Vrijdag 1 Mei.
Het Quarfett-gezelschap.
N°. 7729.
A0. 1885.
FEUILLETON.
Deze Oonrant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCÏÏ
DA ÖBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
V»or Leiden per S maanden.1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIE»:
Van 1I regel» 1.05. Iedere regel meer 0.174-
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor ket incassee-
ren builen de stad wordt 0.10 berekend.
i)
NOVELLE.
Een krachtige streek op de viool en Mozarts „Sere
nade" was geëindigd. Diepe stilte heerschte er in de
eenvoudige huiskamer van Felix Leroy, maire van
Seltz.
Gewoonlijk volgde op de uitvoering van een stuk
eene gedachtenwisseling, maar ditmaal had noch mees
ter Helden, die de quartetten dirigeerde, noch zijn
vriend, de apotheker Sturmund, noch de maire of zijn
neef Antoine iets op te merken. Hadden de tonen
der muziek hen voor een poos aan hunne eigene ge
dachten ontrukt, nauwelijks was de „Serenade" geëin
digd of deze maakten zich weder geheel van hen
meester en het duurde lang eer het zwijgen werd
verbroken door eene opmerking van Antoine, die slechts
eene voortzetting was van het gesprek, dat noode
plaats gemaakt had voor het doel waarvoor het viertal
bijeengekomen was.
„Dagbladen zijn geen evangeliën."
„Bovendien, de „Moniteur" zegt er niets van", voegde
de maire er bij, voor wien de officieele courant van
het keizerrijk de geheele pers vertegenwoordigde.
„Het zal zoo lang niet meer duren of de „Moniteur"
zal er meer van mededeelen dan ons lief is," ant
woordde meester Helden. „Ik verzeker u, dat alle
Duitsche en Fransche bladen in denzelfden zin spreken.
De „Rastadter Kurier" bevatte van morgen een arti
kel...."
„Het papier is geduldig", viel Antoine hem in de
rede, „maar als het tot een oorlog komt, dan is het
eene onvergeeflijke dwaasheid van den koning van
Pruisen zoowel als van Napoleon."
„Keizer Napoleon zal geen oorlog voeren als het
niet noodig is," merkte de maire op, die een ijverig
imperialist was, sedert hij door Napoleon tot hoofd
der gemeente Seltz was benoemd. „Als hij het doet,
zal hij er zijne goede reden wel voor hebben."
„Ddar nu! Oom zelf gaat al partij trekken!"
„Volstrekt niet," hernam de oude Leroy; „ik
trek in het geheel geen partij. Ik hen het volkomen
eens, dat oorlogvoeren eene ongerijmdheid is, maar
een keizer, die aan het hoofd van een rijk als Frank
rijk staat, moet de rechten en belangen van zijne
onderdanen behartigen, en als die aangetast worden,
moet hij wel tot zijn leger de toevlucht nemen."
„En dan moeten de volken elkander vermoorden
sprak Sturmund op somberen toon. „Maar het is hun
eigen schuld. Waarom hebben de kikvorschen ook
den ooievaar over zich gesteldEn als men hen
voorlicht en maatregelen beraamt en uitvoert om er
een einde aan te maken, dan wordt men, zoo als ik,
als landverrader en oproermaker in de gevangenis
geworpen of moet men als balling leven. Maar de
tijd zal komen," ging de oude democraat voort, ter
wijl zijne anders doffe oogen flonkerden, „de tijd zal
komen dat de volken hun belang beter zullen in
zien. '48 was slechts een voorbode; het was de duif,
die uit de arke werd gelaten en onverrichter zake
wederkeerde; maar eenmaal zal zij terugkomen met
den olijftak in haar bek, die den vrede aan de aarde
verkondigt en aan het menschdom zijne vrijheid door
zijne gelijkheid brengt. Dan zullen er geene oorlogen
meer wezen, omdat er geene grenzen meer zijn en
alle volkeren der wereld zullen als broeders te za-
men leven."
„Ja, mijn waarde Sturmund," zeide Helden goe
dig, „dat zal een mooie tijd wezen, maar er zal nog
heel wat water door den Rijn loopen eer die tijd
aanbreekt en gij noch ik zullen hem beleven. Maar
ik wenschte ook wel, dat hij er al was, dan lie-
yen wij geen gevaar over weinige dagen misschien
reeds als vijanden tegenover elkander te staan."
