LEIDSCH DAGBLAD. N°. 7381. Maandag ÏO Maart. A0. 1884. Eerste Blad. PRIJS DEZER COURANT: Year Leiden per 8 maanden.L10. fnooo per poet1.40. A£»odffirLöbe Nommers.0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PB1JS DEE ADVERTENTIES t Vu 16 regel» 1.0». Iedere regel m«r 0.174. Grooier» lettere n»»r filretJruimte Voor kt» iacua»» reo bollen de »t*d wordt f 0.10 borekeed. Dit N'oitimor bestaat uit TWEE BLADEN. Offlciëele Kennisijjerlii^ea. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der ge meente Leiden brengen bij deze ter algemeene kennis dat de Transvaalsche deputatie een bezeek aan deze gemeente zal brengen op Don derdag den 13dcn Maart a. 9., des voor- middags. Zij noodigen daarom de ingezetenen uit door het uitsteken van vlaggen van hunne ingenomenheid met dat bezoek te doen blijken. Burgemeester en Wethonders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. G Maart 1881. E. KIST, Secretaris. De Burgemeester van Leiden; Gelet op art. 21 der wet van 4 December 1872 (Stbl. No. 134); Brengt ter kennis van de ingezetenen dat in de afge- loopen week 3 personen aan mazelen zijn overleden Leiden, De Burgemeester voornoemd, 8 Maart 1884. DE KANTER. ZEEMILITIE. Burgemeester en Wethouders van Leiden, Gelet op art. 160 der Wet op de Nationale Militie, van den 19den Augustus 1861 {Staatsblad No 72); Noodigen de Iotelingen dezer gemeente die verlangen bij de Zeemilitie te dienen, uit zich daartoe aan te mel den vódr den lsten April aanstaande, op een der werk dagen, tusschen des voormiddags negen en des namiddags drie uren, ter Secretarie dezer gemeente. Zij herinneren voorts den belanghebbenden, dat het over bodig is voor het vervolg, verzoeken om inlijving bij de Zeemilitie tot het Departement van Marine te richten en dat zoodanige verzoeken voortaan buiten beschikking zullen worden gehouden; dat derhalve belanghebbenden van het verlangen om bij de Zeemilitie te worden ge plaatst, uitsluitend op de boven aangegeven wijze behooren te doen blijken. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. 1 Maart 1884. E. KIST, Secretaris. Spoliatie. De meeste monschen, die hetzij door persoonlijke kennismaking, hetzij door stadie met Neerlandsch- Indië bekend zijD, oordeelen dat het gebruik van opium èn voor de zedelijkheid, èn voor de ver standelijke ontwikkeling, èn voor de gezondheid, èn voor de welvaart van den inlander allerverder- felijkst is. Slechts zeer enkelen zijn van meening dat het zoo erg niet is, - dat men over het alge meen de schadelijke werking van het heulsap sterk overdrijft. Ofschoon geen aanspraak makende op een zetel in de voorste rijen der deskundigen, scharen wij ons aan den kant van de bestrijders van het „schuiven.'' Het Nederlandsch gouvernement, zegt men, doet dat ook. Zielsgaarne zou het den invoer van opium kort en goed verbieden en beletten, - maar dat is onmogelijkeen uitgestrekt land als Java - om van de Buitenbezittingen niet eens te spreken met zulk een oneindig lange kustlijn, en dus op honderden bij houderden plaatsen genaakbaar, is niet met een cordon troepen af te sluiten of met eenige schepen te bewakeD. Een ander middel moet dus gevonden worden om het gebruik te belem meren het opium duur maken door het heffen eener hooge belasting. Op dit beginsel rust de opium-pacht, welker treurige geschiedenis genoegzaam bekend is, - maar waarvan de opbrengst een aardig hoekje van de schatkist valt. O ja, men zegt, dat de Regeering, ondanks die bate, haar toch gaarne zou zien vermin deraij door inkrimping van het gebruik. Maar wie