Maandag 11 Mei. De lonker van Roderijcke. N\ 7737. A". 1885. FEUILLETON. Dese Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COUBAHTt ▼•er Ltideo per ami—.i,f IJl. Fraaeo per post.iiiïiil..... a 1.40. üioa&rljjke Noamtrs.(LOS. PRIJS DER ADYERTEinTES: Vu 1—4 rcftla 1.01. IWer* r#|tl bmt UIT*. Grooten letten sur pltsisrnimu. Voer hol ia ren baitta de itii werdt 0.10 bwrekead. i) EEN VERHAAL. Toen ik nog aan de hoogeschool te G. verkeerde, lag aldaar tegelijk met mij op studie een jong edel man, dien wij in de wandeling jonker Roderik noem den, schoon zijn geslachtsnaam eigenlijk Van Rode rijcke was. Hij was de eenige zoon van een rijken vrijheer, die aanzienlijke goederen in de kastelenij van Doornik en in den omtrek van het bosch van Soignies bezat. Zijne ouders woonden op hun ridder matig goed aan de vaart naar B., nabij het dorp of liever marktvlek H. Zij hielden, gelijk ik naderhand vernam, ook des winters hun verblijf op dit slot. Hij was reeds eenigen tijd aan de hoogeschool, toen ik eerst mijn academische loopbaan intrad. Hij was een jong raensch van veel verwachting, had reeds een graad in de letteren verkregen en drong nu naar het Candidaatschap in de rechten. Destijds en lang voordat ik aan de academie kwam, bestond er tusschen de verschillende faculteiten een geest van verwijdering. Dit kwaad, uit verschil om den rang tusschen de professoren ontstaan, had zich ook onder de jongelieden verspreid. De studenten in de rechtsgeleerdheid en die in de geneeskunde span den samee en maakten met elkander een meerder heid uit, voor welke wij anderen in aantal moesten onderdoen. Hieruit ontstonden bij herhaling ongere geldheden, die weder tot veelvuldige klachten aan leiding gaven. De professoren, eindelijk deze buiten sporigheden moede, wenschten aan de verdeeldheid een einde te maken. In dien tijd trad een hunner als rector magnificus op, die een man was van strenge grondbeginselen en tevens vati veel invloed, voor wien allen ontzag voedden. Deze, die niet licht een zaak ondernam, of hij wist ze ten uitvoer te bren gen, besloot het kwaad met wortel en tak uit te roeien. Men was gewoon den aanvang van elk aca demiejaar plechtig te vieren, wanneer de aftredende lioogleeraar het rectoraat nederlegde en een ander het met een plechtige redevoering aanvaardde-, dan had er een optocht plaats, er werd een maaltijd ge geven, en de dag met vreugdebedrijven ten einde gebracht. Sinds eenige jaren had men dit achterwege gelaten de aankomende rector magnificus aanvaardde wel als naar gewoonte zijn waardigheid met een redevoering, maar voor het overige liep zulk een dag in stilte af; de gerezen verdeeldheid was daar oor zaak van. De hoogleeraar, die thans als rector mag nificus zou optreden, maakte van deze omstandigheid voor zijn plan gebruik. Hij gaf te kennen, dat hij gaarne de bij die gelegenheid gebruikelijke plechtig heden hervat zou zien; hij stelde de vernieuwing •daarvan aan zijne ambtgenooten voor als een geschikt middel om de oude veete uit den weg te ruimen en tot herstelling van de vorige eensgezindheid. Zijne maatregelen gelukten; de wrevel van vroeger was merkelijk verkoeld, hét misverstand hield op, en geen der leeraren aan de universiteit was er, die niet in de faereeniging deelde. Dit voorbeeld werkte krach tig; ook de jongelieden reikten nu elkander de broe derhand, en van dit oogenblik af was de eensgezind heid volkomen hersteld. Het jaarlijksch academiefeest had ook thans weder als naar gewoonte plaats en werd ditmaal met ongemeene vreugde gevierd. De zoogenaamde liefhebberijtooneelen waren toen maals minder bekend. Er bestond destijds te G. een genootschap in den geest van de kamers der oude rederijkers; het was meerendeels samengesteld uit jongelieden, die als studenten waren ingeschreven. Men hield er voorlezingen over de rederijkerskunst en oefende zich in de mimiek of gebarenkunst; de meesten der leden waren zeer