Nemen wij de uitkomsten van de diensten 5879 en 1880, dan zien wij verder, dat de gewone mid delen van 1879, nadat daaruit de uitgaven voor den algemeenen dienst, de rentebetaling en verplichte amor tisatie waren bestreden, slechts f 2,633,736.1 Is, die van den dienst 1880, na dekking van de gelijke uit gaven, niet minder dan f 7,299,049.81 overlieten tot bestrijding van uitgaven, die steeds geacht wer den niet tot de gewone te behooren. Voorzeker voegt het ons, Mijne Heerendeze gun stige wending der zaken, die vóór een jaar nog on mogelijk kon. worden voorzien, dankbaar te erkennen, doch alvorens daaruit eenige gevolgtrekking af te kunnen leiden, moeten wij eerst het geheel overzien. Daarom ga ik nu over tot de beschouwing van de uit den aard der zaak nog zeer onzekere uitkomst van den dienst van het loopende jaar, waaraan de vol gende opmerking moge voorafgaan. Een- en andermaal wees ik er op, dat men tot dusver gewoon was, bij het maken van financiëele be rekeningen aan te nemen, dat van het bedrag der voor elk jaar gevoteerde uitgaven eene ronde som van f 1,000,000 of met inbegrip van de rente der waar borgkapitalen voor de muntbiljetten van f 1,500,000 zqu worden bespaard. Eene licht verklaarbare, zeker niet te misprijzen voorzichtigheid, deed die onderstel ling aannemen in een tijd, toen het totale bedrag onzer uitgaven vrij wat lager was dan nu. De be langrijkheid der sommen, die mij bleken aldus op de diensten 1879 en 1880 te zijn vrijgevallen, gaven mij intusschen aanleiding een onderzoek te doen in stellen naar het bedrag dier besparingen over de tien laatstelijk afgesloten diensten, die van 1870 tot en met 1879. Uit het resultaat van dat onderzoek blijkt, dat na aftrek van besparingen, die als buitengewone buiten aanmerking blijven, en na aftrek ook van die wegens de renten der bedoelde waarborgskapitalen, ever die tien dienstjaren te zamen niet minder dan f22,414.526.59, dus in doorslag ongeveer f2,250,000 per dienstjaar vrij viel. De laagste besparing is die van 1873, toen zij f 1,459,671.865, de hoogste die van 1879, toen zij f4,383,358.28 bedroeg. Vermin dert men het totaal bedrag met dat dezer beide dien sten, dan blijft voor de acht andere een gezamenlijk bedrag over van f 16,571,496.34' of ruim f 2,000,000 's jaars. Op dezen grond meen ik binnen de grenzen eener betamelijke voorzichtigheid te blijven, door voortaan op eene normale besparing van f 1,500,000 of, met inbegrip van de renten der genoemde waarborgkapi talen, van f 2,000,000 te rekenen. De hoofdstukken der begrooting van uitgaven voor den dienst 1881 werden met inbegrip van latere ver hoogingen vastgesteld op f 127,557,906.14s Doch er zullen voorstellen ge daan worden, om die te verhoogen met uitgaven ter zake van de over neming door den Staat van het Noordzeekanaal en van den aan koop van gebouwen te Rotterdam voor de financiëele diensten aldaar. Ik stel die verhoogingen te zamen op. 592,093.85s en verkrijg dan f 128,150,000.00 of na vertrek der zoo even be sproken besparing van 2,000,000.00 als vermoedelijk bedrag der uit gaven van de dienst 1881 f 126,150,000.00 De opbrengst der middelen over het loopende jaar meen ik te kunnen ramen als volgt: De grondbelasting stel ik op het bedrag der ko hieren van het jaar zelf en personeele en patentbe lastingen op dat der kohieren van den dienst 1880/81. Voor de posterijen en de telegraphie wordt, op grond der reeds verkregen uitkomsten, over het ge- lieele jaar eene opbrengst van respectievelijk f 100,000 en f 64,000 boven de raming verwacht. Voor het aandeel van den Staat in de opbrengst van de exploi tatie zijner spoorwegen en de ontvangsten begrepen in de rubriek „Verschillende ontvangsten en toevallige baten", kan