N°. 6574.
«faandag 25 «Juli.
A°. 1 SSI -
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit DRIE BLADEN.
Eerste Blad.
Voor de Inteekenaren daarop behoort
bij dit nummer van het Leidsch Dagblad
N°. 132 der Ingekomen Stukken van den
Gemeenteraad.
Moet de kermis behouden worden?
LBIDSOH
DAItBLAT).
PBIJS DEZER COURANTS
Voor Leiden per 8 meenden.f 1.10.
Franco per postl-*0.
Afzonderlijke Nommere.a 0.05.
PRIJS DER ADYERTENTIEN
Ven 10 regelt.1.05.
leden regel meer0.17$.
Grootere letten neer pleetsruimte.
STADS-BERICHTEN.
DE BURGEMEESTER van LEIDEN;
Gelet op art. 21 der wet van 4 December 1S72 (Staatsblad
N"«. 134);
Brengt ter kennis van de ingezetenen dat gedurende de afge-
loopen week één persoon aan mazelen is overleden.
LeideD, De Burgemeester voornoemd,
23 Juli 1881. DE KANTER.
„Das fiedeln, schreieo, Kegelschiebeu
1st mir ein gar verbaszter Klang;
Sie toben, wie vom bösen Geist getrieben,
Und nennen 's Freude, nennen 's Gesang."
zegt Wagner tot Faust, als zij zich op een schoo-
nen Meidag onder de pret makende menigte bewe
gen, en van hoevele Wagners moest ik gedurende
de Haagsche kermis hetzelfde hooren!
Inderdaad elk onmatig gebrnik van sterken drank
is ten hoogste te veroordeelen; onzedelijkheid be
hoeft waarlijk geeno aanmoediging; waar met na
druk gewezen wordt op het nut der spaarzaamheid,
moet geen gelegenheid gegeven worden tot over
daad en verkwistingonedele uitspanningen, onedele
schouwspelen bederven den smaak en den kunstzin
-van het volk!
Ergo: Weg met de kermis!
Toch vind ik moed mij aan te gorden en eene
lans te breken v,oor den fel bestookten vriend.
Hebben wij toch niet allen in onze jonge jaren naar
de kermisdagen uitgezien als naar het toppunt van
pret! Hebben niet onze jonge harten warmer
geklopt, alleen bij het zien verrijzen der kramen
en tenten en hoe, als wij eindelijk opgingen naar de
heerlijkheden met een zilverstuk in den zak,
naar onze meening voldoende voor onze verst rei
kende wenschen!
En gaat het nu wel aan, wanneer ons oog zich
verachtelijk afwendt van klatergoud en overdadigen
opschik, wanneer onze kieskeurige maag samen
krimpt bij de ongehoorde bergen meelgebak, die
wij onze medemenschen zien verorberen, en wij,
wat rheumatiek en niet meer fluks ter been, ang
stig dien hossenden troep zien naderen, gaat het dan
aan, zeg ik, „pfui" on „raka" te roepen over den
beproefden vriend der jeugd en hem smadelijk de
deur te wijzen?
Het behoud van de kermis is een maatschappelijk
vraagstuk zoo goed als elk ander. Zulk eene eeuwen
oude instelling mag, ten gevolge der gemoedsbezwaren
of hoofdpijn van eenige ijveraars, ook onder volle
erkenning van de eerlijkheid hunner bedoelingen,
niet op eens ter zijde gezet worden. Zij is voor en
uit het volk en heeft, vooral ten platten lande, diepo
wortelen in de volkszeden geschoten. De muzenzoon
met den brnidsfakkel, ook waar hij omgaat onder
de hooger ontwikkelde standen, zal de kermis on
gaarne onder zijn gevolg missen!
„Zij heeft geen recht meer van bestaan. Alles
kan men iederen dag beter in de winkels koopen
Eilieve, dat is de zaak van de eigenaars der kramen.
Zien zij er geen voordeel in voor acht dagen eene
dure standplaats in het Voorhout te koopen, dan
verzeker ik n, dat zij weg zullen blijven. „lederen
dag bijna kan het volk de opera, de comediebezoeken
Ja wel, en op de hoogste rangen stikken van hitte
en benauwdheid en zich verdringen om de kruinen
der hoofden van acteurs en actrices to zien te krijgen.
