Maandag 19 September. N°. 6622. A0. 1881. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. EENE NEDERLANDSCHE EXPEDITIE NAAR AFRIKA. LEIDSCH DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden..."."7~.....YTÏ".I 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers."V.TITr."T777TÏ7ï~V n 0.05. PRIJS DER ADYERTENTIEN Van 16 regels1.05. Iedere regel meer0.17£. Grootere letters naar plaatsruimte. Gemengd Nieuws. Eenige dagen geleden werd te Fünfhaus een 19-jarig meisje aangehouden, dat zonder middel van bestaan ronddwaalde. Weldra bleek dat zij in 1862 in een der Weener ziekenhuizen geboren, doch spoedig daarna in Turopolis, Hongarije, als vonde linge aangegeven was. Voorts kwam aan het licht dat zij, evenals hare moeder, Josephine Hirschel heette, dat de moeder een Israëlietische geweest en spoedig na de geboorte van het kind door smart wegens een onrechtvaardige blaam, die men op haar geworpen had, gestorven was, haar dochtertje bij testament 14,000florijnen nalatende. Menhadhet kind toen echter niet meer gevonden en de nalatenschap was bij de Weener deposito-bank belegd, waar ze nu tot 30,000 fl. is aangegroeid. De katholieke pleeg ouders van het kind te Turopolis waren kort nadat het meisje bij hen was besteed, kinderloos gewor den en hadden haar alB hun eigen kind aangeno men doordien zij geen kostgeld meer vroegen, was men in den waan gebracht dat Josephine dood was. Nadat de pleegouders - ongeveer een jaar geleden- overleden waren, stond het meisje geheel alleen in de wereld. Zij sloot zich nu en dan bij reizende kermistroepen en ten slotte bij een Zigeunerbende aan, doch ontvluchtte deze weer en werd nu te Weenen als landloopster opgenomen. Er zal thans een curator worden benoemd om het meisje in het bezit van haar vermogen te stellen. Te Jersey City (N.-Amerika) zijn ten gevolge van de ontploffing van een stoomketel vijf personen om het leven gekomen. Men heeft thans omstandiger berichten omtrent het vreeselijk onheil, dat het dorp Elm in het Sernftdal, kanton Glarus, heeft getroffen, en daaruit blijkt dat de eerste tijdingen ver van over dreven waren. Den volgenden dag, Maandag jl., heeft eene nieuwe aardstorting plaats gehad, ten gevolge waarvan 30 huizen, bewoond door een groot aantal personen, zijn bedolven. Van alle zijden heeft men zich bereid betoond hulp te bieden waar deze wordt vereischt. De bevolking van het gansche dal niet alleen, maar van heinde en ver is toegestroomd om de ongelukkigen bij te staan. Zoowel door de kantonnale overheid als op last van den Bondsraad is het mogelijke gedaan om de ongelukkige bevol king van Elm te ondersteunen. Het getal personen, die onder de puinhoopen zijn bedolven geraakt, is betrekkelijkerwijs zeer groot; men schat het aantal vermisten op ongeveer een paar honderd, maar bij de heerschende verwarring is het niet mogelijk, dit met juistheid uit te maken. Tot op Maandag-avond had men ruim een twintigtal erg verminkte lijken te voorschijn gebracht en in de kerk nedergelegd, opdat de overgebleven familieleden hen zouden kun nen herkennen. Het reddingswerk gaat met groot gevaar gepaard, want het omringende gebergte be dreigt de plek, waar Elm stond, met eene nieuwe rotsstorting van zoodanigen aard, dat zij de vorige in omvang nog zal overtreffen. Intusschen wordt nauwlettend achtgegeven op den toestand en men heeft de noodige maatregelen genomen om zich zoo snel mogelijk aan de dreigende gevaren te onttrek ken; dat een nieuwe rotsstorting zal plaatshebben, beschouwt men als onvermijdelijk. De rotsen op het Unterthal zijn tot een hoogte van vijftig