had de vochtigheid arabesken geteekend van een
vaalgroene kleur; een groote spin weefde haar web
boven een koperen Christusbeeld, welks stervend
hoofd half verscholen was onder een verdorden palm
tak. Het was in den winter en er was geen schoor
steen in deze kamer; maar op den muur zag men
met houtskool een kachel geteekend; daarnaast was
deze achtste zaligspreking geschreven, door Pape aan
die van het Evangelie toegevoegd: „Zalig zij die
niets goeds hopen, want hunne verwachting zal niet
bedrogen worden".
Een mat daglicht drong binnen door de tralies van
een hoog venster, dat uitzag op een binnenplaats,
waar eenige kippen haar armzalig voedsel zochten,
te midden van potscherven, oude koolsbladen en
vuilnis van allerlei soort. Aan den overkant van
deze sombere omgeving verhieven zich trotsch en
statig, aan paleizen gelijk, de nieuwe huizen van een
grooten boulevard; over de binnenplaats klonk het
vroolijke gedruisch dat opsteeg uit het rijke en weel
derige Parijs.
De kamer die wij beschreven hebben, was, niette
genstaande de tralies van haar venster en de tee-
keningen harer muren, geen gevangenis; zij maakte
een deel uit van het klooster Sainte-Marie, waar
men, tegen den matigen prijs van 20 franken per
week, kost en inwoning gaf aan jonge meisjes, ge
komen uit alle oorden van Frankrijk, Duitschland
en Engeland om een plaats te vinden als gouver
nante. Die jonge dames wachtten daar totdat de ver
schillende bureaux van plaatsing waar zij zich had
den laten inschrijven, haar een betrekking hadden
bezorgd, overeenkomstig hare talenten, op voorwaarde
dat zij 5 percent zouden afstaan van het salaris van
het eerste jaar.
Dien dag, den 15den tkcember 18..., waren er
een twaalftal pensionnaires, allen tusschen de 20 en
25 jaren oud, vereenigd in deze algemeene spreek
kamer, waar zij samenkwamen om te schrijven en
te werken wanneer de agentschappen haar niet gelast
hadden om zich persoonlijk bij de families aan te
melden.
Vier van haar zaten om een tafel bij het raam.
De eerste, Mile. Marguerite Davenel, was bezig de
volant eener zwarte alpaca-japon te stoppen, terwijl
zij soms een blik wierp in een voor haar liggende
Italiaansche spraakkunst; Mile. Odette De Tiers ver
taalde „Maria Stuart" van Schiller, een werk dat zij
met zuchten begeleidde; Isabelle Gilbert, dochter van
een effectenmakelaar, die zich voor het hoofd had
geschoten, knipte, om ze te verkoopen, de borduur
sels en kanten van haar uitzet af want de bruide
gom was met den bruidschat verdwenen; alles was
meegesleept in den ondergang van den inancier.
Een bekoorlijke Oostenrijksche wier hoofdje
versierd was met een prachtig diadeem van blonde
lokken Ulrika De Braün, besmeerde de witgewor-
den vingers harer zwarte handschoenen met inkt. Haar
vader, die te Sadonia gesneuveld was, had als eenige
erfenis elf kinderen aan zijne weduwe achtergelaten.
Aan de andere tafel zaten eenigen te schrijven,
terwijl anderen werkten of lazen.
Een volkomen stilte heerschte er sinds een kwartier.
Lieve mademoiselle De Braün, zeide Marguerite
Davenel, die haar stopwerk af had, hoe lang denkt
ge nog uw handschoenen te verven? Feliciteer mij,
ik heb dezen gapenden winkelhaak toegemaakt.
Het maakt iemand neerslachtig er naar te
kijken, zeide Isabelle Gilbert, wat een peinzende blik 1
Zou men niet zeggen, dat zij op de toppen van die
oude handschoenen de blauwe coupé met ivoren
knoppen ziet, haar aangeboden in dien brief van den
Rus aan de overzij van den boulevard?
Ulrika De Braün haalde onverschillig hare schou
ders op.
Ik ben verzekerd, mijn beste, dat uw prins niet
meer prins is dan zijn portier, zeide Odette De Tiers.
Een gentleman die een dame een coupé aanbiedt, al
heeft hij dan geen bijzonder respect voor haar, ver
telt er niet bij dat die coupé blauw is met ivoren
knoppen. Dat i6 wagenmakersstijl.
Geheel mijne meening, antwoordde Ulrika De
Braün. Daar ben ik nu vijf maanden hier, steeds
bezig eene betrekking, te zoeken en ik vind niets
dan plaatsen op kostscholen tegen kost en inwoning
of als kindeijuffrouw in eene familie. Men verbeeldt
zich, geloof ik, dat Duitsche meisje6 niets dan Duitsch
kunnen onderwijzen.
Ik bezit niets meer dan 75 franken en 40 centi
mes en ik zie er tegen op het aan mijne moeder te
schrijven. Zij werkt toch reeds dag en nacht voor
een huis te Weenen dat in kant doet "Wie
weet of die sinjeur van den overkant mij niet zal
willen trouwen?
Als men op zoo'n manier begint, lispelde Isabelle
Gilbert, is dat meer dan twijfelachtig.
Zoo, dan raadt ge mij om maar honger te
lijden?
Ik raad u niets.
Wat zoudt gij in mijne plaats doen?
Ik stel mij nooit in de plaats van anderen. Ik
heb al genoeg te doen om mijn eigen plaats te vin
den.
Mademoiselle De Braün, zeide Odette De Tiers,
ge weet dat ik in de volgende week mijne betrek
king bij de markiezin De T beginik zal met
haar over u sprekenbeloof mij tot zoolang geduld
te hebben, en verder wil ik u openhartig zeggen.
