kwasten, welke Z. K. Iï. als schout-bij-nacht en gene- raal-majoor gedragen heeft. Droevige gewaarwordingen wekte de aanschouwing van deze groep op, want met de kostbare vracht als op een praalbed in het voertuig der rouwe voor het volk tentoongesteld, verdween de hoop des Vaderlands. De heeren jbr. Hooft en Hojel hielden aan eene zijde van den rouwwagen, de heeren Beyerman en Sir- tema Van Grovestins aan den anderen kant ieder een slip van het rouwkleed in de hand. Naast hen vervulde een zestiental dienstdoende en buitengewone kamerheeren des Konings den eerepost van dragers van het Vorstelijk lijk. Deze aanzienlijke heeren, met den rouwmantel om de schouders, verdeelden zich in twee rijen. Aan de eene zijde van den rouwwagen gingen de heeren jhr. Mr. W. G. Hovy, K. F. baron Van Lijnden, baron De Constant Rebecque de Villars, baron d' Ablaing Van Giessenburg, Mr. F. graaf Van Rand- wijck, jhr. Steengracht Van Moyland, D. J. V. baron Van Sytzaraa, baron Van Brienen van de Groote Lindt, terwijl de koets aan de andere zijde begeleid werd door het volgend achttal heerengraaf W. Van Limburg Stirum, graaf Alfred Van Bylandt, F. C. II. baron Van Tuyll van Serooskerken, H. J. D. C. C. W. baron De Constant Rebecque, baron Tindal, baron Osy Van Zegwaard, graaf Du Chastel de la Howarderie en mr. J. A. II. baron Van Zuvlen van Nijevelt, zijnde de beide voorlaatstgenoemden in België woonachtig. Achter dezen treurstaf liepen twee aan twee de bij het dragen adsisteerende onderofficieren, welke eere dracht was te beurt gevallen aan van de marineadju dant-onderofficier der mariniers, werkzaam op het bureau aan het dep. van marine, Schouten; van de Haagsche schutterijsergeant-majoor J. W. Van Leuven, van de 2de cornp. artillerie; van de Delftsche schutterij sergeant-majoor Van Dungen; van de landmacht: de sergeant-majoors Van Ree en Bimbergen, van het reg. grenadiers en jagers; sergeant-majoor Koene, van de trein-compagnie der veldartilleriesergeant-majoor Van der Most, van de vesting-artillerie; wachtmeester Brouwer, van het 3de reg. huzarensergeant-majoor C. A. Van Rijn, van het corps genietroepen; adjudant- onderofficier Abrahams, der mariniers; sergeant Hotz, van de Delftsche infanterie; opperschippers Annes, Kamen en De Voren; onderschipper De Wolf; opper wachtmeester Vink, van de rijdende artillerie, en sergeant-majoor Fesevur Jr., van de Delftsche schut terij. Terwijl velen den zich al verder en verder voortbe- wegenden rouwwagen naoogden, richtten de blikken zich als van zelf op het eerste volgrijtuig. De hoofden, reeds bij liet voorbijgaan van het lijk door de meeste toeschouwers ontbloot, bleven ongedekt en begroetten eerbiedig Z. M. den Koning op den weg naar het graf van zijn beminden Zoon. - Het gesloten, koninklijk gala-rijtuig werd begeleid door den ge- pensionneerden luitenant-generaal Verspyck en den generaal-majoor Van Bel, respectievelijk in hoedanig heid van adjudant-generaal van Z. M. en waarnemend gouverneur der residentie. De opper-, hoofd- en verdere officieren, behoorende tot het dienstdoend Militair Huis, kwamen hier achter te paard aanrijden en ontsloten de nu volgende reeks van rijtuigen met de buitenlandsclie vorsten of hunne afgevaardigden, die door hunne tegenwoordigheid een blijk van deelneming wilden geven, hetzij vanwege hunne vorstelijke bloedverwanten, hetzij in persoon. In het vierspan onmiddellijk achter 's Konings ge volg aansluitende, waren gezeten de graaf van Vlaan deren en Z. D. H. den prins Von Wied. Na hetvor- stenrijtuig maakten, gezeten in hofrijtuigen met twee paarden, deel uit van den stoet: Eerstvolgende koets, graaf Kapnist, afgevaardigde van het Russische hof, sir Stuart, idem van Hare Britsche Majesteit, baron Von Wollwarth, speciaal gezant van het Wurtembergsche hof. Daaropvolgend rijtuig: baron Von Bosen, groot meester van den hertog