Eerste Blad Avond-editie. Rechtsgeding N°. 7158. Woensdag 120 Juni. A". 1883. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden.111/ 1.10. Franco per post.1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. Dit No mm er bestaat uit TWEE BLADEN. Officie el e Kennig-evingren. Vergadering van den Gemeenteraad van Leiden op Donderdag 21 Juni 1883, des namiddags te twee uren. Punten for behandeling 1 1°. "Voordracht tot het verleenen van eervol ontslag aan den ambtenaar belast met het toezicht op de hon den. (109) 2°. Benoeming van een ambtenaar belast met het toe zicht op de honden. (109) 3°. Verzoek van R. Jesse, om continuatie als gemeente- apotheker. (113) 4°. Benoeming van een lid der commissie voor het Ste delijk Museum. (116) 5°. Idem van een commissaris der Bank van Leening. (119) 6°. Verzoek van J. Van Ulden, om kwijtschelding van boete. (105 en 108) 7°. Idem van U. Van Maanen, om ontslag als tweede onderwijzer aan de Jongensschool der 1ste klasse. (106) 8°. Idem van A. Alt, om een stoep te leggen. (107) 9°. Idem van J. N. Van der Heyden, om een zerk te leggen. (107) 10°. Voordrachten betrekkelijk eene demping van een ge deelte der Binnenvestgracht met de verzoeken der Leidsche Broodfabriek en J. Parmentier en Zn. (59, 70 en 110) 11°. Idem tot het verleenen van afschrijving van plaatse lijke directe belasting. (112 en 118) 12°. Verzoek van mevrouw Zegers Rijser, om restitutie van schoolgeld. (114) 13°. Voordracht betrekkelijk het jachtrecht op waterwild in de Vroonwateren. (115) 14°. Rekening der Stedelijke Gasfabriek over 1882. (117) betreffende de zaak van JA1STJE CORNËLU STRUIK. Na de pauze werd gisteren gehoord de restau rateur van het station te Breda, de heer De Brnyn, gehuwd met mej. De la Fontaine Verwey, die eerst tweede vrouw was geweest van Hoetinku vader. Uit oude familiebetrekking kwam Hoetink, geën gageerd met Jannetje, verlof vragen om zijn meisje eens aan den heer De Brnyn te komen voorstellen. Jannetje kwam en betoonde zich uiterst royaal. Ze gaf groote fooien en geschenken, sprak van een erfenis van elf en een half millioen, en beloofde De Brnyn 15,000 en zijn vrouw 20,000, zoodra de erfenis binnen was. Ze gaf zelfs schuldbekentenissen voor die bedra gen. „U knot begrijpen", zegt getuige, „hoe wij in onzen schik waren. Eerst de blijdschap dat Hoetink zoo'n rijk meisje had, en toen op eens al dat geld voor ons! En als je dan op 70-jarigen leeftijd zoo op eens rijk wordt, ik geloof dat iedereen wel in zijn schik zou zijn." Jaantje vroeg dan ook al heel spoedig f 12,000 ter leen, doch getuige gaf niets. „Op je ouden dag", zegt hij, „stap je niet zoo licht van f 12,000 af." Toen getuige haar weelderige levenswijs te Am sterdam zag en Gerrit daarover aansprak, ant woordde deze: „ja, dat kan ze wel verteren, ze is altijd verkwistend geweest." Later zei Hoetink hem, dat de erfenis niet 11, maar wol 200 millioen bedroeg (Hoetink lacht in zijn vnist.) Op Jaantjes verjaardag ging getuige naar Rotterdam en woonde daar de scènes met den diamanten-diefstal bij; hij smeekte Jaante, die hem vader noemde, het pakje terug te geven, maar te vergeefs. Jaantje zei hem „ik dnrf het niet te geven, want ik heb de lakken opengebroken." Na de bekende tooneelen, waarbij Hoetink krachtig tegen Jaantje optrad, ging gotnige den volgenden dag naar juffrouw Van Zutphen, die verbleekte, toen zij een brief las van Jaantje, waarvan hem de inhoud onbekend bleef, daar men weigerde hem inzage van den brief te verleenen. Die brief werd ver scheurd. De getuige verhaalt verder nog dat Hoe tink zeide, dat Jaantje hem f 100,000 had aange boden en hem vrijheid had gegeven haar te laten zitten, wat hij geweigerd had. Ik - zegt getuige - had de f 100,000 genomen en was op marsch ge gaan, waarop Jaantje hartelijk begint te lachen. Jaantje brengt daarop den 70-jarigen getuige in tegenspraak met zichzelf; hij verklaarde 't pakje in den zak van Bosch op de kamer van Jaantje te Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. hebben gezien. Jaantje zogt dat