JV°. 7359.
Woensdag 13 Februari.
A0. 1884.
Avond-editie.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
▼oor Leiden per 3 maroden1.10.
Fnnoc per post.1.40.
Afzonderlijke Nommers.6.05.
Deze Oonrant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
▼m 1—0 refels 1.05. Iedere regel meer 0.17$-
Groetere letten naar plaatsruimte. foor het inoasaea-
ren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
LEIDEN, 12 Februari.
Hedenmorgen is men begonnen met het stellen
van het hardsteenen voetstuk voor het gedenkteeken
van Leidens ontzet. Reeds sedert eenige dagen kon
men in de steenhouwerij der firma de Wed. J. C. Van
Venetie en Zn. alhier bewerkte zerken en andere
zware stukken om de houten schutting zien liggen
wachten, ten einde met het bereids gemetselde fon
dament vereenigd te worden.
De afdeeling Leiden en Omstreken der Maat
schappij tot Bevordering der Bouwkunst zal Don-
derdag-avond om halfacht in het Nutsgebouw hare
118de vergader'mg houdeD.
Ter beroeping van een predikant bij de Christ.
Geref. gemeente aan de Hooigracht alhier is het
volgende drietal opgemaakt: de heeren J. Yan
Andel te Leeuwarden, W. Doorn te 's-Hage en
G. Elzeoga te Stiens.
Gedurende het vierde kwartaal van 1883 werd
het Rijks-Museum van Oudheden alhier bezocht
door 881 personen, waarvan 118 in het gebouw
op het Rapenburg, waar de afgietsels van Olympia
zijn ten toon gesteld. Het Rijks-Ethnographisch
Museum werd bezichtigd door 393, het Kabinet
van prenten en pleisterbeelden door 42 personen.
Het totaal-getal der bezoekers in 1883 bedroeg
voor het Rijks-Museum van Oudheden 4996 en
voor het Kabinet van prenten en pleisterbeelden,
fiat eerst sedert 5 Juni geopend was, 116. Het
Rijks-Ethnographisch-Museum was alleen het laatste
kwartaal tot bezoek opengesteld.
Tot assistent bij de sterrenkunde aan de
rijksuniversiteit te Leiden is benoemd de heer
A. Koolhoven, civiel ingenieur te Delft.
Voor hen, die na den wekelijkschen arbeid op
Zondag-avond gaarno eenigo gepaste en fatsoenlijke
ontspanning verlangen, hebben we eene goede tijding.
Het „Hollandsche Vaudeville-gezelschap" onder lei
ding en modewerking van den heer Eduard Bam
berg is voornemens hier, bij voldoenden bijval,
eenige wekelijksche voorstellingen te komen geven.
Meenende dat na zes dagen van inspanning een
gezellige, prettige avond niet onwelkom is, zal bij
het geven van drama's en andere treurige stukken
achterwege laten, maar zich hoofdzakelijk bepalen
tot blij- en kluchtspelen, een genre voor volks
voorstellingen zeker bijzonder geschikt. Reeds aan
staanden Zondag zal de eerste voorstelling plaats
hebben. Alsdan zal worden opgevoerd: „De barbier
van Straatsburg of de Frankforter loterij", blijspel
met zaüg in drie bedrijven, en als nastukje „De
zangzieke behanger." De rol van Grepignac, den
Gascogner pruikenmaker, in het eerste stuk, en die
van den zangzieken behanger zullen door den be
kenden en, indien we ons niet vergissen, oudsten
Nederlandschen tooneellist Bamberg zeiven vervuld
worden.
Met genoegen constateeren wij dat de voor
stelling, gisteravond door het gezelschap des heeren
Van Zuylen in onzen schouwburg gegeveD, zich
gunstig van de voorgaande onderscheidde, in zoo
verre althans dat nu een stuk gegeven werd dat
ook door de dames gevoeglijk kon worden gezien.
"Wel was Chatrian's tooneelspel „Yriend Fritz" hier
van vroeger geen onbekende, doch het op de affiches
en biljetten voorkomende en niet onbeteokenende
„op vereerend verlangen" en méér nog de vrijgoed
bezette zaal getuigden dat men met genoegen de
kennis er mede hernieuwde. De medewerkenden
waren over het algemeen uitstekend op hunne plaats
en het behoeft nauwelijks gezegd dat zij, evenals
in de eerste plaats hnn directeur, herhaaldelijk
werden toegejuicht. Het eenige wat velen minder
aangenaam vonden, waren de groote kleine en de
verschrikkelijk gerekte groote pauzen. Zij vroegen
zich af of er in de plaats daarvan geen nastukje
kon gegeven worden. Na 't lste bedrijf ontving
de heer Yan Zuylen een krans.
