LEIDSCH
DAGBLAD.
V. 7412.
Donderdag 17 April.
A°. 1884.
Tweede Blad.
PRIJS DEZER COURANT:
V«or Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers.0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADYERTE NTIEN
Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.11\.
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor hot incassee-
ren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
LEIDEN, 10 April.
In de dezer dagen verschenen aflevering van
rBe Gids" wijdt prof. A. A. W. Hubrecht te Utrecht
oen opstel aan de nagedachtenis van den onlangs
overleden directeur van hefc Museum te Leiden,
prof. H. Schlegel.
Hij bespreekt in dat artikel tevens de toekomst
van het Museum en het is op de strekking van
deze bepprekiag, dat hot v. N." de aandacht
vestigt.
Het Museara van Natuurlijke Historie staat in
een zeker verband tot de Leidsche Hoogeschool,
getuige de goede zorgen, die het Curatorium der
Universiteit ook aan deze instelling wijdt. Is het
wonscbelijk dat dit verband inniger worde, of ver
dient de verhouding zooa's zij tot heden bestond de
voorkeur? Het valt r iet te ontkennen dat de vrij
groote uitgaven aan het bezit en het onderhoud,
de uitbreiding enz. van het Museum verbonden,
alleen dan verantwoord kunnen heeten, wanneer het
voordeel, dat de inrichting afwerpt, tegen de uit
gaven opweegt.
Moet dat voordeel der wefeuschap, of in de eerste
plaats het uuiversitair onderwijs ton goede komen
Prof. Hubrecht is van do eerste meening. Hij zegt
dat men voor het onderwijs in schoone kunsten
geen Trippenhuis, voor bet onderwijs in de vador-
landsche historie geeD Rijksarchief en voor het
onderwijs in natuurlijke historie geen verzameling
als die van het Rijks-Museum van Natuurlijke His-
torio van noodo heeft. Voor het universitair onder-
wys in de dierkunde is een kleine, goed gekozen
verzameling Diet alleen voldoende, zij is zelfs ver
kieselijk boven do voor vele groepen uitgebreide
collecties van het Rijks-Museum. Moeielijk gaat
het dan ook zich een hoogleeraar te denken,
die werkelijk wenschen zou de verzamelingen van
het Rijks-Museum ter opluistering van zijne lessen
te gebruiken.
Daarom moet mon geen hoogleeraar mot het
directeurschap belasten en ook later den eens be
noemden directeur niet onder het corps der docee-
rondo hoogleeraren opnemen
Afgezien van alle andere beschouwingen verbiedt
de omvang van den werkkring van den directeur
op zich zelf reeds een dergelijke combinatie. Welk
hoogleeraar, die het ernstig meent met zijn onder
wijs, acht het mogelijk daarbij hot directoraat over
eon zoo groote instelling als het R.-M. waar te
nemen? Ia hot gunstigste geval zou ook zeker öf
hot onderwijs aan het directoraat worden opge
offerd, of het directoraat verwaarloosd worden ten
ko3te van het onderwijs.
Een andere vraag is het ovenwei, of het niet
vrenschelijk is, dat het universitair onderwijs in
bepaalde gevallen in do mogelijkheid verkeere met
hefc Museum zijn nut te doen. Op die vraag moet
hefc antwoord ongetwijfeld bevestigend zijn. Do plaat
sing van het Musoum in Leiden en het niet te
loochenen verband, dat (usschen Museum en univer
sitair ondorwijs bestaat, verschaffen een gereode
aanleiding en het welbegrepen belang van het
Musoum dwingt zedelijk tot uitbreiding van zijn
werkkring in die richting. En dit betreft niet alleen
het gebruik, dat van de voorwerpen voor het onder
wijs kan gemaakt, worden; dit betreft ook de aan
de inrichting verbonden wetenschappelijke amb
tenaren.
Blijken directeur of conservatoren voor hot geven
van onderwijs geschiktheid en den noodigon lust en
opgewektheid te bezitten, waarom zou dan van hen
ook in dat opzicht geen partij getrokken worden?