voorloopig niet anders dan het bedrag der raming worden aangenomen. De opbrengst van de rechten van successie en van overgang bij overlijden, meen ik, omdat die in de laatste vier maanden, van 1880 bijzonder gunstig was, voor 1881 te moeten stellen op het in de eerste acht maanden verkregen bedrag, vermeerderd met vier twaalfden der raming voor dat jaar en voor de overige middelen, namelijk accijnzen, invoerrechten, zegel-, registratie- en hypotheekrechten, belasting op den waar borg, domein-inkomsten, loodsgelden enz., de in de eerste acht maanden verkregen opbrengst, voor de laatste vier maanden te kunnen vermeerderen met de som, die zij in het gelijke tijdvak van 1880 afwierpen. Op deze wijze rekenende en voorts de bijdrage uit de koopprijzen der domeinen op de daarvoor ge raamde som van f 125,000 stellende, kom ik tot eene vermoedelijke opbrengst, welke de voor 1881 gemaakte raming van f 105,110,605 met ruim f 3,540,000 overtreft en daarom in rond cijfer gesteld wordt opf 108,650,000.00 welk bedrag, vergeleken met dat der hierboven berekende uitgaven ad126,150,000.00 voor de dienst 1881 een ver moedelijk tekort aanwijst van. 17,500,000.00 In mindering van dit tekort van 17,500,000.00 zal kunnen strekken het in den f 17,500,000.00 f 4,000,000.00 Transport. aanvang dezer rede vermelde, reeds ten vorigen jare aangegeven over schot der leening van 1878, ver minderd met het nadeelig resultaat van de voor- en nadeelige sloten der diensten 1874 tot en met 1879, ter somma van f 1,394,734.52s welk overschot ten gevolge van de door mij aan gegeven verbete ring van 't nadee lig slot van den dienst 1879, ad. 297,051.10 klimt tot f 1,691,785.65s en voorts het ba tig overschot van den dienst 1880, hierboven bere kend op 2,205,001.32 te zamen f 3,896,786.94s waarvoor ik in rond cijfer stel zoodat tot en met 1881 een ver moedelijk tekort zou overblijven van f 13,500,000.00 Ik ga thans over tot de mededeeling van eenige bijzonderheden betreffende de U aangeboden wordende begrooting van den dienst 1882. De hoofdstukken der begrooting van uitgaven wij zen een gezamelijk bedrag aan van f 128,695,940.36s zijnde eene som van 1,138,034.22 meer dan het voor 1881, met in begrip van de reeds vastgestelde ver hoogingen, toegestaan bedrag van f 127,557,906.14s Tot eenigszins juiste vergelijking van die beide be grootingen, meen ik, op het voetspoor van hetgeen ook in vorige jaren is geschied, van het gezamenlijk bedrag der beide diensten te moeten aftrekken wat toegestaan is en aangevraagd wordt voor de volgende bijzondere posten: 1881 1882. ter zake van verbetering van den Rotterdamschen wa terweg f2,500,000.00 f 1,226,000.00 Rentewaarborg aan de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij en uitbreiding harer bij bestek vastgestelde werken724,223.31s Aanleg van Staats spoorwegen '.^13,000,000.00 14,000,000.00J Yoltooiing van het vestingstelsel. 1,400,000.00 1,987,000.00 en het geheele hoofdstuk der Natio nale Schuld 28,767,821.70 28,780,680.78 te zamen. f46,392,045.02s f45,993,680.78" Trekt men nu van het voor 1881 toegestaan be- bedrag vanf 127,557,906.14s af het bovenvermelde van. 46,392,045.09s f 81,165,861.05 En van de voor 1882 aangevraagd wordende som van .f128,695,940.36s het bovenvermelde bedrag van 45,993,680.78 f82,702,259.58s dan blijkt dat, afgescheiden van de hierboven afzonderlijk genoemde on derwerpen voor 1882, meer wordt aangevraagd .f 1,536,398.53s Dit verschil ontstaat door de volgende oorzaken: Meer wordt aangevraagd Voor het Departement van Buitenlandsche Zaken, hoofdzakelijk wegens eenige verhooging der kosten van het Departement, meerdere behoeften voor bui tenlandsche zendingen en consulaten, benevens voor schotten en onderstanden aan