Maandag 19 September.
N°. 6622.
A0. 1881.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
Dit nomiaer bestaat uit DRIE BLADEN,
Eerste Blad.
waarmede de beide Kamers der Staten-Gene-
raal Maandag-middag te één uur zullen wor
den geopend, zal, zoodra ze na het uitspre
ken door ons is ontvangen, aan ons Bureel
aangeplakt en daar voor de Abonnés ver-
krijgba r worden gesteld.
Voor de Inteekenaren daarop behooren
bij dit nummer van het Leidsch Dagblad de
Nos. 174 tot 179 en 181 der Ingekomen
Stukken van den Gemeenteraad.
Ons fraaie plein.
LEIDSCÏÏ
DAGBLAD
1
FEUS DEZER COURANT:
Vtior Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 16 regels1.06.
Iedere regel meer0.17*.
Giootere letters naar plaatsruimte.
Dat er gedurende de regen-periode, die wij dezer
dagen liebben doorleefd, op do Ruïne een zeelt
werd gevangen van bijna een half kilogram, zooals
wij hebben hooren vertellen, is, voor 't minst ge
nomen, schromelijke overdrijving. Het verbaal be
hoort te worden gerangschikt onder de rubriek
„hengehiars-latijn." "Wel schijnt het waar zijn dat
een hartstochtelijk visscber er zijn geluk heeft be
proefd, zonder dat echter zijn vindingrijkheid met
goeden uitslag werd bekroond.
Evenmin is het waar dat van Rijkswege stelten
werden beschikbaar gesteld om aan de belangstellen
den gelegenheid te geven, het plein over te steken.
Het Rijk geeft er niemendal om, of we al dan niet
droogvoets de overzijde der Ruïne bereiken, - en
zelfs de overstroomde Bosschenaars moeten jaarljjks
uit eigen fondsen stelten koopen of huren. Wel is
óns medegedeeld dat eenige bewoners der Baamsteeg,
om hun huis te bereiken, zich van hun schoeisel
ontdeden, dewijl zij natte kousen en schoenen nog
vervelender vonden dan dito voeten, - maar dat is
slechts een quaestie van smaak.
De Ruïne is Rijks-eigendom, en niemand verplicht
u er over te loopen. Wil het Rijk er een plaatse
lijke curiositeit van laten groeien net als het Cir-
knitzerraeer in Hlyrië, dat ook bij afwisseling begaan-
en bevaarbaar is, we kunnen er niets tegen doen.
Alleen zouden we dan in overweging geven het
terrein wat te laten uitdiepen, opdat het langer
water hield, en gebruikt kon worden als badplaats,
als wed voor de paarden der cavalerie en veld
artillerie, of voor eventueele hardzeilerijen.
In zij a tegenwoordigen toestand is het totaal on
bruikbaar. Niemand heeft er iets aan. 't Is een ren
teloos kapitaal, evenals de verbazende sommen die
steeds bij de betaalmeesters in kas liggen, en waar
uit menig dubbeltje aan intrest kon geklopt worden.
Het Rijk geeft niet om zulke bagatellen.
Of zou iemand er nog iets van gelooven dat de
Regeerlug toch ter elfder ure met de plannen voor
de stichting van een Academiegebouw op de Ruïne
voor den dag zal komen? Wie daaraan nog een
oogenblik denkt, bezit wel een onuitroeibaar ver
trouwen op gouvernementeele toezeggingen. Wij weten
wel beter: waarom zou men anders zoo druk inde
weer zi n om Minerva's ouden en eerwaardigen tempel
zorgvu'dig op te lappen of op te knappen?
Maai waarom moeten wjj ons dan nog langer erge
ren aan het gezicht op een naargeestig regen- en
modder veld? Waarom geeft de Regeering het plein
dan niet terug aan zijn wettige eigenaars?
Ja, waarom?