Hiermede was ongetwijfeld vcor het Museum iets
to winnen, nl. vermeerdering van de bolangstelling
bij het wetenschappelijk publiek en - wat ook niet
gering geschat verdient te worden - voor het perso
neel, aan het Musoum verbonden, is zeker geen
beter middel denkbaar om het voor eenzijdigheid
te bewaren als in aanraking te komen met het
hooger onderwijs. Bij al de groote eigenschappen
die den overleden directeur kenmerkten, kon men er
hem bezwaarlijk een verwijt van maken, dat hij,
althans in de laatste jaren van zijn leven, zich niet
bijzonder toelegde op het in ruimen kring belang
stelling kweeken voor de aan zijne zorgen toever
trouwde schatten. Voor hem, die voortleefde in da
herinnering van lange jaren van voldoening schen-
kendon arbeid en edel wetenschappelijk genot, was
het hieruit voortspruitende nadeel niet groot; voor
het Museum werkte dit isolement misschien minder
onschuldig en het is volgens het „D. v. N." zeker
niet zonder grond, als prof. Hubrecht herinnert aan
d3n naam van „doode beestenspel", die vaak aan
het Museum wordt gegeven.
Al kan genoemd blad zich dus geheel vereenigen
met de zienswijze van don heer Hubrecht, die het
Museum van Natuurlijke Historie als zelfstandige
nationale instelling behouden wil zien en afkeurt
dat de schatten van het Museum in de toekomst
als een in de eerste plaats voor het onderwijs die-
nendo verzameling worden beschouwd, zoo schijnt
het toch voor do toename der belangstelling in de
inrichting geboden, dat het Museum ook in die
richting gevo, wat het kan.
Ongetwijfeld zit er in Musea een groote opvoe
dende kracht - maar dan moeten die Musea ook
met het oog daarop zijn ingericht. Volkomen joist
noemt het v. N." het wat Prof. Hubrecht aan
voert, dat men met do streng wetenschappelijke
methode in de rangschikking gevaar loopt een
Museum te verkrijgen, dat voor het groote publiek
niet leerzaam, maar eentonig, ja afschrikwekkend
is! En met deze methode is in de meeste gevallen
don man dor wetenschap niet eens een groote dienst
bewezen.
Een schoone toekomst gaat het Museum alleen
dan tegemoet, wanneer men er naar streeft zijn
werkkring uit te breiden en veelzijdiger te maken,
liet verschaffe den mannen van do wetenschap een
rijk materiaal voor hunne onderzoekingen, niet van
bepaalde groepen alleen, maar zooveel mogelijk
van alle, niet van enkele gedeelten van dieren alleen,
waar dit mogelijk is van geheele dieren; maarniet
van nog levende alleeD, ook van uitgestorven dieren.
Voor het groote publiek richte men een aantrek
kelijke en niet te omvangrijke verzameling in, die
door dat groote publiek kan begrepen en gewaar
deerd worden. Afzonderlijke zorg besteede men voor
deze categorie van bezoekers aan de dierenwereld
van ons eigen vaderland en die van onze koloniën,
aan de levenswijze der dieren, aan hun samenleven
onder bepaalde omstandigheden enz. Eindelijk
trachtte men steeds en overal waar zulks zonder
nadeel voor de belangen van wotenschap en be
zoekers kan verkregen worden, aan het Universitair
onderwijs recht te laten wedervaren.
Prof. Hubrecht besluit zijn opstel met den vol
genden won8ch: Moge voor de vervulling van de
plaats door Schlegel ledig gelaten de zelfstandige
directeur buiten het onderwijs gevonden worden,
die gezonde hervormingen, als in den geest van
den tijd liggen, met krachtige hand woêfc door te
zetten en die tevens door wetenschappelijke ver
diensten op hot gebied van systematische zoölogie
en door warme liefde voor dien tak van het men-
schelijk weten, ook in het buitenland als waardig
opvolger van Schlegel beschouwd wordt. Zijn taak
is veelledig en waarlijk niet gemakkelijk.