dit zegt, weet het niet. Integendeel schijnt het, alsof al het mogelijke wordt gedaan om de opbrengst te doen stijgen, door de pachters, bijna altijd Chineezen van de meest egoïstische soort in elk opzicht te steunen. Zij worden beschouwd als gouvernements-ambteuaren, aan wie de perceptie van de meeBt onschuldige belasting is opgedragen. Dat de Regeering op openbare plaatsen het op richten van opiumkitten dnldt, is haar zaak. Maar ongelooflijk is het, dat zij ook eigenaars van particuliere laoden dwingt, het amfloenscbandaal op het hun toebehoorend land lijdelijk aan te zien, en zich al den overlast die daarvan het uitvloeisel is, te laten welgevallen. Over een kras voorbeeld van dien aard loopt ge deeltelijk een merkwaardig, dezer dagen verschenen boekdeel van majoor Perelaer. Het overige is ge wijd aan beschouwingen over het bijzonder (privaat) waterrecht, waarop insgelijks niet geringe inbreuken door de Indische Regeering worden gemaakt. We bepalen ons heden tot het eerste. Het geval, door den knndigen sohrijver vermeld en toegelicht met een schat van bewijsstukken, is als volgt. De heer Huygen De Raat, wonende te Salatiga, residentie Samarang, werd in 1877 door koop eigenaar van het landgoed „Gemoelak", in dezelfde residentie; het particulier, allodiaal, onbeperkt eigendomsrecht over dat land dateert siDds 1813, toen het deel uitmaakte van de landverkoopen, onder het Eogelsch tnsschenbestnur van sir Stam ford Raffles tot stand gebracht. Na meent genoemde heer - en allerdwaast zon den wij in Europa een tegenovergestelde meeniDg vinden, - dat hij op zijn groDd niemand behoeft te dulden dan hem goeddunkt. Het gouvernement vindt dat niet. Het weigerde, op zijn verzoek, de Chineezen te doen verwijderen, die tegen zijn wil op zijn grond een bamboe huis hadden gebouwd, waarin zij een opiumkit hielden. De resident van Samarang antwoordde in 1880 hoogst leuk„Uw eigendomsrecht wordt niet aangetast door de, door het bestuur gedane aan wijzing van een deel van het landgoed als de plaats, waar de opiumpachter een verkoophuis of kit houden mag." Do heer Huygen De Raat, wien de bloei van zijn landgoed zeer ter harte gaat en die daarvoor alle krachten inspant, heeft het niet doen ontbre ken aan pogingen om van de hatelijke aanwezig heid dor offlciëele volksvergiftigers ontslagen te worden. Hij heeft de honderB der kit, gemachtigden van den pachter, doen sommeeren de dessa Boe- loesan te verlaten. Hij heeft geprocedeerd, gere- que8treerd, vertoogen op vertoogen doen volgen, - alles tevergeefs. De Regeering blijft hem dwingen toe te laten dat de bevolking, voor welker welzijn bij zorgen wil, ten bate van de meest onzedelijke belasting wordt geplunderd en uitgemergeld. Thans heeft hij zich, in dato 24 Augustus 1883, gewend tot de Tweede Kamer der Staten- generaal, ter handhaving van h$tj?Cen elk eerlijk man niet anders kan noemen dan zijn goed recht. Tevens heeft inajoor Perelaer zijn adres publiek gemaakt, en toegelicht met alle noodige bescheiden. Op di^ wijze is het boek ontstaan, dat onder den titel: „De spoliatie (Wederrechtelijke Toe- eigening) gepleegd door de Nederlandsch-Indi'0che Regeering ten opzichte van het parkieuli'jr land bezit op Java", de Nederlandsch© patie wordt aangeboden. Hoe verder over deze 'qnaestie zal beslist worden, na mannen van Yi"azinnigo beginselen, en die onge- tw^teld niet blindelings zullen nederknielen voor do vieze altaren van den opium-afgod, het bestuur over onze Oost in Laiinen hebben, dnrven we niet voorspellen: zoo dikwijls zijn verwachtingen