N°. 6735.
Maandag 30 Januari.
A0. 1882.
LEIDSCÏÏ
DAGBLAD.
PBUS DEZER COURANT:
foor Leiden per 8 maanden.1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers.m 0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DEB ADVEBTENTIEN:
Van 1—8 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$.
Grootere letters na» plaatsraimte. Voor bet incasseo-
ren buiten de stad wordt/0.10 berekend.
Tweede Blad.
Een beroep op de kern der Nederland
se he natie.
Zoo luidt de aanhef eener circulaire, die op ver
schillende plaatsen van ons land, ook te Leiden,
de meest notabele inwoners heeft bereikt of zal
bereiken.
Yan wie gaat die circulaire uit en wat is de
strekking van het beroep op de „Kern der Neder-
landsche Natie?" zal deze of gene allicht vragen
die bovenbedoelde circulaire nog niet ontving. Zie
hier in 't kort de strekking.
De militairen krijgen, na geruimen tijd het Vader
land en hun Koning gediend te hebben, aanspraak
op pensioen. Er zijn er onder, die voor het Yuur
van den vijand hebben gestaan endaar hun leven
voor het leven en de eigendommen hunner
landgenooten hebben gewaagd.
Er zijn er onder, die in tijden van gevaar, oproer,
brand, watersnood enz. gewichtige diensten aan
de natie in het algemeen en aan de burgerij in het
bijzonder hebben bewezen.
Vele anderen zijn stijf en stram geworden in
den dienst. De meesten hunner hebben door lang-
durigen dienst de geschiktheid verloren om zich
in de burgermaatschappij een nieuwe loopbaan te
openen.
Maar dat behoeft immers niet, denkt wellicht
deze of gene, want zij genieten pensioen.
Pensioen, ja, maar hoeveel Zooveel dat daarmee
door velen armoede, door eenigen gebrek wordt
geleden. Als de herheid, den oud-militair eigen, het
niet voorkwam, zou me;n ongetwijfeld reeds menig
hartroerend relaas hebben vernomen van ware
ellende, die door sommigen wel geleden doch ver
zwegen wordt.
Nooit was het pensioenbedrag hoog, maar door
de stijging in prijs van de eerste levensbehoeften
was het pensioen in 1851 vastgesteld, in 1877 be
nedon peil geworden.
De regeering begreep dit en mocht de Volksver
tegenwoordiging er van overtuigen.
Den 29sten Mei 1877 werd er een wet uitge
vaardigd, waarbij de pensioenen der militairen vas
de landmacht aanmerkelijk werden verhoogd.
Die wet baarde vreugde onder de nog dienende
militairen, doch baarde tevens droeve teleurstelling
onder hen die reeds gepensioneerd waren, want
zij werden buiten gesloten, zij deelden in die
verhooging niet.
Sommigen noemen dit onbillijk, anderen onrecht
vaardig, de quaestie is voor en tegen doormannen
van gezag en van naam bepleit, de meesten echter
zijn van oordeel dat de wet van 29 Mei '77 voor
de oud-gepensioneerden onrechtvaardig was.
Zij zeiven zalen intusschen niet stil; zij gevoel
den zich gegriefd op moreel en stoffelijk: gebied,
en beproefden dan ook alles om evenals hunne jon*
gere kameraden in de pensioensverhooging te deelen.
Hun pogen was ij del, alhoewel het ondersteund
werd door do pers, door den oud-minister van oor
log Weitzel (door zijne zaakrijke brochure omtrent
de pensioenen), den oud-kapitein Van Slooten en
anderen. Eenige volksvertegenwoordigers, met name
De Bierberstein, De Casembroot, Van der Schriek
en Kool, namen eindelijk den handschoen voor hen
op, en stelden in de zitting van 7 Juli 1880 in
de Tweede Kamer voor, de wet van 29 Mei 1877
alsnog van toepassing te verklaren op hen, die
vóór dien datum gepensioneerd waren. Ook die
poging stuitte op verschillende argumenten af, die
men in het „Bijblad van de Staats-Conrant" van
dien datum woordelijk kan lezen, en daarna kan
beoordeelon.