van Nassau, baron Von Stock- hausen, kabinetsraad van den vorst van Waldeck-Pyr- montVaresco, Rumeensch gezant, en De Burenstam, gevolmachtigd minister van Zweden en Noorwegen. Verder aansluitend rijtuig: de heer Legrand, ge zant van de Fransche Republiek, met Prins Karadja, hoofd der Turksche missie, en graaf Delia Croce, bui tengewoon gezant en gevolmachtigd minister van Italië hier te lande. De niet in den stoet aanwezige vertegenwoordi gers van vreemde Mogendheden hadden zich reeds vooraf naar de Nieuwe Kerk te Delft begeven. Nadat als in een kaleidoscoop al die hooggeplaatste heeren in uitheemsche uniformen en ambtsgewaden waren voorbijgetrokken, was de plaats in het gevolg achter 's Konings rijtuig aan den grootmeester van het Huis Hunner Majesteiten opper-kamerheer graaf Schirnmelpenninck Van Nyenhuis en den vice- admiraal, adjudant-generaal der Marine, chef van het Militaire Huis des Konings, Jhr. Van Capellen. En hun, die er belang in stellen te weten wie de heeren, meerendeels vreemde officieren, waren die mede in het tweetal rijtuigen naar de plechtigheid te Delft togen, zij medegedeeld dat daarin gezeten waren de adjudanten van den groothertog, van prins Albert en van den graaf van Vlaanderende hofmaar schalk van den Prins Voo Wied en luitenant Von Kranack, mede behoorende tot het gevolg van den Groothertog. Konings stalmeester in buitengewonen dienst, de heer C. Van der Oudermeulen, sloot de hofrij, waarna eene achterhoede gevormd werd door twee bataillons van het regiment grenadiers en jagers, een escadron der huzaren en eene batterij veldartillerie. En hiermede sloot de trein, die over den geheelen weg langs de rijen van opeengehoopte volksmassa's op straat en ten aanschouwe van duizenden, die voor de ramen, ja tot op de daken der woningen gezeten waren, voorbijtrok. In de Huygensstraat brachten de leden der konink lijke vereeniging van oud-strijders „het Eereteeken voor belangrijke krijgsverrichtingen" en corps het eeresaluut aan het lijk door eenige keeren de met rouw gedekte banier te wuiven. Bij de barrière aan den Rijswijkschen weg verlieten de scherpschutters en het bataillon schutterij den optocht, om, in bataille geschaard, den stoet te laten passeeren. Terzelfder plaatse waren de burgemeester met de wethouders der residentie in ambtsgewaad verschenen om aan de grens van het gemeente-gebied het Vorstelijk lijk uitgeleide te doen. In matigen draf en na een kort oponthoud in ver band met het bezetten der ledige rijtuigen door de kamerheeren-dragers, schreed men langs den Rijs wijkschen weg voort. Aan den straatweg van de kleine gemeente Rijswijk wachtte het gemeentebestuur van dat plaatsje het lijk op en het hoofd der gemeente begeleidde den stoet tot den uitersten grenspaal. Langzamerhand kwam de grijze Prinsestad in het gezicht en trok de trein op dezelfde wijze als in Den Haag en door eene niet mindertalrijke volksmenigte aan gestaard door Delft, alwaar de dienstdoende schutterij aan den ingang der gemeente na aankomst van liet lijk, eerbiedig op het territoir ontvangen door B. en W. van Delft, in den stoet plaats nam. Het kerkgebouw, belegd met een rouwtapijt, was op liet oogenblik van aankomst van den lijkstoet, reeds geheel gevuld met hen, die op eenigerlei wijze aan de plechtige teraardebestelling deelnamen en, dank de welwillende aanwijzingen van de hoffelijke aide- Ceremoniemeesters, als hoedanig waren aangewezen 's Konings kamerheeren jhr. Van Pabst Van Binger- den, baron Taets Van Amerongen Van Natewisch, jhr. De Jonge Van Zwijnsbergen, II. W. J. E. baron Taets Van Amerongen en W. A. W. graaf Van Limburg Stirum, de voor hen bestemde plaatsen had den ingenomen. Onder de talrijke getuigen van de droevige plech tigheid in de kerk, waren behalve de Ministers, hoof den der departementen, in persoon aanwezig of ver tegenwoordigd door