getuige er niet was, en de jonge Bosch bevestigt dit. Getuige erkent zich misschien vergist te hebben. Bij de discussie verzoekt Jaantje aan den president om duidelijk te ondervragen, waarop de voorzitter, boos wordende, zegt, geen lessen te willen ontvangen. Hoetiük zegt Dooit over 200 millioen te hebben gesproken en ook niet te weten of hij gesohreven heeft, dat Jaantje als een godheid door De Bruyn moest worden ver eerd. Ik heb zooveel onzin in mijn leven geschreven - zegt hij! Jaantje houdt vol dat de jonge Bosch in den nacht van Zondag op Maandag niet te Amsterdam is ge weest en dat dit later zal blijkeü. Getuige De Bruyn legt een brief van Hoetink aan zijn „lieve mueder" over, waarin zeer god- vrnchtig gesproken wordt over zijn gestorven vader en gezegd wordt dat wat een raadsel schijnt, ook als een geheim in het graf mede zal gaan, en waarin verzekerd wordt dat de erfenis niet 11, maar 60 millioen bedraagt. (Hoetink lacht.) Voorz. Herinnert gij u dien brief? Hoeting. Neen, een graveur kan het hand schrift wel namaken, maar als de rechtbank er behagen in schept, kan ik wel 80 brieven van me geven. Jaantje komt tegen die brieven op getuige moest anders ook brieven van hem aan haar overleggen. De officier van justitie vraagt inlichtingen om trent het fortuin van Hoetink, die daarbij de schou ders ophaalt. Getuige zegt dat Hoetink een f 6000 a f 8000 gehad kan hebben. Hij was steeds een brave en goede jongen. Op een vraag van advocaat Haas zegt getuige nog dat Jaantje herhaaldelijk gezegd heeft dat zij diamanten heeft gekocht; ook in pre- sentie-van den jongeü Bosch. De inspecteur van politie Verschoor geeft ver volgers een relaas van de huiszoekingen bij Van Zutphen. Hij vond er armbanden, oorbellen, een collier (in den neus van een bottine) enz. Van Zutphen en zijn vrouw, gearresteerd, verklaarden 2 armbanden voor ƒ500 verkocht te hebben aan Van der Heem, bij wien ze in beslag werden genomen. Van der Heem zegt dat de braceletten gekocht waren door J. Brandei; hij gaf deze een renteloos voorschot van f 500. Getuige Verschoor verklaart dat het koffiehuis Van der Heem als een dobbelhuis bekend staat. De beklaagde ontkent dat en advocaat Van Gigch vraagt naar feiten, die de getuige niet kan mee- deelen. Getuige Verschoor heeft aangaande Jools gehoord dat hij wel dronk en goederen aan zee lieden opdrong. De recherche-inspecteur Batelt van Amsterdam doet mededeeling over de inbeslagneming van goe deren bij Consenheim. Deze ontkende eerst iets van juweelen te weten, maar orkende later steenen ge kocht te hebben van Brandei, zoomede een armband, die versmolten was. Consenheim had precieuze stee nen ter waarde-bepaling gezonden, een groote steen werd namens hem naar het politiebureel gebracht. Consenheim stond niet als een opkooper van ver dachte goederen bekend; de politie had nooit last van hem. Consenheim geeft nadere mededeeling van het gebeurde; hij was onthutst geweest doordat de zaak onverwachts een politiezaak was geworden, maar hij had geen ander plan dan alles direct over te geven. Op verzoek van advocaat Van Gigch wordt voorgelezen een verklaring van tien handels huizen te Amsterdam, waarbij verklaard wordt dat Consenheim een oppassend, eerlijk koopman is, die aller vertrouwen genoot. De advocaat doet nog ver schillende vragen, waarop getuige antwoordt dat steeDen bij Consenheim door hem en zijn vrouw uit de secretaire zijn gehaald en dat het zoontje, den steen terugbrengende, van huis kwam, waar de steen vanwege Van der Stempel was terugge bracht. De volgende getuige, inspecteur Diederiks, bevestigt de verklaring. Ten gevolge van de verklaring-Diederiks komt Batelt op de verklaring terng dat Consenheim van een koopsom van f 300 had gesprokenhet was f 600. Consenheim erkent aanvankelijk te hebben ont kend; hij was ontsteld, maar herstelde zich dadelijk en gaf de goederen af. Van Zutphen had op wat er omtrent hem ge- PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17f. Grootere letten naar plaatsruimte. Voor het iucassee- ren buiten de atad