voet op elkander gestapeld; het is dus niet waarschijnlijk, dat men nog sommigen van de slachtoffers der ramp te Elm levend zal vinden. Bij Spiez verschuiven zich rotsen boven het meer van Thuner heerscht groote ongerustheid. De zware regens, welke gedurende de jongstverloopen veertien dagen zijn gevallen, hebben het kalk- en leiachtige gesteente der rotstoppen en bergen, die het Sernftdal insluiten, gedeeltelijk doorweekt, zoodat de verschil lende lagen, waaruit zij bestaan, allen samenhang althans aan de oppervlakte hebben verloren. Dit is ook de oorzaak, dat in vele andere deelen van Zwit serland thans meer of minder belangrijke bergstor- tingen hebben plaats gehad. Onder het aantal omgekomenen bevonden er zich velen uit de naburige dorpen, die bij het geraas der eerste verschuiving dadelijk den bewoners van Elm ter hulp waren gekomen. De regeering heeft troepen naar de geteisterde plaats gezonden om de ongelukkige bewoners te helpen. Elm is bij de rei zigers zeer goed bekend; het dorp was veelal ge durende de zomermaanden met reizigers opgevuld en het zou niet te verwonderen zijn, indien ook enkelen van hen tot de slachtoffers behooren. Het is niet de eerste maal dat een dergelijk on heil in Zwitserland voorkomt. In 1806 werd het dorp Goldau aan het meer van Lucern geheel door een aardverschuiving van den Bossberg verwoest. Yierhonderd vijftig menschen kwamen daarbij om het leven en aan huizen en landerijen werd een schade van ruim vier mjllioen fr. veroorzaakt. Nu wordt Goldau opnieuw opgebouwd en verrijst er een dorp, veel schooner dan het vroeger bestaande. Hl. Exploraties als de hier bedoelde hebben dus tot hoofddoel de thans levende dierenwereld in al hare schakeeringen en plaatselijke afwijkingen zoo nauw keurig mogelijk te leeren kennen, om daarvan de blijvende gedenkteekenen aan het nageslacht te kunnen overleveren. Worden zij, als boven werd aangestipt, door het particulier initiatief ondernomen, dan zal vanzelf het gebied, waarover zij zich uitstrek ken, betrekkelijk beperkt moeten blijven. In dat geval verdient het ook steeds aanbeveling liever een beperkt gebied zeer grondig, dan een wijder veld meer oppervlakkig te onderzoeken. In het laatste geval zal wellicht een grooter aantal belangwek kende nieuwe vondsten kunnen verkregen worden; maar de blijvende wetenschappelijke waarde zal door de vluchtigheid zonder twijfel schade ljjden. Zoo is dan ook aan de leden der Nederlandsche Zoölogische expeditie naar West-Afrika door haren leider een betrekkelijk beperkt gebied aangewezen en zal het onderzoek niettemin gedurende een zestal jaren onafgebroken moeten worden voortgezet. Aller eerst ligt het binnenland van Liberia aan de beurt, daarna waarschijnlijk een gedeelte van de kust van Guinea, vervolgens het Camerongebergte en eindelijk de meer zuidelijke streken aan de monding van den Gaboon en den Ogowé, daar waar men het vaderland van dén gorilla te zoeken heeft. Op 17 November 1879 vertrokken de beide deel nemers aan de expeditie de heeren Joh. Büttikofer en C. F. J">ala uit Rotterdam met een der schepen van de firma Hendrik Muller Szn. naar Monrovia, de hoofdplaats, van Liberia. Zoowel toen als later heeft deze firma op de meest vrijgevige wijze de expeditie gesteund en hare communicatie met het moederland vergemakkeljjkt. De heer Büttikofer, Zwitser van geboorte, was sedert eenigen tijd als amanuensis aan 's Rijks mu seum te Leiden verbonden, onderscheidde zich reeds in zijn geboorteland door zijne groote voorliefde voor de jacht en zijne grondige kennis van de in- heemsche dierenwereld. In het