hoofden, vice-presidenten, leden of deputatiën, de Ministers van Staat, de beide Ka mers der Staten-Généraal, de Raad van State, de Algemeene Rekenkamer, het Kabinet des Konings, de Kanselier der ridderorden, de besturen der Pro vinciën door de Commissarissen des Konings in die gewesten, de Hooge Raad der Nederlanden, de voor naamste gemeenten door hare burgemeesters, de al gemeene secretariaten der ministeriën, de schutterij, zee- en landmacht, het Nederlandsche corps diploma tique, de Regeering van het Groothertogdom Luxem burg, de vreemde legation, tal van instellingen van schoone kunsten, wetenschap, letteren en liefdadig heid, die onder het Hooge beschermheerschap van den Overledene stonden, en verdere autoriteiten. De Kweekschool voor Zeevaart te Leiden werd ver tegenwoordigd door den voorzitter der commissie dr. A. Rutgers van der Loeff. De kist, onmiddellijk gevolgd door Z. M. den Koning, werd met langzamen tred binnengedragen en op de baar gesteld bij het graf, op korten afstand waarvan eene eerewacht, onder bevel van den lsten luitenant E. Vreede, opgesteld was. Eene plechtige, indrukwekkende stilte volgde daar binnen de treurklanken der buiten het gebouw steeds doorspelende muziek op. In dat plechtige oogenblik naderde de weleerw. heer dr. C. E. Van Koetsveld Z. M. den Koning op eenen eerbiedigen afstand en hield de volgende lijkrede: „Mijne gedachten zijn niet Ulieder gedachten, en uwe wegen niet Mijne wegen," spreekt de Heer: „Want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn Mijne wegen hooger dan uwe wegen en Mijne gedachten anders dan de uwe" Dat geloof alleen, broeders! geeft den bijna tachtigjarigen grijsaard moed en kracht om nog eens, en God geve, nu althans voor het laatst! te spreken bij dit Vorstelijk graf, geopend voor den laatsten der vier Prinsen uit 't Iluis van Oranje, die nog voor zes jaren den troon omringden. Hoe telden wij de dagen der verraderlijke ziekte, die hem had aangetast! Wat blijde mare was, door het gansche land, zijn aanvankelijk herstel! Maar anders waren Gods gedachtenOnverwacht nog legde de onverbiddelijke Dood de kille hand op dat nog jeugdig hart, en het klopte niet meer. Het had veel geleden, dat hart. Arme Prins, die nooit uit den rouw over Uwe dooden U hebt kunnen opheffen tot de blijmoedigheid der levenden! Nog hoor ik het U zeggen, in een vertrouwelijk gesprek „Ik ben nog geen dertig jaren oud," en zeg 't reeds Borger na: „Ik wensch geen stap terug te treden op de afge legde levensbaan." Zóó riep ieder jaar de zomermaand, als de maand Uwer dooden, U herwaarts ter bedevaart; tot dit jaar haar eerste dag U op het ziekbed wierpwaarop 9 Jee. 55, va. 3 en de benevelde geest nog den laatsten nacht over Uwe dooden sprakRust zacht in dit Uw tweede Te Huis! Wat al geheimen en raadsels zinken daar in die diepteWat gedachten en aandoeningen door kruisen, als eene branding, het hart der levenden, daar omheen! Maar die alle lossen zich op in diepen weemoed, waar gansch de natie in deelt. Aan U allereerst, beminde Vorst en Koning denken daarbij allen, nu gij den laatsten Uwer drie zonen ten grave brengt. Toen den eersten de Dood dreigde, toen hoorde ik 't U zeggen en een Koninklijk woord vergeet men niet, ook na meer dan dertig jaren„Wanneer het der Voorzienigheid behaagt, mijne kinderen te ontnemen, zal ik mijn troost vinden in de kinderen van Nederland." Mocht ge alzoo, mijn Koning! door de liefde van Uw volk gedragen, meer dan eenig ander Vorst, en door dui zenden bij duizenden opgedragen aan den Koning der Koningen, ook dezen zwaren slag te boven komen, ondersteund door eene trouwe, liefdevolle gade, en ook in rouw gelukkig dour het aanvallig kind, thans Nederlands troost en hoop. Of zouden wij hier vooral niet hopen, zonen van Nederlandhier waar vóór driehonderd jaren de bede van den verraderlijk vermoorden Vader des Vaderlands werd