In hoofdzaak echter was het de draagkracht van
de schatkist,, die men als beletsel stelde om een
onbillijke verhouding tusschen de oudere en jongere
gepensioneerde landsdienaren nit den weg te rnimen.
Is Nederland dan werkelijk te arm om zijn oud
gedienden tegen gebrek te vrijwaren? Nu door den
val van het amendement de kaas op verhooging
voor de oud-gepens. verkeken was, beproefden ze
wat zij onder de lens „Help u zelve en God zalu
bijstaan" zoaden vermogen.
Zij stichtten eene Vereeniging onder de benaming
„Vereeniging van gepensioneerde onderofficieren
en minderen van het Nederlandsche Leger" die
door Z. M. den Koning erkend en goedgekeurd werd.
Aan het hoofd stelde zich eene Eere-Commissie,
bestaande nit de Heeren: Baron Van Sytzama,
Kamerheer des KoningsA. Engelvaart, gep. Luit.-
Generaal, oud-Minister van Oorlog; Jhr. H. A. D.
Coenen, Lid der Eerste Kamer, en H. I. Enderlein,
gep. Generaal-Majoor, oud-Minister van Oorlog.
Deze Vereeniging nu wil een poging aanwenden
tot het bijeenbrengen van golden, waarvan een
tegemoetkoming aan de noodlijdende oud-gepensio
neerden zon kunnen worden verstrekt. Men kan dat
doel bevorderen met zoo veel, maar ook met zoo
weinig als men verkiest.
Donateur heet men door het schenken eener
jaarlijkeche bijdrage van minstens 50 cents.
Beschermer is men als men jaarlijks minstens 10
of in eens minstens f 25 bijdraagt.
Ook worden schenkingen voor eens van af elk
bedrag in dank aangenomen.
De kern der „Nederlandsche Natie" weet nu
waaraan zich te houden als de hierboven besproken
circulaire in hare handen komt. De philanthroop,
die jaarlijks zooveel afzondert voor zijne arme natuur-
genooten, weet wellicht nog niet dat de oud-gediende
daarvan slechts bij nitzondering profiteert; deze
lijdt liever gebrek dan tot de openbare armen ge
rekend te worden.
Reeds uit dit oogpunt alleen, verdient de Ver
eeniging gesteund te worden, want zij beschouwt
het als een eerste plicht te voorkomen, dat de oud
militair, die eenmaal de hoop en den steun der
natie uitmaakte, aan de openbare liefdadigheid wordt
prijsgegeven.
Indirect is dat nu ook wel het geval, doch het
geschiedt onder anderen vorm, want de gepensio
neerden zijn lid der Vereeniging en betalen jaarlijks
hunne contributie, in beginsel om van die contributie
elkaar te steunen. Hunne krachten schieten echter
te kort, daar die contributie niet genoeg oplevert
om iets van belang nit te richten. Vandaar dit
beroep op de Nederlandsche Natie.
Zal dat beroep, die bede sta ons bij, tevergeefs
zijn? Zoo ja! arm Nederland, uw prestige, uwe
plaats in de rij der onafhankelijke mogendheden
loopt gevaar, want het zal ongetwijfeld den lust om
zijn leven voor u te wagen, doen verflauwen.
Doch neen! men zal, men kan, men mag do
circulaire niet oningevuld van de hand wijzen of
ten grave (papiermand) doemen. Als het er op
aankomt dan worden de verdiensten der militairen
met woorden geroemddat ze nu ook mogen be
vestigd worden door de daad.
Ook zonder circulaire kan ieder die aanvragen bij,
of inschrijving of bijdrage doen toekomen aan den
secretaris der Leidsche Afdeeling der Vereeniging,
den heer H. Kok, Ziekenhuis.
Leidek, Januari 1882.
Gemengd Nieuws.