De tenten op de kermis (Blanus, Spriet, theatre des
metamorphoses), waren uitstekend gerontileerd en
het vreedzame publiek daar bijéén te zien was alleen
reeds een genot. Zij vonden wat zij zagen zeer mooi,
begrepen de aardigheden en kwinkslagen, waren
stom van bewondering of lachten dat het schaterde.
Den Donderdag-avond woonde ik met eenigen
mijner vrienden als dankbare toeschouwers bij, bij
voorkeur toevende op de drukste gedeelten, en tegen
zonsopgang de tenten in het „Bosch" bezocht heb
bende, moesten wij, naar huis gaande, volmondig
erkennen geen enkel ergerlijk of walgelijk
t o o n e e 1, niets dan gulle, zij het dan wat luidruchtige
vreugde gezien te hebben. Maar de Zaterdag-nacht
Ja, dan gaat het hoos toe, en wee den ingetogen
burger, wiens vóórloopend horloge hem 3 uur te
vroeg het bed uit en het bosch in drijft. Dat alles
openlijk, in het volle daglicht geschiedt is vooral
ergerlijk in de hoogste mate! Ieder mag het zien,
de politie ook! Ja, waarachtig, de politie, eene heele
compagnie maréchaussees mag toezien en zoo noodig,
tusschen heide komen!
Ongehoord! Neen, dan liever de geheime schuil
hoeken, de „potites-maisons" der meer ontwikkelde
klassenDaar wordt ook wel veel gedronken, daar
wordt het met de zedelijkheid ook niet te nauw ge
nomen, maar niemand ziet het, en do politie is
daar ten minste machteloos!
O, het schijnt zeer goed samen te gaan, vol edelen
toorn onze eigene feiten te veroordeelen en af te
keuren in anderen, en te gelijk met tranen van
aandoening do gevleugelde woorden na te prevelen,
eenmaal in Jeruzalem's tempel den Farizeeën naar
het hoofd geslingerd, zoodat deze, „het hoorende,
en van hun geweten overtuigd zijnde, uitgingen den
een na den anderen, beginnende van de oudsten tot
de laatsten."
Ik ontken aan de beschaafde klassen het recht,
eeuwig en altijd als strenge zedemeester op te treden
tegenover de lagere!
Waarom zou de kermis zich zelve niet langzamer
hand veredelen? Zij heeft toch immers gedurende
de laatste jaren reeds belangrijke vorderingen ge
maakt. De afzichtelijke tenten van wilden, monsters,
etc. zocht men toch dit jaar reeds tevergeefs, ter
wijl de schouwspelen klaarblijkelijk rekening houden
met de hoogere oischen, die gesteld mogen worden.
Maar komaan, laat mij eens trachten u nader in
kennis te brengen met het veelhoofdige monster.
Laat ons, op gezag van niemand minder dan Luther,
„heden eens niet verstandig zijn!" De kermis op!
Daar voor mij gaat een vroolijk gezelschap in
breede, luidruchtige rij. „Chacun" heeft zijne „cha-
cune." Neen, toch niet. Een der heeren is aan eiken
arm voorzien. Snel treed ik toe. „Hoe, lief kind,
geen kermisvrijer?" „Neen, mijnheer." Ik bied haar
vrije beschikking over beurs en hart voor éénen
avond.
Lachend neemt zij aan en voort gaat het thans
onder het zingen der wegslepende wijze:
Laat den nolen nu maar draaien!
dwars door de dichte menigte, onder ees botsen en
dringen, dat de voortreffelijke stemming van ons
clubje slechts verhoogt.
OorvCrdoovend is het geweld. De kramen schitte
ren in al haar lichtacrobaten en paardrijders staan
in allerlei heldenhoudingen en in vol ornaat op de
balustraden der tenten clowns noodigon het publiek
met al de veerkracht hunner longen, slechts noode
zwjjgend voor de schetterende tonen van hot orkest.
Uit de velocipede- en tramwaytenten dreunt een
onbestemd geraas en gezang, soms overstemd door
Schubert's „Staidchen" of een ander hoogst melan
choliek aria van het orgel. Eigenaars van dwergen
en reuzenkindoren verzoeken dringend om de eer
hunne wonderen te mogen „presenteeren." De voor
hangen der tenten van de menagerie „Caro", het
sprekende hoofd vervullen ons met eene niet onaan
gename ontzettingMijne brunette, Siontje heet zij -
heeft geen oogen genoeg. Langzaam dringen wij
voort: lachend, schertsend, verbaasd, gelukkig!