zeelieden en andere be hoeftige Nederlanders buiten'slands f 31.200.00 Voor het Departement van Justitie, inzonderheid voor aankoop van ge bouwen en terreinen, voor rechtsge^ bouwen en hoogere bijdragen aan de gestichten te Ommerschans en Veen- huizen, tegenover lagere uitgaven voor het Departement en voor pensioenen en wachtgelden191,548.00 Voor het Departement van Binnen- landsche Zaken wegens jaarwedden van militie commissarissen. f 300.00 voor de medische po litie, voornamelijk door nieuwe uitgaven voor de bediening van het krankzinnigengesticht te Medemblik 87,719.00 voor het lager on derwijs waaronder f 500,000 meer voor de uitkeeringen krach tens art. 45 der wet van 1878 515,890.00 Per transport f 684,987.00 f 222,748.00 voor kunsten en wetenschappen. 78,887.00 en voor deNeder- landsche Staatscou rant en het Staats blad 2,200.00 f 684,987.00 waartegenover lager zijn geraamd de uitgaven voor bin- nenlandsch bestuur en armwezen, hoofdzakelijk door het wegvallen der kosten van verbouwing van Rijksgebouwen te Medem blik tot een gesticht voor krankzinnigen f100,104.50 die voor het hooger onder wijs 50,283.00 voor het middelbaar onderwijs. 1,770.00 en voor pen- sioenen en wachtgelden 14,900.00 f 167,057.50 Blijft dus meer 517,929.50 Voor het Departement van Financiën voornamelijk wegens hoogere uitgaven voor de invordering en het toezicht op de invordering van 's Rijks middelen, voor de uitkeering van 4/s der personeele be lasting aan de gemeenten en ter zake eener nieuwe uitgaaf wegens de in 1874 door den Staat overgenomen garantie voor de rentebetaling der leening ten laste van het entrepotdok te Amsterdam 262,872.00 Voor het Departement van Oorlog, wegens hoogere gewone uitgaven voor personeel en materiëel, tegenover eene vermindering der buitengewone uitga ven, ten slotte meer 2,500.00 Voor het Departement van Water staat, Handel en Nijverheid: wegens kosten van het Departement f 3,500.00 wegens verschillende waterstaatswerken en de aan de Zuid-Oosterspoor- weg-maatschappij ver leenden rentewaarborg. 193,407,21 voor handel en nijver heid, voornamelijk door de voorgestelde oprich ting van een zoölogisch station36,900.00 wegens uitbreiding van het postwezen 405,900.00 wegens als voren van den telegraafdienst 73,500.00 en wegens pensioenen 12,000.00 Te zamen meer 725,207.21 7 1,731,256.71 Minder wordt aangevraagd: voor de Hooge Colleges van Staat en het Kabinet des Konings, voorna melijk door mindere behoefte voor wachtgelden f 2,371.00 voor het Departement van Marine, ten gevolge van lagere uitgaven voor materiëel, tegenover hoo gere voor personeel, loodswezen, kust- en oeververlichtig, beton ning en pensioenen 109,361.00 en voor het Departe ment van Koloniën hoofd zakelijk wegens lagere uitgaven ten dienste der West-Indische Koloniën, tegenover eenige verhoo ging der kosten van het Departement en voor pen sioenen 83,126.17s Te zamen minder194,858.17s Blijft meer het bovenvermelde be drag van. f 1,536,398,53s Omtrent de raming der middelen voor 1882 meen ik -voor het overige naar de uitvoerige toelichting van het ontwerp der middelenwet verwijzende hier te kunnen volstaan met de volgende mededeeling: De belastingen, inkomsten van domeinen, posterijen, telegraphie, staatsloterij, jacht en visscherij, alsmede de loodsgelden en het recht op de mijnon, worden te za men f 1,187,705 hooger geraamd dan voor 1881 is geschied. Deze raming bedraagt nu. f 101,231,705.00 De raming van het aandeel van den Staat in de opbrengst der exploitatie van Staatsspoorwegen wordt, ook op grond der over 1880 verkregen uitkomsten, f 82,000 la ger gesteld dan die voor 1881, dat is op..n 2,118,000.09

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1881 | | pagina 2