Men schrijft aan het „Yad." het volgende:
Het moge vreemd klinken, als men wil beweren,
dat in het jaar 1884 nog toestanden kannen voor
komen als waarover men vóór een halve eeuw
schande riep, tooh is dit helaas het geval.
Ieder, die met de onmenschelijke behandeling
van de krankzinnigen in die dagen bekend is, weet
dat deze handelingen de voorname drijfveeren waren
tot het in het leven roepen van de wet op het
krankzinnigenwezen, de wet van 29 Mei 1841.
In weerwil dat deze wet reeds vele jaren veel
ia zich bevat, wat haar voor onzen tegenwoordigen
tijd veroordeelt, zoo belet zij toch, dat de krank
zinnigen in het algemeen aan willekeur en verwaar-
loozing zjjn blootgesteld. Hoe deze zorg te rjjmen
is met feiten als thans in het Ceciliagasthnis te
Leiden plaats hebben, is mij onbegrijpeljjk. Daar
toch worden twee krankzinnige vrouwen, elk in een
afzonderlijk hokje of cel, opgesloten gevonden. Door
in een tusschon beide genoemde cellen geplaatste
kachel te stoken, tracht men deze beide bewaar
plaatsen eenigermate te verwarmeD.
Gelukkig voor die beide lijderessen, dat tot heden
geen strenge winterkoade heeft geheerscht I Zoowel
bij dag al8 des nachts zijn deze cellen haar aan
gewezen verblijfplaatsen, daar er tevens kribben
met nachtleger geplaatst zijn om tot slaapplaats
voor de ongelukkigen te dienen. Dat het deze
lijderessen niet ontbreken zal aan voldoend voed
sel, dat betwijfel ik geenszins, maar is dezo
wijze van verplegen overeenkomstig de bedoelingen
der wet? Is deze opsluiting, waar geen voldoende
zorg gedragen kan worden voor zuivere, frissche
lucht, een verpleging te noemen zooals een zieke
natuurgenoot die behoeft Kunnen zij hier een
voldoende behandeling, ook uit een geneeskundig
oogpnnt, ondervinden? Geschiedt deze wijze van
verpleging met goedvinden van die inspecteurs, die
eenigen tijd geleden het Cecilia-gasthuis, dat om
zeer gegronde redenen vóór eenige jaren voor zie
kenhuis afgekeurd werd, vatbaar achtten om met
eenige verandering tot een geneeskundig gesticht
voor krankzinnigen te worden iDgericht? Het is
zeker voor de financiën der stad Leiden een geluk
te noemen, dat er nog gemeenteraadsleden aldaar
zijn, begaafd met een gezond oordeel, die in weer
wil van dit advies zich blijven verzetten tegen de
aanbevolen inrichting, en dit doen, zoowel om geld-
verspillen te beletten als om een af kenrenswaardige
vestiging van zulk een inrichting te voorkomen.
Al zulke vragen en overwegingen komen op,
indien men hier met de aangegeven feiten bekend
is. Zij bewijzen volkomeD, in welk een verwaar
loosden toestand het krankzinnigenwezen in het
algemeen gekomen is. Het gemeentebestuur der
stad Leiden kan over den toestand, die aldaar be
staat, nooit hardgevallen worden, daar dit bestuur
voor de plaatsing dier twee genoemde ongelukkigen
te vergeefs bij de krankzinnigengestichten aange
klopt heeft en dus wel genoodzaakt werd om van
de beschikbare onvoldoende middelen gebruik te
maken om de beide krankzinnigen aan haar om
geving te onttrekken en, alzoo handelende, moge
lijke ODgelukken te voorkomen. De schuld ligt bij
hen, die in vroegeren tijd reeds soortgelijke toe
standen hadden moeten voorkomen door een her
ziening der wetgeving op het krankzinnigenwezeD.