wordt/0.10 berekend. zegd werd, niets aan te merken. Van der Heem, die te Rotterdam vroeger een koffiehuis hield, dat door de politie als speelhol werd „bewaakt", doch ook door het publiek als zeer verdacht werd be schouwd, was in .zijn tegenstribbelen bescheiden doch bondig. Consenheim daarentegen had nogal noten op zijn zang en deed blijkbaar al zijn best om te bewijzen dat, zoo ooit iemand, hij onschuldig op het strafbankje zat. Jaantjes verklaring had, zooals te verwachten was, niets te beteekenen, doch bewees hoe slim en hoe knap deze onontwikkelde vrouw is. "Wat weet zo alles goed te onthouden Alzoo deden eindelijk Van der Heem en Consen heim voor het eerst een mond open en dit bracht na afloop der zitting onder het „meelevend" publiek vanzelf de vraag ter sprake, in hoeverre zij met den slaperigen Jools en den niets ter zjjner verde diging inbrengenden Van Zutphen schuldig zijn. Men meent zonder gevaar te kunnen zeggen dat de indruk, door de akte van beschuldiging in het nu gehouden verhoor verkregen, het vermoeden wettigt, dat er in dit proces personen betrokken zijn, die niet op de bank der beschuldigden zitten en zooal niet wettelijk dan toch zedelijk meer schuldig zijn dan de helers der diamanten. Toen door een van de dienaren der Hermandad aangaande den ouden Jools getuigd werd, dat deze als bijzonder „hebzuchtig" en minder gunstig bij de politie bekend stond, keek de besprokene, die heden nogal eens toeluisterde en minder dikwijls indutte, eens om naar Jaantje met een blik, waarin duidelijk te lezen was: „Wel, heer in den hemel.". Zitting van heden Dinsdag.) Aan de ijverige bemoeiingen van dec majoor Goudriaan is het te danken dat het publiek op de niet gereserveerde plaatsen steeds zich zoo stil mogelijk houdt. „Mannen," zegt hij tot hen, „je komt hier om te luisteren en doe je dat niet, dan wordt je oogenblikkelijk verwijderd." Het ware te wenschen dat ook zij, die op de gereserveerde plaatsen zitten, er den geheolen morgen of middag bleven, omdat hun vertrek zoowel als hun komst het hooren van getuigen en beklaagden dikwijls zeer bemoeielijkt. Te ruim halftien kwamen het hof en de beklaag den met hunne verdedigers binnen. Terstond na de opening wordt het testament voorgelezen van den vader van Hoetink. De 57ste getuige Mina Pieters, huisvrouw van Oskam, wordt binnengeleid. Zij was de min van Jaantje in het huis van Van Zutphen op de Leuvenhaven. Voorz.Zijt ge in Februari 1882 in dienst geko men bij Jaantje Struik? G.: Ja mijnheer, om streeks dien tijd. V.Hoe groot was het loon G.: f 10 per week. V.: Door wien werdt ge betaald? G.In Rotterdam door juffrouw Van Zutphen en in Amsterdam door Hoetink. V.En u kwam in Rotterdam G.Half Mei. j (Aan get. wordt de plattegrond vertoond van het huis van Van Zutphen op de Lenvenhaven.) Toen u bij Jaantje kwam in Februari, waart gij toen belast met de verzorging van haar kind G.Ja mijnheer, zij bemoeide er zich heel weinig mee. Deze getuige weet omtrent de handelingen van Jaantje tegenover Bosch slechts zeer weinig. Voor zoover zij er mee bekend is, bevestigt zij de vroegere getuigenissen. V.: Op Maandag, den bewusten dag van den diefstal zaagt ge teen niet iemand zitten in de slaapkamer bij Jaantje 's morgens om 8 uren? G.Ja, mijnheer. Later hoorde ik dat het Chris ten was. V.Dus niet Van Zutphen of Hoetink G.Neen, mijnheer. V.: Was het een jong- mensch? G.Neon mijnheer. Wel is er een andere Christen geweest, een jongen met rood haar. V.Was Hoetink toen ook in 't Bath-hotel? G.: Ja mijnheer. Van Zutphen hoorde ik om 8 oren in de gaDg loopen praten. V.: En zijt gjj toen gebleven? G.: Ik werd geroepen om een kop koffie en een boterham te brengen, voor „den man die binnen was." V.: Dus dien man hebt ge niet zien weggaan G.Neen mijnheer. V.Hebt u Bosch in zien komen? G.Neen mijnheer. V.En mijnheer De Bruyn G.Niet zien komen wel zag ik hem later in de kamer. V.: Was Jaantje dien dag ziek? G.: Ja, althans zij zeide LEIDSCïïiÉÉ DAGBLAD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1883 | | pagina 1