„Vijanden!" herhaalde de maire, „mijn goede Hel
den, dat zullen wij voor eikander wel niet worden.
Wat maakt het voor ons uit, dat wij een verschil
lend vaderland hebben?"
„Alle menschen hebben een en hetzelfde vader
land," sprak Sturmund, „en dat is de wereld. Gren
zen zijn slechts de vrucht van de heerschzucht der
vorsten. Allen wilden alles hebben en daarom heb
ben zij elkander wel grenzen moeten stellen. Als er
geen vorsten waren, zouden er geen grenzen zijn."
„Voor ons althans zijn er geen grenzen, mijnheer Stur
mund," riep Antoine uit, „laten de koningen en keizers
vechten naar goedvinden, wij blijven vrienden!"
„Goed gesproken, Antoine," sprak de maire. „Mees
ter Helden en de heer Sturmund zullen steeds een
schuilplaats vinden in onze woning."
„En omgekeerd, mijnheer de burgemeester," ant
woordde de onderwijzer met kalmen glimlach. „In
Rastadt zal er altijd nog wel eene kamer wezen voor
mijne vrienden Leroy, en misschien zou het sommigen
jongelieden zoo onaangenaam niet wezen als zij wat
dichter bij elkander woonden."
„Wat dat betreft, zeker neen, meester," zeide An
toine, „maar gij behoeft nog geen logies voor mij te
bestellen."
„Gij gaat dienst nemen vroeg Helden half spottend.
„Nooit, ik wil mijn handen niet bezoedelen met het
bloed van hen, onder wie ik mijne beste vrienden tel."
„En het vaderland?"
„Vaderland! Vaderland! Als Lodewijk XIV zich
niet van den Elzas had meester gemaakt, was ik
Duitscher, en als oom mij niet tot zich had genomen,
zou ik misschien, de hemel weet waar, te recht zijn
gekomen."
„Precies," zeide Sturmund; „vaderland is ook een
van die anachronismen, waardoor men voorheen de
volkeren verdeeld hieldmaar ook dat wanbegrip
zal wijken, als eenmaal alle natiën vereenigd zijn
tot een groot volk, dat tot koningin heeft de Vrij
heid. Als de eenheid der volken.
„Ja, mijn beste Sturmund, die theorie kennen wij,"
viel de meester hem in de rede. „Wat dunkt u hee-
ren, als wij nu weder eens voort gingen?" En hij
bladerde in zijn muziek-cahier om zijne partitie op
te zoeken, maar vóór hij ze nog had gevonden,
maakte Leroy weder eene opmerking, die het ge
sprek nogmaals deed voortzetten over de zaak, waar
mede allen vervuld warenden oorlog die tusschen
Frankrijk en Duitschland dreigde los te harsten, en
waaromtrent velerlei losse geruchten in omloop wa
ren, welke eene onuitputtelijke stof opleverden voor
allen, die er aan geloofden of er niet aan geloofden,
maar ook in het laatste geval met niet minder vuur
de kansen eener overwinning voor de eene of de
andere mogendheid bestreden of verdedigden.
Eindelijk was het uur daar, dat Helden en Stur
mund naar Rastadt terug moesten keeren. De maire
en zijn neef geleidden hen een goed eind, en op de
grenzen namen zij afscheid, met eene half schert
sende, half weemoedige zinspeling op hun verschil
lend vaderland.
„De volgende week komen wij met het regiment
mede dat Rastadt vermeestert," sprak Antoine, ter
wijl hij zijn aanstaanden schoonvader de hand drukte.
„Als gij wacht tot een Fransch soldaat in Ra
stadt komt, zullen wij wel nooit meer een quartett
maken," antwoordde Helden op denzelfden toon en
het viertal scheidde.
De schoolmeester en de apotheker uit Rastadt
waren te goed bekend in de grensstreek om niet
onbelemmerd huiswaarts te keeren, maar uit velerlei
kleinigheden bleek het, dat de verstandhouding tus
schen Duitschland en Frankrijk eene geheel andere
was dan tusschen de vier mannen, welke dien avond
door hunne quartettvereeniging waren zamengehracht.
