LEIDSCÏÏ DAGBLAD. Dinsdag 10 Januari. K°. 6748. X'. 1882. PBIJS DEZER COURANT: Toer Leiden per 8 maanden1.10. Franco per post.1.40. Afzonderlijke Nommers.0.05. Deze Oonrant wordt dagelijks, met nitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. rEIJS DEB ABVERTENTIEH» Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17f. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incassee- ren bniten de stad wordt 0.10 berekend. 8TADS-BBRIOHTEN. Vergadering van don Gemeenteraad van Leideu, op Donderdag 12 Januari 1882, dea namiddags te t wee «ren. Punten ter behandeling: 1*. Ondersoek der geloofsbrieven van het nieuw benoomd lid van den Gemeenteraad, den heer S. C. M. Knappert. 2°. Benoeming van ec« Cnrator van het Gymnasium. (272) 3*. Idem van een eersten onderwijzer aan de school N°. 1 van de derde klasse. (9) 4fl. Verzoek van J. A. Hoebcr, om ontslag als leeraar in het schoonschrijven aan de Hoogere Burgerschool en benoeming van een leeraar (1) 5°. Verordeningen regelende bet Herhalings-onderwijs. (2) C°. Verzoek van Dr. J. E. Van Iterson JAz., om ontslag als lid van het Bestuur van het H. G. Weeshuis. (8) 7®. Idem van Burke en Co., om vergunning tot het plaatsen van kiosken. (4) 8°. Voorstel tot het verleenen van eene toelage aan de brug wachters. (6) 2°. Voorstel van Commissarissen der Bank van leening tot uit kering van eene toelage aan de beambten dier inrichting. (8) Voormaals en nu. Ip ©en vorig hoofdartikel schetsten we aan de hand van Bredero eene bedelaarsfamilie in de 17de eenw. Hoe griefde het hem dat dergelijk© lui in zijne vaderstad geduld werden! Vurigwonschtebij dat zij ter stede uitgebannen werden. Hij stolt het ©ogenblik voor dat de steeklok luidt en de secre taris ter puie van het stadhuis hot besluit afleest, waarbij hun het verder verblijf in Amsterdam wordt verboden. Zij hielden er zich „tot groote beswaer- nisse der Gemeente ende tot verkortinghe vanonse ©yghen rechte behoeftighe" op. Onder hen vond men eene menigte boeven. Uit vrees van door hen op allerlei wijzen benadeeld te worden, durfde mon hun bij hunne omgangen geen aalmoezen weigereD, terwijl ze bovendien op markten, bruggen, voor kerken, poorten, op hoeken van straten de voorbij gangers om eene gift lastig vielen. Hoe kwalijk zij de ontvangen penningen besteedden, zagen wij tegelijk. Als eene der oorzaken van de balddadigheden, waaraan zij zich schuldig maakten, noemt Bredero de weinige activiteit van de politie in ?t beteuge len van hun moedwil. Zoo treurig was 't in zijn tijd gesteld, dat hij do klacht uit, dat „het recht door 't geld geblint-doeckt en verdreyt (ver draaid) wordt." Bij een dergeljjken toestand kan het niet uitblijven, dat het publiek weinig achting toedroeg aan hen, die er voor moesten zorgen, maar 't niet genoeg deden om de booswichten op te sporen, die zooveel onrust veroorzaakten. Met smaad werden ze zelfs menigkeer bejegend, wijl zij zich niet zelden aan willekeur schuldig maakten. "Wilt gij hiervan eens een klein staaltje uit vele? Hoor dan, wat Bredero vertelt. Aal staat met hare waren op de middelstraat bij den Dam. Dat was nu niet goed van haar, maar in stee van haar dit te verbieden, desnoods te beletten, worden hare waron door de handhavers^ des rechts in do sluis gesmeten. Het volk ziet dat. Een oploopje ontstaat. De menigte scheldt hen voor „diefleyers" «n zegt, waarom ze eerljjke lieden benadeelen, 'tWare beter dat ze de oogen openden om hen te vervolgen die der gemeente zooveel onrast veroor zaakten. Deden zij dit dan niet? Wel ja, zij brachten er soms wel op, die diefstal len pleegden en inbraken deden; maar tooh was hun dienstijver zoo gering, dat de booswichten maar al te ruim vrij spel hadden. Wie de stedelijke keuren kwamen te overtreden, waren meer dan genen het voorwerp van hun ijver en ondervonden niet zelden gelijk Aal, een ruwe behandeling. Ten einde