LEIDSCH
DAGBLAD.
N\ 6996.
Dinsdag 5 December.
A0. 1882.
Tweede Blad.
PRIJS DEZER COURANT:
foor Leiden per 8 maanden1.19.
Fvaoco per post.1.40.
Akwideritjk» Nommers.0 0.05.
Daze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PBIJS DER ADVERTENTIES:
Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer 0.17$.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incacsea-
ren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
Gemengd Nieuvrs.
De politie zag zich Zondag-morgen om
nogen nron al genoodzaakt iemand voor de drank
wet in te rekenendie nogal tot het „schoone
geslacht" behoorde. Zjj was reeds niet meer in staat
te staan en lag mot wonden overdekt in deZonne-
veldsteeg. Zij scheon ook nog wat in voorraad te
hebben, althans ze had twee flesschen bij zich, waar
mede ze een ieder die bij haar kwam naar het
hoofd wilde werpen. Ze werd echter spoedig naar
het commissariaat gebracht, waar zjj behoorlijk haar
roes ken uitslapen.
Gedurende de maand November zijn
perLeidschen paardenspoor vervoerd 17,223 personen.
De mazelen zijn te Hillegom en teOud-
Beierland epidemisch heerschende verklaard. - In
de maand November kwamen te Utrecht voor 143
gevallen van mazelen, 7 van febris typhoïdea en 1
▼an go wijzigde pokken (varioloïdes).
Warmond gaat een nieuwe periode te
gemotMen beweert er dat een stuk gronds is aan-
gekqch t om villa's op te bon wen.
Men schrijft ons uit Katwijk aan Zee:
In de afgoloopen week zijn do laatste 16 schuiten
van do haringvisscherij en uit de havens, voor storm
weer binnen, behouden wedergekeerd met een kleine
hoeveelheid steur-en pekelharing. Wegens langdurig
onstuimig weer werd in de laatste vier weken weinig
hariu.v. aangevoerd. Dientengevolge is voor het groot
ste deol der bemanning en reeders de teelt niet voor-
deelig afgeloopen. Donderdag II. zijn de schippers
A. Nijgh en Jan Groen van de reeder3 W. Dubbel
dam en Jb. Parlovliet nog op de visscherij uitge
gaan. Een schuit kantvisschen besom de in 2 dagen
slechts f 10. Er werd besteed voor volle stenrharing
f 16 a 20 per 1000 en voor volle pekelharing
17 a 171/, per ton.
Het schip „Wilhelm", naar Holland be
stemd, moet te Geflo overwinteren.
Yan verschillende kanten inFrankrijk
komen berichten betreffende het hooge water. Met
name de Seine heeft vooral in don omtrek van Pa
rijs reeds vrij wat schade aangericht, zocdat de aan
voer van groenten in de hoofdstad merkelijk ver
minderd is. Yele woningen worden ontruimd. Tus-
schen Chalons en Epernay staat alles blank. Te
Parijs zelf worden de bruggen bestendig bewaakt.
In het geheele bassin der Rhone is de waterstand
zeer hoog. In het dal der Iscre en novenrivieren
houdt de regen niet op. Te Lyon en in do omstre
ken zijn de Rhone en de Saöne buiten hare oevers
getreden. Omtrent de Maas, de Loire, de Cher, de
Tann, de Garonne, de Dordogne enz. zijn de be
richten niet veel gunstiger.
Aan hetgeen reeds vermeld is be
treffende het verhoor der getuigen in de zaak der
gebrs. Peltzer ter Yrijdag gehouden terechtzitting
is weinig toe te voegen. Slechts dient nog te worden
aangestipt dat de oom van mevrouw Bernays, de
heer Yictor Pocher, zich met grooten nadruk ver
klaarde tegen het beweren al9 zou zijne nicht eene
ongeoorloofde betrekking met Armand Peltzer onder
honden hebben. Met grooten lof gewaagde hij van
het edelmoedig en liefderijk hart dier vronw. Zij
was, zeide hij met verheffing van stem, door en
door rechtschapen van aard en tot schandelijke
handelingen onbekwaam.
Yolgens den heer Pecher was de bron van al hot
ongeluk tusschen de echtelingen Bernays te zoeken
in den hartstocht, dien Bernays zelf voor zekere
Maria Theresa Sestrade koesterde.