De Regeering, zegt men, is te fier om dit thans
te doen. Ware het indertijd als een gunst van haar
verzocht geworden, zij zou het uit eigen beweging
roeds gedaan hebben, - evengoed als de Eogelschen
de Transvaal hebben losgelaten, puur uit een opwel
ling van goedertierenheid. Maar de Kamer heeft,
met hare bekende conclnsie, de ministers willen
dwingen. Zij heeft van billijkheid gesproken, - en
zoo iets laat geen Regeering zich gezeggen. Als straks
de nagenoeg vergeten zaak van de Marinewerf-
schrijvers aan de orde komt, dan moge de Kamer
wel toezien dat zij geen al te krasse opinie uitspreekt,
anders moeten die arme drommels het ontgelden.
De Regeering wil niet aan haar plicht herinnerd
worden.
Zoo zitten we dan in een steeg die blind loopt:
We zijn er in - hoe komen we er weer uit? De
Wetgevende Macht - althans één van haar takken -
sprak een oordeel uit, en de minister lei het dood
kalm naast zich neder, 't Is oen quaestie die alleen
het Uitvoerend Gezag raakt. Dit zal handelen, als
het zijn tijd gekomen acht.
Aan ons Gemeentebestuur kunnen we waarlijk
niet ten laste leggen, dat het niet alles deed wat
in zijn vermogen was. De Volksvertegenwoordiging
heeft zijn recht erkend, en daarmede de zaak in
théorie beslist. In theorie is alzoo Leidon eigenaar
van de Ruïne: in de practijk moet het er afblijven.
Doch het kan ook zijn, dat de onderhandelingen
die tot de teruggave moeten voeren, thans in vol
len gang zijn. Mocht dat het geval wezen, dan zwij
gen we eerbiediglijk, - indien we slechts één wenk
ontvangen, dat er besprekingen tusschen gemeen
tebestuur en regeering „hangende" zjjn. Een enkele
aanwijzing Blechts, en we zullen het geduld van
Van Alphens kat tot hot onze maken.
Misschien wacht het dagelijksch bestuur slechts
op een aanleiding, om den volke te verkondigen
wat er aan de hand is. Als bijvoorbeeld een der
hoeren Raadsleden, in een der eerstvolgende ver
gaderingen, de zaak eens tot het onderwerp eener
interpellatie maakte? Het kon ook zijn, dat er weer
iets positiefs gedaan moest worden, - een adres aan
de hooge regeering gezonden, of zoo iets. Het komt
ons voor dat we in de blinde steeg niet kunnen
blijven: we moeten er uit, en kunnen niet terug.
De Ruïne-quaestie is een stadium ingetreden waarin
zij, hoe dan ook, moet opgelost worden.
Wij stellen niets voor, - wij vragen slechts. En
wij zullen blijven vragen, met toenemenden aan
drang, overtuigd van het goed recht onzer gemeente.
Moge het dan eentonig zijn, dat we zoo vaak op
hetzelfde aambeeld blijven hameren, niet aan ons is
zulks te wijten.
Dat dan ook het Gemeentebestuur de Ruïne-zaak
niet uit het oog verlieze. Bezit zij al geen midde
len om het Rijk te dwingen, - het handhave zijn
billijke eischen, - totdat de regeering eindelijk -
eindeljjk goedvindt de rechtvaardigheid te betrachten.
LEIDEN, 17 September.
Ook de commissie van financiën verklaart zich
thans omtrent het in de maand Februari jl. in hare
handen gesteld advies van Gebrs. Van Wijk C0.,
verzoekende om ontheven te worden van de huur van
het Raamland onder de gemeente Zoeterwoude met
Kerstmis a. s., ofschoon de door die firma aangegane
huur eerst eindigt met Kerstmis 1883. De commissie
van fabricage en B. en Ws. hadden geen termen
kunnen vinden om een gunstige beschikking op dit
verzoek aam den Raad voor te stellen. De commissie
van financiën echter is een andere meening toege
daan. Zij is van oordeel dat er gronden van billijk
heid aanwezig zijn om aan het verzoek der adres
santen gevolg te geven, nu de behoefte der fabri
kanten om hunne wollen dekens in de open lucht
te drogen, heeft opgehouden. Maar bovendien eischt
het belang der gemeente, als eigenaresse van het
land, dat dit hoe eerder zoo beter onttrokken worde
aan den kunstmatig schadelijken toestand, waarin
het land vele jaren geleden gebracht is geworden
ten gerieve dor wolindustrie, en terug worde ge
bracht in zijn natuurlijken toestand, derwijze dat
elk landgebruiker het gaarne huren wil. Wordt da
tegenwoordige huur bestendigd, dan zal het land
gedurende die beide huurjaren nog meer teruggaan
in waarde, terwijl de kosten noodig om het land in
goeden staat te laten breDgen, toch zullen moeten
worden besteed.