de straf op de overtreding te ontgaan, stopte men hun de handen, zoodat de vraag, die Els bij Bredero deed: „isser sooveel mee te winnen niet ongepast was. Hun inkomen bedroeg in dien tijd „bonderfc pont groot 'sjaers", waarvan zij zich wel zooveel konden aauseliaffen als de tegenwoordige politie agenten, die op eene bozoldiging van drie- a vier honderd galden worden aangesteld. Do lieden, die toen voor een dergelijk baantje voornamelijk in aanmerking kwamen, waren personen, die eerst „eeu neerlaegh of een maent vijf zes verklikten." Op stel en sprong werd men das geen „diender." Wie 't evenwel was, had „een smerigh, d. i. een voordeelig, ambacht" en kon een aardig duitje overhouden, mits zij spaarzaam waron. Dat schijnt niet altijd het geval geweest te zijn. Menig bur german, die op andere wijze zijn brood maar eenigszins kon verdienen, bleef er nochtans af keerig van naar 't ambt van „diender" te staan, omdat men het verachtelijk het „dicfleyerschap" placht to noemen. Zoo verklaart het zich, waarom er „geen meerder diefleyers" waren. Dat vond Els vreemd, omdat het toch nogal eene lucratieve betrekking was. Zij zag vooral op do voordeolen, maar de menigte wilde niet gaarne in de verachting deelen, welke het lot van zoo menig diender was. Vandaar dat zjj gewoonlijk uit de onderste laag der maatschappij voortkwamen. Zij stonden reeds om hun vorig officio van „verklikker" bij de menigte in een kwaden reuk. Op hunne waarheidsliefde viel ook dikwijls heel wat af te dingen, ja er zijn zelfs voorbeelden, boe im vorige eeuwen hoofdcommissarissen van politie mis bruik maakten van hnn ambt en personen van eene of andere laakbare handeling beschuldigden, alleen om hun eene som gelds te onttroggelen. Het zou echter onbillijk zijn al de politie-beambten van die dagen tot eene dergelijke daad in staat te achten. Zulk eene smet werpt gelukkig het historieblad niet op de handelingen van allen, maar slechts van sommigen. Toch was het te betreuren, dat zij hunne gerechte straf ontliepen. Zij die ten onrechte be schuldigd waren, betaalden, ten einde zich zeiven niet aan groote opspraak bloot te geven, waardoor zij óf hun huiselijk goluk verwoest zagen, óf wel in hnn goeden naam benadeeld werden. De „heylighe jasticy" had aan de laaghartigheid van zulke dienaren part noch deel en was niet altijd bij machte hen in hunne boosaardige oogmerken te ontmaskeren. Desniettemin droegen zulke praktijken, gelijk ®a- tuurlijk is, het hunne bij, om de politie in dis- crediet te brengen. De groote fout was, dat men oordeelde dat zij het eerst voor „diender" in aanmerking verdienden te komen, die een tijdlang „vorklikker" waren ge weest. Zulke lieden waren niet in oere. Degelijke burgerkinderen waren hiertoe niet te vinden, zoo dat ook niet kan gezegd worden, dat men in die dagen wel onderrichte „dienders" had. Achting had het volk niet voor hen, en hoe kon dat ook? Vandaar dat men ze veelal „diefleyers" noemde, een naam, thans in de beschaafde spreek- en schrijf taal verouderd. Hieruit mag men gerust besluiten, dat de menigte nu een beteren dunk van de „dienders" heeft dan in de 17de, ja nog in de 18de eeuw. Zij staan meer in achting en verdienen zulks inderdaad, voor zooverre zij zich door goed gedrag en beschaving, door geschiktheid in den omgang met de burgerij voordeelig onderscheiden. Zij die dat doen, strekken der „heylighe justicy" tot sieraad en maken zich bij alle weidenkenden geacht. Voor de slechtaards en booswichten zijn ze alleen een schrik, en dat behoort ook zoomaar bij goen ont wikkelde zal het nu meer opkomen hen daarom met den verachtelijken naam van „diefleyers" te bestempelen. Mochten er nog zijn, wat haast niet te denken ïs, die de wegen wilden bewandelen van sommigen hunner voorgangers in vorige eeuwen, zjj zouden spoedig ontmaskerd wordon en hunno gerechte straf niet ontgaan, zoodat het