bedreven in de kunst van voordragen. Tot meerdere oefening gaf dit genoot schap daarenboven gedurende de winteravonden kleine treur- en blijspelen op een daartoe ingericht tooneel. Enkele der vertoonde stukken waren door leden van het genootschap zelf vervaardigd. Vond zulk een stuk bij de vertooning bijval, dan werd het als een proeve van hun arbeid in het licht gezonden en daarna niet zelden op den grooten schouwburg ten tooneele gevoerd. Onder andere vermakelijkheden, welke thans bij de feestviering plaats hadden, werd ook door dit genoot schap een blijspel vertoond, gevolgd door een zinne beeldige voorstelling, op de gelegenheid toepasselijk gemaakt. Beiden, het blijspel, een stuk in drie be drijven, en de zinnebeeldige voorstelling, werden met toejuiching ontvangen. Het blijspel droeg echter de meeste goedkeuring weg. Als de maker er van werd jonker Van Roderijcke genoemd, wien daarvoor alle lof te beurt viel. Hij had het stuk getiteld: de pro motie van Crispijn, of de verschalkt^ Juristen. Het was het titelblad van dit blijspel dat naderhand aanleiding gaf tot de ontdekking van een ijselijke misdaad. De jonker Van Roderijcke kwam namelijk niet lang daarna op een treurige wijze om het leven. En wel licht ware men nooit de ware toedracht van zijn treurig uiteinde te weten gekomen, indien het titel blad van ditzelfde blijspel niet had medegewerkt om dit ongeluk aan het licht te brengen. Ziehier hoe dit geval zich toedroeg. Het was in den winter. Het strenge jaargetijde had de velden met sneeuw en de rivieren met ijs bedekt. De koude deed zich bovenmate fel gevoelen. De aan houdende noordoostenwind bracht een strenge vorst te weeg, zoodat het ijs binnen weinige dagen tot een verbazende dikte aangroeide en met schaatsenrijders als bezaaid werd. De Kerstvacantie was ophanden. Verscheiden studenten, die van elders waren en met de vacantie een uitstapje wilden maken, namen de reis naar huis op hunne schaatsen aan. Onder dat getal behoorde ook de jonker Van Roderijcke. De afstand van de stad G. tot H., het vlek in welks nabijheid het slot zijner ouders lag, wordt doorgaans op ruim zeven uren gaans berekend. Van Roderijcke beweerde dien weg op schaatsen in minder dan vier uren te kunnen afleggen. Ongelukkig kwam het hem ditmaal in den zin, eerst zijn vacantiewerk een wei nig onder den voet te brengen. Elk student name lijk bekwam voor de vacantie zekere taak. Dit ver oorzaakte dat de jonker zich nog eenige dagen in G. ophield, nadat reeds de andere studenten, die buiten de stad tehuis behoorden, vertrokken waren. Thans was hij genoodzaakt alleen te gaan. Vroeger had hij in gezel schap van de overigen, die dezelfde streek uit moesten, kunnen medegaan, en dan, zoo stel ik mij voor, zou hij misschien niet zoo ongelukkig zijn te land gekomen. Nog des avonds vóór den dag van zijn vertrek waren wij ten zijnent vroolijk en wel bij elkander. Hij had eenige collegemakkers, en onder hen ook mij, bij zich op een „potteken Lovensch" gevraagd. Wij dronken hem een hartelijk afscheid toe en wenschten hem op morgen goede reis en behouden aankomst bij zijn familie, weinig den kende, dat wij hem daarna nimmer zouden weder zien, veel minder zouden hooren, dat hij op zulk een vreeselijke wijze aan zijn einde was gekomen. Het gesprek viel dien avond onder anderen ook op zijn blijspel, dat bij de vertooning zooveel opgang had gemaakt. Wij drongen bij die gelegenheid bij hem aan, dat hij dit stuk in het licht zou geven; wij zeiden hem, dat het jammer zou zijn, als een zoo goed geslaagd ontwerp niet meer algemeen be kend werd. Hij verontschuldigde zich door aan te merken, dat hem tét hiertoe de tijd nog had ont breken om de beschavende hand aan zijn arbeid te leggen. Hij zeide tot dat einde de stille vacantieda- gen te hebben uitgekozen; hij wilde te huis het werk op zijn gemak overzien en van misslagen zuiveren. Hij gaf daarbij zijn woord dat, wanneer