O, wat ik u bidden mag, zeg mij niets „open
hartig"; altijd wanneer men u waarschuwt dat men
iets openhartig wil zeggen is men vooruit zeker, dat
het iets onaangenaams is. Hebt gij een middel ont
dekt, om van 75 franken en 40 centimes 200 fran
ken te betalen?
Dat ontdekt men door het leven moedig op te
nemenkom, kom, een beetje meer courage
in deze wereld moet men zich met een betrekkelijk
geluk tevreden stellen.
Het mijne is dan al bijzonder betrekkelijk,
mijne beste.
Men vindt er die nog meer te beklagen zijn,
dan gij, zeide Marguerite Davenel.
Wanneer men een moeder, vader, broed' "s
en zusters gehad heeft en liefde heeft gekend
en, ach, zoolang het mij heugt, herinner ik mij
niets dan het koude en strenge gezicht van een tante
die mij heeft opgenomen omdat zij het niet durfde
laten.
Gedurende vijftien jaren, van het oogenbKk dat
mijn min mij verlaten had, heeft zij mij het brood
dat ik at verweten, ofschoon zij het zeer goed doen
kan, zóó zelfs, dat ik op een avond naar bed ging
met het vaste voornemen mij te laten doodhongeren.
En wat een tal van wreede gezegden over de „dwaas
heden" en „uitspattingen" van „dien vader en die
moeder" die ik nooit gekend had
Omdat ik zoo stil was als een muisje, vond mijne
tante mij „zacht en onderworpen." Ik wil het we
zenlijk wel gelooven 1 ik zou mij op een klosje heb
ben gerold om die verschrikkelijke woorden: „als
men niets bezit,", „als men een lastpost voor ande
ren is," niet te hooren. Zoodra ik ze hoorde, deed
ik mijn best om met mijn armzalig stroohoedje,
waarmee ik zomer en winter rouwde, te ver
dwijnen.
Ik had ook nog een groenen doek, een monster-
leelijken groenen doek met palmen, afkomstig van
mijne tante, ten minste 20 jaar oud. Dat ding te
dragen was mijn wanhoop, het woog mij als lood
op de schouders en ik liep zoo dicht mogelijk langs
de muren, in de vergeefsche hoop dat ze mij en mijn
voorvaderlijken doek zouden begraven Win
ters, hoe koud het ook was, had ik nooit vuur in
mijne kamerwat lange avonden heb ik daar niet
zitten bibberen, als ik voor mijne examens werkte!
Soms hoorde ik de vroolijke dansmuziek weerklinken
van de overzijde der straat, waar de president van
het hof woonde; ik bewasemde dan mijn bevroren
ruiten en zag de schaduwen der walsende paren
langs de helder verlichte vensters zweven. En als ik
dan om twaalf uren, verstijfd van kou, neerknielde
om mijn gebed te doen, kon ik deze gedachte niet
terughoudenHoe zal ik u genoeg danken, mijn God,
voor al de mij gegeven weldaden!
In vijf maanden hebt gij geen betrekking ge
vonden, Mademoiselle De Braün, welnu ik ben niet
veel verder en ik was hier een week vóór u.
Mijne tante heeft mij geen muziek laten leeren,
zoodat ik genoodzaakt ben een plaats in Rusland of
Polen aan te nemen. Ik heb geen vader of moeder
meer, ik heb niets dan mijn land. Maar waar dient
het toe, tegen het noodlot te morren!
"Waardig het leed te dragen is een kunst, ant
woordde Ulrika De Braün op deze ontboezeming.
Een kunst? zeide Isabelle Gilbert, zeg liever
een deugd.
Deugd is geluk.
Een oude koekoekklok sloeg langzaam vijf uur en
op hetzelfde oogenblik ging de deur open en kwa
men twee meisjes binnen, druipende van den regen.
II.
Welnu? klonk het van alle kanten.
Ik heb een plaats, antwoordde vroolijk eene
der meisjes. Ze wonen drie maanden te Parijs en
negen in Bretagne op een groot kasteel aan de kust.
Zeer poëtisch, maar niet bijzonder vroolijk.
Twee leerlingen en vijftienhonderd franken.
Dat is nog zoo slecht niet.
En gij, mademoiselle Resve? Zij die op dezen
naam antwoordde was een allerliefst meisje, twintig
jaren oud, in zwaren rouw gekleed. Zij liet zich,
blijkbaar geheel afgemat, op een stoel vallen.
r ch! zeide zij op neerslachtigen toon, met mij
is het altijd dezelde geschiedenis, ik zie er altijd
veel te lief uit. Waar wil men dan toch dat ik van
leef? Wat een regen I Ik ben doornat.
Een brief voor Mademoiselle Gilbert, zeide een
dienstdoende zuster, terwijl zij de deur half opende.
Van Madame Menaud's bureau, riep het jonge
meisje, terwijl zij haastig het couvert verscheurde;
mijn hart klopt.
Zij las en wierp den brief op de tafel.
Alweer eene teleurstelling zeide zij treurig.
Madame Menaud heeft zich vergistik ken Itfcliaansch
en Engelsch, maar geen Duitsch. En buitendien, het
salaris is bespottelijk! Maar het is misschien iets
voor u Mademoiselle Resve: de betrekking is in de
provinciemen behoeft de persoon niet vooruit te
zien; als de getuigschriften maar goed zijn en on-
derteekend door een geestelijke.
Ga morgen vroeg eens naar madame Menaud.
Ja... Hoeveel leerlingen?
Twee.
En wat verdient men er?
Voor drie talen, muziek, teekenlessen en de
rest, betaalt de dame negenhonderd franken: acht-