Sinds jaren waren zij elke week te zamen geko
men, beurtelings bij meester Helden en bij den maire
Leroy, door wien de vereeniging opgericht was. Deze
had in zijne kleine gemeente en in den geheelen
omtrek geen musicus gevonden, totdat het toeval
hem den onderwijzer van Rastadt deed ontdekken,
die door zijne maatschappelijke positie uitgesloten
was van de beoefenaars der muziek in zijn stadje,
waar de officieren den toon gaven. Deze had den
apotheker Sturmund aangebracht, een democraat,
wien om de rol, welke hij in 1848 te Berlijn had
gespeeld, het Pruisisch grondgebied was ontzegd. Ook
hij was in zijne woonplaats niet gezien; en juist de
uitsluiting zoowel van hem als van den onderwijzer
had hun omgang met den maire van Seltz en diens
neef inniger gemaakt en het quartettgezelschap een
vriendenkring doen worden. Zoowel voor de Leroys
als voor Helden en Sturmund waren de Zaterdag
avonden de aangenaamste der geheele weekde
meester vond er een verpoozing in voor zijn slaaf-
schen arbeid, die hem maar juist genoeg opbracht
om niet van honger om te komen; Sturmund kon
er vrij zijne utopieën verkondigen, want de maire
van Seltz, hoe keizersgezind ook, was te goedhartig
en te weinig ontwikkeld om tegen hem op te komen
en in Antoine, die zijne jeugd te Parijs had door
gebracht en republikein was door geboorte, vond hij
eer een discipel dan een tegenstander.
Maar men schreef Juli 1870 en de gebeurtenis, die
over het lot der volken besliste, zou ook beslissen
over het lot van het quartettgezelschap.
Acht dagen later wandelden de Leroys als naar
gewoonte naar Rastadt. Toen zij de huiskamer van
den meester binnentraden, rees deze verschrikt uit
zijn leunstoel op, terwijl Tonia hen tegemoet snelde
en hare rood gekreten oogen op Antonia gevestigd,
met een glimlach van verrassing en blijdschap uitriep:
„Goddank, gij komt hier!"
„Wat meent ge?" vroeg de oude Leroy verbaasd
over deze ontvangst, terwijl hij gedacht had zijne
vrienden Helden en Sturmund met hun viool en violon
cel voor hunne lessenaars te zullen vinden.
„Maar weet ge het dan nietriep de meester, „de
oorlog is verklaard."
„De oorlog! De oorlog tusschen Frankrijk en Pruis-
senMaar dat is een praatje, een gerucht, zooals
er honderden reeds in omloop zijn geweest."
„Toch niet, hier is de officieele tijding; dezen
morgen is de oorlogsverklaring door keizer Napoleon
uitgesproken."
De maire stond versteend. Hij, die de politieke ge
beurtenissen uitsluitend uit den „Moniteur" volgde, welke
ongeveer zes en dertig uren na hare verschijning zijn
stadje bereikte, had nog niets van het gewichtige
feit vernomen, niettegenstaande zijne gemeente in de
onmiddellijke nabijheid der grenzen lag en, zooals hij
zich in zijne eenvoudigheid voorstelde, ieder uur kon
worden veroverd.
„Hier hebt gij het telegram!" zeide de meester,
hem de courant voorhoudende.
Leroy las het, maar voelde zich nog niet in staat
een woord te uiten.
„Dus zijn wij op vijandelijk grondgebied," sprak
Antoine, terwijl hij zijn arm om Tonia sloeg, uit
besef dat zij nu gescheiden waren en alsof hij zich
vaster wilde hechten aan hetgeen hij verliezen
moest.
„Gij blijft hier?" vroeg Tonia smeekend haar ver
loofde aanziende.
„Wat mij betreft..." begon Antoine, maar zijn
oom viel hem in de rede. „Dan moeten we ter
stond terug, Heldenals maire van Seltz heb ik mij
nu reeds gecompromitteerd door over de grenzen te
komenvaarwel meester."
„Maar gij zult toch nog eerst wel een glas bier
drinken; gij hebt een goede wandeling achter den
rug."
(Wordt vervolgd.)