De „Gemeentestem" wijdt in haar voorl.
nummer oen hoofdartikel aan hot in de jongste
zitting van onzen Gemeenteraad, na uitvoerig schrif
telijk en mondeling debat, genomen besluit om in
het Reglement van Orde de bepaling op te nemen:
„Wanneer do motie strekt om de behandeling
van een aan de orde gesteld onderwerp tot eone
volgende vergadering te verdagen, of om wijziging
te brengen in de orde van den dag, dan wordt zij,
bij staking van stemmen, geacht te zijn verworpen."
Naar het aan de „Gemeentestem" voorkomt, be
staat er formeele strijd tusechen deze bepaling
en art. 50 al. 2 gem. wet, volgens welk artikel,
bij staking van stemmen, het nemon van een besluit
tot een volgende vergadering moet worden uitge
steld. Derhalve was de Raad - hoeveel daarvoor
ook in abstracto moge zijn aan te voeren -
niet bevoegd op het wettelijk voorschrift eeno uit
zondering vast te stellen.
Aan don anderen kant staat zij echter geenszins
aan de zijde van de commissie voor de huishoude
lijke verordeningen, daar de door deze voorgestane
slaafache naleving van het wetsartikel, ook waar
het rootiën als bovonstaande geldt, zon leiden tot
zinledige den Raad onwaardige handelingen.
Bovendien zou zoodoende de motie haar deel be
reiken of facto zijn aangenomen, zonder dat zij
de volstrekte meerderheid had erlangd. Een dorge-
lijke verzaking van het beginsel van art. 50 lsta
lid kan, zegt bet blad, a-zoo nog minder den toet3
der wet doorstaan dan het aangenomen voorstel van
B. en Ws.
Maar hoe dan te handelen? Volgens de „Ge
meentestem" is de quaestio zeer eenvoudig en be
vindt de gemeenteraad van Leiden zich allerminst
in het dilemma, van, hoe ook besloten worde, steeds
m6t de wet in strijd te geraken, zooals bij de be
handeling van het voorstal geklaagd werd.
Er is namelijk blijkbaar een leemte in het artikel
der Gemeentewot, waardoor het in gevallen als boven
bedoelde bij geen mogeljkheid kan worden toege
past en dus de motie ten gevolge der staking van
stemmen geacht moet worden van rechtswege
te zijn vervallen.
Zoo handelt ook de Tweede Kamer tegenover
art. 101, al. 2 grondwet. Meer dan eens staakten
aan het einde eener zitting de stemmen over een
voorstel tot hot houden van avondzitting: do Kamer
liet dan telkens zoodanig voorstel buiten verdere
behandeling.
De minister van binnenlandeche zaken, over
wegende dat de heer H. A. Insinger zijn ontslag
heeft genomen als lid van de Tweede Kamer, en
dat derhalve eene verkiezing voor oen lid dier Kamer
behoort plaats te hebben in het hoofdkiesdistrict
Almeloo, heeft bepaaldlo. dat die verkiezing zal
plaats hebben Dinsdag 6 Mei a. s.; 2ov dat her
stemming, is die noodig, zal geschieden 20 Mei d. a. v.
De TransvaaÏ8ehe deputatie zal als blijk barer
erkentelijkheid voor do uitmuntende ontvangst, haar
door de geheele bevolking, zonder onderscheid, bereid,
eene zilveren herinneringsmedaille vereeren aan de
gezamenlijke Nederlandscho scherpschutters en stelt
haar ter bewaring in het archief der vereeniging,
welke op den aanstaanden schietwedstrijd te Bussnm
het hoogste aantal punten zal behalen.
Bij den uitgever F. Plaat Pzoon te Haarlem
is hefc eerste nummer verschenen van een mouw-
weekblad, getiteld „De Manufacturier." Do heer
G. J. Stam, technoloog en assist.-leeraar aan do
Polytechnische School te Delft, heeft zich bereid
verklaard, de redactie van dit blad op zich te
nemen. Yele deskundigen, fabrikanten, manufac
turers enz. hebben bovendien hnnno welwillende
medewerking toegezegd. In een inleidend woord
meent de uitgever o. a., dat dit blad waarschijnlijk
door velen met vreugde begroet zal worden, omdat
het hen in staat zal stellen, oeno meer degelijke
kennis van verschillende zaken, in hun vak voorko
mende, te vorkrijgen dan hun voorhoen mogelijk was;