Aangezien bij de opening der H. B. 8. voor
meisjes de leeraressen Kapteyn en Cambier nog
niet in functie konden treden, zijn de lessen in
Nederlandsche taal, geschiedenis en aardrijkskunde
van 1 Juni tot 9 Juli jl. tijdelijk gegeven door de
dames Vlaanderen en Renssen en dr. Dozy en wel
door mej. Vlaanderen 22 en mej. Renssen en dr.
Dozy ieder 4 lessen per week. Met de directrice
zijn B. en Ws. van oordeel dat daarvoor eene
tegemoetkoming uit de gemeentekas behoort te
worden verleend; volgens de verordening regelende
de jaarwedden van het onderwijzend personeel aan
do hoogere burgerschool voor meisjes, genieten de
genoemde leeraressen en leeraar, voor elk lesuur
's weeks hoven het maximum, eene toelage van
ƒ100 'sjaars. Vermits de lessen gedurende 5 weken
zijn gegeven, zou alzoo een bedrag van f 10 per
wekelijksch lesuur en derhalve een totaal bedrag
van f 300 kunnen worden uitgekeerd, tot uitbeta
ling waarvan de betrekkelijke post op de begrooting
toereikend is.
Er bestaat geen bezwaar tegen de inwilliging van
het verzoek van J. A. Van Driel om ontslag uit
zijne betrekking van onderwijzer 2de klasse aan de
jongensschool der 2de klasse, ingaande met 1 No
vember a. s., evenmin als tegen dat van mej. H. C.
Gesink om eervol ontslag uit hare betrekking van
derde onderwijzeres aan de openbare school der derde
klasse n°. 1., met ingang van 1 October a. s.
Vermits de heer P. J. Dekkers, die voor de be
trekking van leeraar in de natuur- en scheikunde
aan de II. B. S. voor meisjes was voorgedragen,
verzocht heeft daarvoor niet in aanmerking te komen,
geven B. en Ws., zich met het gevoelen van de
commissie van toezicht vereenigende, in overweging
hun college te machtigen om tijdelijk in de vaceerende
betrekking te voorzien en te dien einde over de op
de begrooting ter zake uitgetrokken gelden te be
schikken.
Zij leggen mede ter vaststelling over het door
hen opgemaakt eerste suppletoir kohier der plaatse
lijke directe belasting, dienst 1881, bedragende
f 8250.24. Bij de wet van 28 Juni 1881 zijn de
artt. 264, 265 en 266 der Gemeentewet herzien,
ten gevolge waarvan is vervallen de ter-visie-leg
ging der voorloopig vastgestelde kohieren gedurende
ten minste veertien dagen en de bevoegdheid van
de aangeslagenen om tegen hunnen aanslag bezwa
ren bij den raad in te brengen, terwijl thans binnen
veertien dagen na de goedkeuring door de Gedepu
teerde Staten de kohieren in afschrift gedurende
vijf maanden op de secretarie voor een ieder ter
lezing worden nedergelegd en de aangeslagene
binnen drie maanden na de uitreiking van het aan
slagbiljet tegen zijnen aanslag bij den raad bezwa
ren kan inbrengen.
De wijziging der aangehaalde artikelen der
Gemeentewet zal eenige veranderingen in de ver-