Is onder de werking der bestaande wet een afdoende
contróle en een goede verpleging van alle krank
zinnigen niet te bereikeü, dat dan zoo spoedig
mogelijk een wet tot stand kome, die de verplich
ting schept om gestichten naar gelang der behoefte
in het leven te roepen en die inspecteurs roept,
uitsluitend voer het toezicht op het krankzinnigen
wezen bestemd. Hoe zulk een wetgeving behoort
iDgericht te zijn, die voldoende waarborgen voor
een goeden en blij venden toestand aanbiedt, is be
wezen door de voor eenige weken verschenen bro
chure met een ontwerp van wet bij den boekhan
delaar Susan te 's-Hage.
In elk geval, er hebben feiten plaats, die wederom
aantoonen dat er een wetgeving moet komen, die
het onmogelijk maakt een wijze van verplegen te
doen plaats hebben, die een terugkeer tot do tijden
van vóór 1841 te noemen is. Wie waarborgt ons,
dat niet nog meerdere gevallen van dezen aard
plaats gry'pen in ons beschaafd Nederland?
In de vergadering der afdeeling Natuurkunde
van de Koninklijke Academie van Wetenschappen
van Juni jl. werd een commissie benoemd ten einde
de afdeeling voor te lichten omtrent de beste wijze,
waarop men zou kunnen geraken tot eene uitgave der
werken van Christiaan Huygens, eene uitgave, die naar
het oordeel der afdeeling het waardigste monument
zou zijn, dat voor onzen landgenoot kan worden
gesticht. De voorloopige nasporingen der commissie
hebben reeds een denkbeeld gegeven van den rijken
schat, die in tal van nog Diet gepubliceerde brieven
van Huygens ligt opgeslotentevens echter is het
geblekeD, hoe tot recht verstand van het werk van
Huygens en van de wijze, waarop zich zijne denk
beelden ontwikkeld hebben, elke bijzonderheid van
gewicht kan zijn. Wellicht bevinden zich nog in
handen van genootschappen of van bijzondere per
sonen geschriften, brieven of voorwerpen die op
eenige wijze op Christiaan Hnygens of op zijne
familieleden betrekking hebben. Daar de commissie
het zeer zou betreuren, wanneer zij hare taak niet
zoo volledig mogelijk ten einde kon brengen, doet
zij een beroep op allen, die een of ander van boven-
genoemden aard mochten bezitten, en verzoekt hun
beleefdelijk haar daarvan mededeelingte willen doen.
Yoorzitter der commissie is prof. D. Bierens De
Haan, secretaris prof. H. A. Lorentz, beiden te
Leiden. (Sfs.-Grf.)
De Rijnlandsche stoomtramweg vervoerde in
de maand Januari tasschen Leiden en Katwijk
15,736 personen, met eene opbrengst van/*2563.50;
het goederenvervoer bracht f 150.57 op en de
vervoerde postpakketten f 30.80, totaal f 2744.87,
zjjnde per dagkilometer f 10.22.
Naar men ons mededeelt, is door de gezamen
lijke brievengaarders en postboden der gemeenten
Oegstgeest, Yalkenburg, Rijnsbnrg en Katwijk-
binnen een tweede request aan den minister van
waterstaat, handel en Dij verheid gezonden, met het
eerbiedig verzoek om inkrimping van den Zon
dagsdienst.
Wij wenscben hun van harte een goed succes,
opdat ook zij, al is het niet geheel, dan toch ge
deeltelijk van den rustdag mogen genieten.
Op de voordracht voor hoofd der openbare
school te Katwijk zijn geplaatst de heeren H. J.
Bokhorst te Amsterdam, G. Werdes te 's-Hage,
W. Van der Plas te Utrecht, W. F. Witsohey te
's-Hage en G. F. Biezeno te Delft.
De akte examens voor onderwijzer en onder
wijzeres (art. 56a) zullen dit jaar 31 Maart beginnen.
Prinses Hendrik heeft tot haar secretaris be
noemd den heer J. L. Inckel, luitenant-ter-zee lste
kl. titulair, die sinds twaalf jaren aan het Huis
van den Prins en de Prinses reeds in verschillende
betrekkingen verbonden was, laatstelijk als intendant
van het landgoed Soestdijk.
De heer Inckel vervangt mr. J. H. Van Wickevoort
CrommeP.n, die, op zijne aanvrage, ontheven is van
zijn langdurige diensten. Sinds 1852 was laatstge
noemde heer, eerst als secretaris, later als secre^-
taris-thesanrier, aan het Huis van Prins
verbonden.