By het voortgezet getuigenverhoor heeft Zaterdag
mevrouw Bernays verklaart dat er ernstige oneenig-
hedon tusschen haar en wijlen haar man hadden
plaats gehad, ja dat zij door hem mishandeld was
geworden. Nooit echter had zij echtscheiding ver
langd, ofschoon de samenleving onmogelijk was
geworden. Zij had, vervolgde zij, wegens het on
waardig gedrag van twee harer dienstboden er op
aangedrongen dat deze zouden worden weggezonden,
maar Bernays had daaraan nooit gevolg gegeven.
De getuige Anger sprak vervolgens ten gunste van
laatstgenoemde. De getuige De Longé weidde uit in
lof van mevrouw Bernays. Andere getuigen hielden
hunne vroeger afgelegde verklaringen staande. Eene
langdurige woordenwisseling had plaats tusschen
Leon Peltzer en den kapper Daumouche. Verschil
lende getuigen legden verklaringen af omtrent Leons
verblijf te Parijs en te Londen en den door hem
gedanen aankoop van wapenen.
De schade, door de beide overstroo
mingen io Tirol aangericht, wordt door den gou
verneur van dat gewest op 20,000,000 fl. geschat.
De gelden, tot leniging van den nood bijeengebracht,
bedroegen voor eenige weken nog niet meer dan
1,000,000 fl., zoodat de rogeering ook krachtiger
bijstand zal moeten verleenen. De winter staat
voor de deur en de velen, die niet alleen hun
have en goed, maar ook hunne broodwinning heb
ben verloren, zien het gare jaargetijde natuurlijk
niet zonder ernstige bezorgdheid to gemoot. Uit het
verslag blijkt dat in het geheel 51 menschen bij
de onverwachte ramp het leven verloren. Dit getal
is vrij wat grooter dan men eerst uit de berichten
der bladen zou hebben opgemaakt.
INGEZONDEN.
Mijnheer de Redacteur
Het met veel zorg gestelde hoofdartikel van uw
Dagblad van 4 Dec. bevat oen aantal beschouwin
gen over kunstverzamelingen in hot algemeen en
over ons Prenten-Kabinet in het bijzonder, waarmede
het mij, die, vooral op intellectueel on artistiek ge
bied, een verklaarde vijand ben van alle onnoodige
centralisatie, onmogelijk valt te sympathiseeren.
Frankrijk, hot land door den geëerden schrijver ons
tot een voorbeeld bij uitnemendheid gesteld, onder
vindt m. juist van die niets ontziende centralisatie-
woede zijner staatslieden tegenwoordig de schrome-
lijkste gevolgen. Niet echter om in een uitvoerige
wederlegging dezer beschouwingen te treden neem
ik de pen op, daar ik voor mij van oordeel ben,
dat het openbaar gemaakte adres van den Acade-
mischen Senaat Leiden's goed recht op het behoud
der verzameling van prenten en pleisterbeelden in
haar geheel reeds op onverbeterlijke wijze bepleit
heeft. Maar wèl acht ik mij als deskundige geroepen
uit uw artikel één zinsnede te releveeren, welke,
ofschoon mot de hoofdquaestie niet in onmiddellijk
verband staande, toch bijzonder mijn aandacht heeft
getrokken.
„Het materiaal, dat dan hier nog overblijft",
zoo lezen wij (nadat alle stukken, die van belang
zijn en te Amsterdam ontbreken, derwaarts zullen
zijn overgebracht), „zal nog genoeg stof bevatten
voor een eventueelen hoogleeraar in de aesthetica,
zoo de Kamers van oordeel mochten zijn
dat de rijk voorziene literarische faculteit
vóór alle andere nog aanvulling behoeft."