Door den krijgsraad te 's-Bosch zijn
veroordeeld: 1°. H. W., soldaat militien bij het
5de regiment infanterie tot acht maanden cellulaire
mil. gevangenisstraf met ontzegging voor den tijd
van vijf jaren van het recht om bij de gewapende
macht of als militaire geemploieerdo te dienen wegens
misdrijf, ten aanzien van het misdadige de meeste
overeenkomst hebbende met diefstal ten nadeelo van
een kameraad in de kazerne en 2*. P. L. F. korporaal
bij het 2de regiment huzaren, tot drie maanden
cellulaire gevangenisstraf wegens rebellie, door
middel van eene sabel moedwillig slaan en verwonden
van een persoon, geene ziekte of beletsel vaa te
werken van meer dan twintig dagen hebbende ver
oorzaakt, en opzettelijke verbreking van eens anders
afsluiting, gaande de twee laatstgemelde wanbe
drijven gepaard aan verzachtende omstandigheden.
Een liefhebbend echtgenoot. - Te
Bartholoma, in Beioren, werd dezer dagen de vrouw
van een bezembinder begraven. De treurende echt
genoot had het zoo druk, dat hij, zonder eerst
huiswaarts te gaan, onmiddellijk van het kerkhof
met eene nieuwe braid naar het stadhuis ging om
zijn tweede huwelijk te laten aanteekenen.
Nog steeds is men te Antwerpen vol
over de zonderlinge wijze, waarop de advocaat Ber
nays vertrokken is. Alle pogingen om te ontdekken
waar die heer Henry Vaughan, de moedwillige of
toevallige moordenaar, zich bevindt, zijn tot dasverre
zonder gevolg gebleven, en meer en meer vindt het
geloof veld dat men hier voor een misdaad staat.
Het vermoeden rijst dat de schuldige niet in Bazel
zit, waaruit de brief gezonden is, maar dat hij mis
schien bedaard te Antwerpen 's avonds mede zit te
praten over het zonderlinge voorval, dat in die
stad heeft plaats gehad. Iatnsschen gaat de justitie
ijverig voort met het zoeken naar den be wasten
Henry Vaughan.
Ambtenaren der Brusselsche politie zijn naar
Hamburg en Zwitserland gezonden, een rechter van
instructie vertrok naar Glasgow, zegt men, om
nasporingen betreffende hem te doen. Ook de
Hollandsche politie doet onderzoek; niemand weet
waar Vaughan heenging toen hij het Am3tolhotel
verliet.
Het blijkt, zegt de „Etoile", dat Bernays een liaison
had met eene welbekende juffrouw. Men meende
dat die was afgebroken, omdat de schoone ging
trouwen, maar men vond een brief van haar aan
Bernays, waarin zij hem dringend verzocht na zijne
terugkomst van Brussel, den 7den Januari niet
naar Antwerpen naar een reünie te gaan, maar den
avond bij haar door te brengen. Bernays verdiende
elk jaar 30- a 40,000 fr.; in zijne woning vond
men nauwelijks 9000 fr. Hij was hoog verzekerd
en had aanvankelijk 200,000 fr. bij de firma Pecher
gedeponeerd (die hem 8 pet. rente gaf), maar die
som later teruggenomen. In het hotel „Britanni-
que" te Brussel, waar Vaughan vroeger woonde,
bracht eene gesluierde dame een portret, dat
zeide te hebben gevonden in een album, dat zij op
eene verkooping had gekocht. Het stelde voor iemand
in balkostuum, en daaronder was geschreven met
eene vrouwenhand Henry Vaughan. Het portret
was gemaakt door een Antwerpschen photograaf
en reeds eenige jaren oud. In het hotel vindt men
dat het op Vaughan gelijkt. De dame ging heen
en niemand weet wie zij is.
De Pechers (Bernays was getrouwd met een
dochter van Ed. Pecher) ontvangen tal van ano
nieme brieven; een daarvan zegt dat de politiek
bij den moord in het spel was.
De heer Rouzeau, echtgenoot van
de beroemde zaDgeres Nilsson, is Woensdag 11. in een
„maison de santé" te Parijs geplaatst. Men brengt
zijne plotselinge verstandsverbijstering in verband
met de financiëele crisis.
Op een bal. - Een Pruisisch officier
„Zei u niet, gnadiges Fraulein, dat uw papa drie
landgoederen heeft in Silogië?" -Friiulein: „Jazeker
en twee in Pommeren - De officier„En u twijfelt
nog aan mijn liefde!"