Leidsche museum vond hij ruimschoots gelegenheid deze kennis ook tot de dierlijke bewoners van andere werelddeelen uit te breiden, en toen eenmaal het plan tot de expeditie naar Afrika bij den hoogleeraar-directeur Schlegel de rijpheid nabij was gekomen, had ook de heer Büttikofer zich zóó grondig op de hoogte gesteld van alles wat er tot heden van de fauna dier streken bekend is, dat hij de aangewezen man was om de leiding der expeditie op zich te nemen. De uitkomsten hebben reeds bewezen dat hij hier voor ten volle berekend is, en dat veel tijd en geld bespaard wordt door deze grondige bekendheid met de te onderzoeken landstreek, daar van de alge- meene, reeds lang bekende diervormen geene of slechts zeer weinige exemplaren verzameld worden en vooral op de zeldzame en meer kostbare voor werpen de aandacht meer in het bijzonder kan ge richt blijven. Zijn medegezel, de heer C. F. Sala, die nu bijna twee jaren geleden de reis met hem aanvaardde, is hem onlangs door den dood ontvallen. Met groote energie had ook hij aan de werkzaamheden deelge nomen, niettegenstaande hij in den laatsten tijd met de ziekte, die hom ten grave sleepte, te kampen had. Sala was Nederlander van geboorte, was vroe ger in kolonialen krijgsdienst en had na dien tijd ook reeds onderzoekingsreizen in Afrika onderno men. In 1861 was hij namelijk voor het Leidsche museum in Angola en Mossamedes werkzaam, leerde daardoor het klimaat en de bewoners kennen, en was als hartstochtelijk jager en voortreffelijk schut ter een krachtig element voor het welslagen van de expeditie. Binnenkort zal in de door zijn dood openge vallen plaats voorzien worden door het uitzenden van een geschikten plaatsvervanger. De heer Büttikofer blijft daarbij, als tot heden, het hoofd van de expeditie. In korte woorden zij het mij vergund hier enkele van de avonturen en wederwaardigheden te bespre ken, die in het eerste jaar van hun verblijf in het Afrikaansche binnenland aan de leden dezer Neder landsche expeditie zijn overkomen. Dank zij der bemiddeling van den Nederlandschen consul en den vice-consul, de heeren Modderman en Wiegman, werden door het gouvernement van Liberia aan onze reizigers tal van faciliteiten verzekerd en togen zij kort na hunne ontscheping (in Januari 1880) met al hunne kisten en bagage landwaarts in, en wel steeds langs de oevers der St.-Paulsrivier. Na een kort verblijf in het vriendelijke huisgezin van den missionaris, den heer Day, te Millsburgh, slaagden zij er in dragers te verkrijgen, die hen naar Bavia, een negerstad, die hooger op aan de rivier gelegen is, geleidden. Een tweede legerplaats werd later te Soforé, nog meer het binnenland in, gevonden, en in het najaar van 1880 waren zij met de gemaakte verzamelingen weder te Monrovia terug, evenwel niet zonder in hooge mate aan ziekte en ontbering te hebben blootgestaan en do negers van eene uiterst ongunstige zijde, als volleerde dieven en doortrapte oplichters, te hebben leeren kennen. Beviel dezen het dragen niet langer of verlangden zij meer loon, zoo werden kisten en pakken een voudig neergezet en zoo hunne eischen niet inge willigd werden, was men op deze wijze geheel aan hunne genade overgeleverd. Zelfs ontzagen zij zich niet ditzelfde systeem in toepassing te brengen, toen zij Büttikofer, die door ziekte en krampen ge heel buiten staat was te gaan, huiswaarts droegen. Zonder omwegen werd hij op vele honderden ellen afstands van de hut, die door hem bewoond werd, in het bosch nedergelegd en door de dragers verlaten,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1881 | | pagina 1