Ia menig opzicht zeer zeker, Mijnheer de Redac
teur! kan men de litt. faculteit „rijk voorzien"
noemen. Wie hier te Leiden hun hoofdvak wenschen
te maken van de Nederlandsche taal en letterkunde
of van de Vaderlandsche geschiedenis, wie de Semi
tische talen wil bestudeeren of zich meer uitsluitend
aan het Javaansch, het Maleisch, het Soedaneesch,
het Sanskriet of het Chineesch willen wijden, die
enkele personen vinden ongetwijfeld aan onze Aca
demie ruimschoots wat zij voor hunne vorming be
hoeven. Maar tegenover die weelde staat in een ander
opzicht schamele armoede. Aan de Leidsche Hooge-
school logt zich de overgroote meerderheid der litte
ratoren uitsluitend toe op de studie der klassieke
oudheid. En op welke wijze is nu voor de op
leiding van die overgroote meerderheid zorg gedra
gen? Ik kan het onmogelijk welsprekender beschrij
ven dan met de woorden van prof. Lucian Müller,
den ook bij ons te lande welbekenden geleerde,
die in 1869 in zijne „Geschichte der Klassischen
Philologie in den Niederlanden" het volgende zeide
(p. 164 vgl.). Immers in de gebrekkige toestanden,
waarop door Müllor gewezen wordt, is tot nog toe,
in spijt van de reorganisatie van het H. O., niet
de minste verbetering gebracht.
„Als grösster Uebelstand, der den philologischen
Studenten Hollands eine freie und vielseitigeBekannt-
scbaft mit dom klassischen Alterthum unmoglich
macht, er scheint ohne Zweifel das geringe Lehrper-
sonal, dass heutzutage nicht grosser ist als im 17.
und 18. Jahrhundert. Man hat in Deutschland oft
geklagt dass den "Wissenschaften von Seiten des
Staates nicht hinliingliche Unterstütznng zu Theil
würde; wenn man aber sïeht wie Holland fiir seine
Universitaton sorgt, kann man sich der Yersuchung
kaum erwehren, das Gebet des Pharisaers anzu-
stimmen. Es gibt eben in der klassischen Philologie
nur zwei Lehrstühle, eïnen fiir das Latein, einen
fiir das Griechischdonen aber, die sie einnohmeD,
liegen damit noch von selbst die Collegiën in Rö-
mischen und Griechischen Antïquitaten und in alter
Geschichte ob! So sind denn die vorhandenen Lehr-
krafte genöthigt, wenn sie nur einigermassen den
dringendsten philologischen Bodürfnissen genügen
wollen, unverhaltnissmassig viel Collegiën zu halten
und es entsteht natürlich der Uebelstand dass die
vielen Collegiën bei nur zwei Docenten nicht die
Abwechselung und Yielseïtigkoit der Belehrnngge-
wahren, ohne welche eino Annehmlichkeit und rechte
Ersprios8licbkeit der YorlesuDgen nicht zu denken
ist. Selbst bei grösster Tüchtigkeit der Professoren
erscheint es gar nicht möglich dass sie, bei dem ao
gewaltig aDgewacbsenen Umfang der philologischen
DisciplineD, alle zu behandelnden Facher einiger
massen geniigend zu beherrschen ïm Stande sind.'*
„Noch 8chlimmer steht es mit Archaologie,
Mythologie, Epigraphik und den übrïgen
Hülfswissenschaften der klassischen Studiën
Nur einmal (1818) ist ein Professor der Archaologie
in Leyden ernannt wordenes war der ziemlich
früh verstorbene Reuvens. Die in der gelehrten
Welt rühmlichst bekannten Yorsteher des antiqua-
rischen MuBeums derselben Stadt, Leemans und
Janssen (Müller zou nu met hetzelfde recht kunnen
zeggen Pleyte) stehen mit der Universiteit in keiner
Yerbindung."
Nu vraag ik met alle vrijmoedigheid: wanneer
bij zulk een onbevredigenden staat van zaken de
RegeeriDg, steunende op een stellig voorschrift der
Wet op het H. O. (Artt. 43 en 126), in het belang
onzer jonge litteratoren gelden aanvraagt om een
leerstoel op te richten voor archaeologio (d. i.,
ruim en verstandig opgevat, de wetenschap der
realia in do oudheid in vollen omvang, en om de
vertegenwoordiging van die wetenschap is het den
minister blijkens zijn voordracht in de eerste
plaats te doen) en zij tevens, volkomen rationeel,
daaraan het onderricht in de aesthetica wil ver
binden, verdient dan een dergelijke poging niet, in
plaats van zijdelingsche afkeuring, integendeel de
onverdeelde sympathie van een ieder, die onze Hooge-
school een goed hart toedraagt en dus in de eerste
plaats de sympathie van het Leidsche Dagblad?
Mij vleiende dat ge, waar het een zoo belangrijke
vraag van actueel belang geldt, mij de plaatsing
van dit eenigszins uitvoerig schrijven niet weigeren
zult, verblijf ik Uw getrouwe lezer
X.