Wacht, een „tir de salon!" Komaan, heeren, de
dames onze vaardigheid in het schieten eens getoond!
Sakkerloot, hoe vliegen de pijpen in splinters,
hoe doorboren wij Pincoffs' verraderlijken kop met
kogels! „Mooi schot!" roept telkens de onder
nemer: „u ken er wat mee!" en opgetogen doen
wij laden en nog eens laden en de dames moeten
ook schieten en mijn buurman beweert bij ricochet
in het hart getroffen te zijn.
De beweging voor Blanus' tent is thans ten top
punt gestegen. Al de clowns staan boven op elkan
der; plechtig worden de paarden naar binnen ge
leid! Wer kann da widerstehen! Wij vinden plaats
in de stampvolle tent en spoedig neemt de voor
stelling een aanvang. Do oefeningen der rijders en
rijderessen trekken de onverdeelde aandacht en
bijval. Paul Dassie geeft zijne stoutste sprongen
ten beste; paarden apporteeren, loopen kreupel en
huppelen op commando, alles afgewisseld door de
grappen en toeren der clowns. Zij kennen hun pu
bliek, die clowns! Gindsche jonge man op den „eer
sten" rang noemt het niet kwalijk als een hunner,
door een quasi mislukten sprong in den schoot van
zjjn meisje te recht komt en fluks een kusje steelt.
Eene andere schoone krijgt een halven .zenuwtoe
val van lachen, toen een clown, een hoepel bij wijze
van schilder jj-lijst rond zijn hoofd houdt en haar
vraagt: „hoe vindt ge non dit pertret?"
Daar treedt dezelfde grappenmaker een der rij
ders op zij. „Als oen verstandig man en een gek
zich samen in hetzelfde lokaal bevinden en elkan
der leeren kennen, wie zal dan het eerst weggaan?"
vraagt hjj. „Wel, de verstandige!" antwoordt de
ruiter.
„Nu, adieu mijnheer!" zegt de clown en stapt
trotsch de arena uit. Straks luidt weer de vraag
aan het publiek: „weten jelie waarom de Utrech
tenaars zoo verstandig zijn?" Niemand weet het.
„Omdat er maar één „dom" is." „En waarom zijn
de Hagenaars verstandig?" Ook dit weet niemand.
„Omdat ze bij de pinken zijn." Gegier van lachen
en dan weer luider kreten van bewondering en
goedkeuring. Ten slotte wordt ons nationaliteitsge
voel niet weinig gestreeW, toen de heer Blanus ons
verzekert, dat al zijne artisten Hollanders zijn,
„behalve de muzikanten; die komen van denElzas
en den heer Paul Dassie, welbekendZeer voldaan
verlaten wij de tent, voor welke onze Elzassers
reeds bezig zijn een nieuw publiek te nooden tot
de groote „nachtvoorstelling", waarvan een door
bengaalsch vuur verlicht tableau der rijders en
rijderessen slechts een flauw denkbeeld geeft. (Twee
der dames staan in zwevende houding op een clown.)
Nu even aanleggen in de poffer-, beignet- en wafel
kraam van Luyters. Daar zit zij, de zwaarlijvige
matrone, als een Boeddha-beeld, achter de reus
achtige koekepan. Automatisch schept zij met haar
langen lepel het beslag uit de schitterende koperen
pot en werpt het met haar nooit missende juistheid in
de pan-holte, waar het dan sist en spattert en
zwelt, omgekeerd wordt, om eindelijk als welge
lukte poffer, met 23 zijner lotgenooten, zwemmende
in boter, in een der zijkamertjes te verdwijnen,
waar hun kortstondig bestaan een droevig, maar
vaak niet ongewroken einde neemt.
In de tent zit de heer Luyters voor den oven
en administreert 3 a wafelijzers. Uurwerk heeft
hij niet noodig. Zijn ziel is in die ijzers, die hij
reeds 30 jaren hanteert, en al heet zijne wafel
thansgauffre a la Bruxelles, het is nog hetzelfde
gebak dat zijn grootvader onzen voorouders toe
bereidde.
Zijne tent bevat 12 kamers. Volwassen dochters
staan hem ter zijde. Vier harer ontsnapten reeds,
de opbrengst van duizenden poffers medenemende;