publiokalle reden heeft hen met meer vertrouwen aan te zien. Het eïscht, en dat weten de ontwikkelden onder do „dienders", dat waar zij geroepen zijn op de richtige naleving van eene wet te letten, zij er zclven voor moeten zorgeD, ze geheel na te leven, zoodat zich het gelukkig verschijnsel heeft voorgedaan, dat een veldwachter „in konnelijken staat" verkeerende, door zijne eigene kameraden is aangeklaagd, wegens overtreding van de drankwet. Zoo blijkt hun eer bied voor de wet, door 's lands beschreven vaderen vastgesteld, hooger te staan dan het kameraadschap. Dergelijk optreden moet bij de menigte, die wel oordeelt, achting afdwingen. Zoo zijn ze metterdaad handhavers des rechts. Het was voor de „dienders" zeiven gelukkig, datr men eene andere aanbeveling verlangde dan weleer, toen zo eerst „verklikkers" moesten geweest zijn. Die aanbeveling is geen andere dan dat zij fatsoen lijk en oppassend zijn en eene zekore mate van kennis hebben. Door dio kenmerken verzekeren zij zich noodwendig de achting, welke hnn tpekomt, die er voor onze veiligheid zijn. Ja, maar diefstallen en inbraken komen - gelijk do bladen melden - van tijd tot tijd toch nog voor. Dat is zoo; m*ar dit feit getuigt, dat de politie noodzakelijk moet versterkt worden. Hierop is dan ook onze tegen woordige minister van justitie terecht bedacht. Hoe actief de politio-agenten ook zijn, het is van hen niet te vergen, dat zjj dag en nacht surveil- leeren. Wordt een deel hunner met de nachtelijke surveillance belast, dan is hun aantal te gering, om in alle straten een wakend oog te houden. De booswichten nemen voor hunne daden meestal het nachtelijk unr te baat. Zelden hoort men immers tegenwoordig meer van inbraken en diefstallen op klaarlichten dag. Maakten zjj er zich dan aan schuldig, dan zouden zij, en dat weten zij wel, spoedig achter slot en grendel gezet worden. Dwaas is 't, gelijk sommigen doen, het aan 't onderwijs te wijten, dat de politie moet versterkt worden. Zij toonen met het verleden weinig of in 't geheel niet bekend te zijn. Waren ze het, dan zonden zij moeten erkennen, dat het aantal mis daden nu lang niet zoo groot meer is als voorheen, en tot het besluit komen, dat het onderwijs veeleer een der krachtigste factoren is voor waar volksgeluk. Zoo zien wij, dat een blik in het verleden en het heden leerzaam ook voor hen is, die eene zoo dwaze meening durven verkondigen. LEIDEN, 9 Januari. In de maand December zijn binnen de gemeente Leiden geboren 162 kinderen, als: 89 zoons en 7S dochters, waaronder zijn begrepen 3 tweelingge boorten; overleden 90 personen,'als34 mannen, 16 vrouweD, 23 zoons en 17 dochtersdaarenboven als levenloos aangegeven 6; gehuwd 16 paren. Voor dit jaar zijn aan do Leidsche universiteit herbenoemd de adsistenten voor pbysica R. Sis- singhvoor chemie H. Bakhuis Rooscboom, dr. P. Yan Romburgh en C. A. Lobry van Troostenburg de Brnijn; voor botanie E. Giltay. Achtereenvolgens ontvingen we per Holland- sche en Fransche mails de Indische bladen van 29 November tot en met 7 December. Het voor naamste nieuws deelen we hierachter mede. Een goede toon eel voorstelling en goede mnziek, welke als ware het aan een concert zou doen den ken, op 6ên avond, in éóne zaal, voor één geld. 1t is voor Leiden bjjna ondenkbaar. En toch werd dit stuk gisteravond hier vertoond. Getrouw aan de traditie, hadden echter velen bij het lezen der aankondiging van de Volksvoorstelling blijkbaar gemeend dat zo niet veel bijzonders zou wezen- Hoe hadden ze zich nochtans, wanneer ze tegen woordig waren geweest, bedrogen gezien! De twee door het Amsterdamscho gezelschap van de heeren De Groot en Co. opgevoerde blijspelen: „"Kanonnen- vleesch" en „Suzanna", vooral het laatstej waren zeer aardig en do uitvoering overtrof zeker ieders verwachting.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1882 | | pagina 1