gehoord: „Heere God! Ontferm U over dit arme volkDie bede des stervenden verhoorden drie eeuwen, ook in den bangsten nood. Nog zweeft zij, als uit zijn open graf, gelijk een be schermende Engel over 's Konings hoofd en huis en volk O, verlieze dat volk nooit het Christelijk geloof, dat zóó nog stervend bad Vorsten en gezanten uit den vreemdeDank voor Uwe belangstelling in Oranje en in Nederland. Zegt het ten Uwent, dat, waar de takken worden afge broken, wij ons te nauwer scharen om den stam van Oranje Nassau en bidt met ons, dat God hem beware, zoo als hij diep zijne wortels heeft in de graven der dooden c-n in de harten der levenden. En nu nu worde ons allen de kracht geschon ken, om Gode te zwijgen waar zoo luide de graven spreken. Amen!" Met onverflauwde aandacht volgde het koninklijk gehoor de lijkrede van den leeraar. De kist, ontdaan van den rouwtooi, werd allengs zichtbaar en zonk langzaam in het koninklijk graf. Z. M. den Koning was de beproeving opgelegd ook zijn laatsten Zoon ten grave te zien dalen. Toen Dr. Van Koetsveld zijne korte rede uitsprak stonden alle autoriteiten in een hal ven kring achter Zijne Majesteit, die ter zijner linkerzijde had de her tog van Saksen-Weimar en Albert van Pruisen, ter wijl achter hen de graaf van Vlaanderen en de prins Von Wied stonden. Terstond nadat de lijkkist was gezonken in het kerkgewelf, verliet Z. M. het gebouw, vergezeld van de vorsten. Alleen de prins Von Wied keerde terug en daalde in den grafkelder af, waar hij de verze geling bijwoonde en nog eenige oogenblikken vertoefde. Diep bewogen verliet de Koning de kerk en keerde naar de residentie terug. En terwijl op het oogenblik dat Z. M. het marktplein passeerde, de tamboers van het garnizoen als militair saluut, den helderen slag, aan de trommen na het afleggen van het rouwfloers teruggegeven, tot in het kerkgebouw deden doordrin gen, bleven de aanwezigen aldaar bijeen totdat, na verzegeling der kist, baron Fagel had aangekondigd dat de plechtige teraardebestelling van het stoffelijk overblijfsel van Z. K. II. den Prins van Oranje vol bracht was. De verzegeling van de kist door den Minister van Justitie, bijgestaan door den secretaris-generaal van gezegd Departement, had plaats in het bijzijn van den grootmeester des Konings en den opper-hofmaarschalk, opper-intendant, volgcnderwijze Eenige meters zilver galonband met twee zwarte biezen werden om de kist gewikkeld en in het midden langs den rand van het deksel in een knoop verbon den, waaruit een strikvormige lis werd gelegd op beide einden waarvan ter halverhoogte het lak werd gespreid, waarin de minister van justitie eigenhandig den stempel van het grootzegel des Rijks drukte. Deze formaliteit verricht zijnde werd tot besluit midden op het deksel eveneens het cachet, bestaande uit het koninklijke Nederlandsche wapen, geplaatst. De lijkbaar aan den ingang van den kelder ge plaatst, verkondigde alsnu dat er wederom een giaf van een Oranjezoon versch was gedolven. De plechtigheid was binnen den tijd, gewoonlijk daartoe vereischt, afgeloopen. De eerste stalmeester des Konings, Zijn adjudant-majoor baron Bentinck, kweet zich van de formatie, het in beweging stellen en doen ophouden van den trein, op de meest oor deelkundige wijze, bijgestaan door de heeren ambte naren van het Koninklijk staldepartement, de onder stalmeesters dc heeren F. Steers en Wijnveldt. De openbare orde in de residentie werd gehand haafd door de politie met GO bereden manschappen van het garnizoen. De hoofdcommissaris van politie had zich belast met het toezicht op den dienst en de posten tot liet Noordeinde, de commissaris van de le afdeeling, de heer De Klopper, van de Plaats tot de Wagenstraat, en de commissaris der 2e afdeeling de overige stra ten tot de grens der gemeentei

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1884 | | pagina 2