zijne ouders zulkg wilden toestaan, zijn arbeid nog denzelfden winter bet licht zou zien. Dus met elkander sprekende, kwamen wij onge zocht in geschil over een zinsnede, welke de maker in zijn blijspel had aangevoerd. Dit gaf aanleiding dat hij het handschrift te voorschijn haalde, om uit de letterlijke voordracht de zaak op te helderen. Bjj die gelegenheid ging het manuscript van hand tot hand. Ook ik bladerde het nog eens door om een plaats, die bij de vertooning mijn aandacht bad ge wekt, daarin na te zien. Toenmaals stond op de eerste bladzijde van het handschrift alleen de titel uitgedrukt Het overige van dit blad alsook de keerzijde was wit. Geen motte of zinspreuk bevond zich onder den titel. Het geheel was met des jonkers eigen hand vrij duidelijk en leesbaar geschreven. Het handschrift was in quarto- formaat en zal ongeveer honderd bladzijden groot zijn geweest. Hierin kwamen wij allen, die toenmaals bij den jonker waren en het manuscript gezien had den, naderhand overeen. De schrijver verhaalde ons, dat hij destijds, om het afschrijven van zijn stuk te voorkomen, zich de moeite had getroost, eiken ver- tooner zijn rol afzonderlijk op schrift te geven, en dit wisten wij ons ook daarna zeer goed te herinneren. Den volgenden dag nam de jonker de reis naar de ouderlijke woning aan. Het was reeds na den maal tijd toen hij vertrok. Er reed dien namiddag weinig volk. Een hevige sneeuwjacht hield de schaatsenrij ders van het ijs. Wie niet buiten noodig had, bleef stil in den hoek van den haard zitten. De jonker had op zijn weg den wind vlak tegen. Een zijner collegemakkers, die des avonds te voren ook in ons gezelschap was, bracht hem een eind weegs tot aan zekeren molen, ruim een uur buiten de stad. Hier toefden zij een poos, alvorens van elkander te gaan en dronken er een teug tot vaarwel. Van Roderijcke nam afscheid van zijn vriend, die weder stadwaarts reed. De jonker sloeg kort daarna de hem aangewe zen dwarsvaart in. Zijn makker zag nog eens naar hem om. Weldra waren zij elkander uit het oog. De arme jonker!... wij zagen hem niet weder! Den derden dag nadat de jonker vertrokken was' kwam de baron Van Roderijcke zelf te G. om zijn zoon af te halen. Hij hoorde vreemd op, toen hem bericht werd, dat de jonker reeds voor drie dagen vertrokken was. Maar zijn bevreemding ging over in ontsteltenis, toen hij vernam dat zijn zoon de reis op schaatsen had ondernomen. De jonker had zijne ouders vooraf geschreven, dat hij dien namiddag dacht te komen; diensvolgens had men hem op den be paalden tijd verwacht, en toen hij niet kwam, hem elk oogenblik blijven te gemoet zien. Zijn langdurig toeven had den baron bewogen, zelf naar G. te gaan, om zijn zoon af te halen, in de vooronderstelling dat zijne studiën den ijverigen jongeling nog binden zouden. De hospes van den jonker herinnerde zich den student, die hem een eind weegs had gebracht. De baron ging dadelijk dien jonkman opzoeken. Ook de:,e ontstelde niet weinig, toen hij hoorde dat de jonker niet terechtgekomen was. Hij deelde den baron mede, tot hoever hij zijn zoon vergezeld had. De baron reed spoorslags naar den molen, alwaar de jongelie den van elkander waren gegaan. Hij liet zich door den molenaar den weg beschrijven, welken de jonker op diens raad had ingeslagen, en zond naar onder scheiden kanten lieden uit, die moesten uitvorschen of ook iemand iets van den jonker vernomen had, terwjl hij zelf de gewone vaart naar B. volgde. Niemand had intusschen iets van den jonker gehoord of ge zien. Alleen een oude boer, die op dien avond de vaart naar B. op schaatsen langs gekomen was, ver haalde dat hij slechts een enkelen schaatsenr^der had ontmoet; dit was omstreeks het dorp L. ge weest. Maar daar de Avond reeds was gevallen, had hij hem niet goed onderscheidennochtans geloofde hij, dat het niemand anders dan de jonker was ge weest. Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1