als welke wij op het punt stonden uit te spreken, door de droeve werkelijkheid vernietigd. Maar in elk geval brengen wij den schrijver dank voor zijn arbeid. De steen dien hij tegen den afgod heeft opgeheven, moet en zal eenmaal treffeD. Te midden van afdrukken van „stukken" in drogen kanselarijstijl vinden we in zijn boek een verbazend getal levendig geschetste bijzonderheden over hot opium-monopolie medegedeeld, die, als reeds onze afkeer daarvan niet zeer groot was, de laatste pogingen tot vergoelijking in de keel of in de pen moeten terugdrijven. En wij begroeten in de heeren De Raat en majoor Perelaer moedige kamp vechters voor een goede zaak. Mogen we uit het adres aan de Tweede Kamer enkele zinsneden aanhalen, om onze lezers terstond tot dezelfde waardeeriog van de qnaestie te bren- geD, - tevens om hen op te wekken tot kennis making van het boek zelf? Uit een brief van den administrateur Menlemaus aan den heer De Raat worden in het adres o. a. deze woorden geciteerd: „Het kwaad heeft reeds zulke proportiëa aan genomen, dat het geen zeldzaamheid meer is, dat vrouwen en zelfs kinderen van 8 a 10 jaar een amfloeopijp in den mond hebben en dat verderfelijk heulsap inzwelgen. Ik behoef u niet meer in het breede te betoogen, hoe moeielijk en onmogelijk het mij dikwerf is, aan Uw last gevolg te geven om als Loerah8 voor te dragen personen, die geen amfioen schuiven, daar mij meerendeels geen andere keuze overschiet, dan tusschen personen, die in mindere of meerdere mate gebruik maken van amfiooD, daar, zooals ik hierboven zeide, het kwaad reeds algemeen geworden is." „Dat de Regeering amfioenkitten plaatst op haar grondgebied en haar eigene bevolking ten verderve voert, is eene zaak, waarvan zij aan zich zelve reken schap schuldig is; doch het plaatsen van een am- fioenkit op een particulier land, waardoor die par ticuliere bevolking geheel in den afgrond gesleept wordt, is eene daad, die bij geen weldenkend wezen goedkearing vinden kan." „Het is dan ook beschamend om aan te zien, hoe het bloedgeld der bevolking met buidels vol door den pachter naar Samarang vervoerd wordt om ten laatste in 'a lands schatkist te vloeien." „Iu 't belang uwer bevolking en van U zelf geef ik U in overweging om bij de Regeering ernstig aan te dringen op de opheffing van de amfioonkit te Booloesan, op het land Gemoelak." Op dit citaat laat de adressant, de heer Do Raat, deze woorden volgen „Wanneer men dit leest, zouden zij, die macht en invloed hebben, dan geene roeping gevoelen om de eer van Nederland op te bonden, al was 't alleen uit een humanitair oogpunt, om eon einde te helpen maken aan dezen gruwel?" „Zoude een vrijheidlievende en op zijne r*»'" staande Nederlander zoomaar goeds»»" -onten dat anderen, tegen zijn wil ^oeds dulden vestigden, er een speelt.-" zlch °P ZÜD bouwden en hun r- yerdacht huis of tapperij in die oureot-' 'drl3g er m "''oefenden, gesteund staat? -«matige handeling door gemeente of Oprichters. Ï.23IBENI, 8 Maart. Heden is aan de nsiversiteit alhier de heer G. J. Wurfbain, geb. te Amsterdam, bevorderd tot doctor iu de rechtswetensehap met academisch proefschrift, get.: „De openbaarheid der gemeente-kohieren." De luitenants ter zee 2do klasse C. J. G. De Booy en L. Kooeenburg, beiden non-actief, worden met 1 April a. s. gedetacheerd bij de Kweekschool voor Zeevaart te Leiden. Gedurende deze week zijn dagelijks in het Werkhuis alhier opgenomen van 4464 volwassen personen en van 3 kinderen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1884 | | pagina 1