iV. 6510.
Maandag 9 Mei.
A0. 1881.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
Een open vraagstuk.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden.f 1.1&
Franco per post.
1.4a
Afzonderlijke Nommen.0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIE»:
Van 16 R(tlal.«.
ledare rejel meer0.17^
Grooter» letten naar plaatsruimte
I.
In den zomer gebeurt het vaak dat de wandeling
langs onze grachten een hoogst onaangename be
lemmering ondervindt, zoodat wij wel genoodzaakt
zijn den tred te verhaasten. Uit het water stijgt
dan een onbeschrijfelijk leelijke reuk op; men ziet
hier en daar zwarte plekken, waar de modder opbor
relt, terwijl barstende waterbellen haar liefelijken
inhoud laten ontsnappen. Vooral in den schemer
avond is het alsof een wolk van verpestende dam
pen het watervlak scheert, hooger stijgt en de
openstaande ramen der woningen binnendringt. De
menschen zeggen dan: „Wat stinken de grachten,-
we krijgen zeker regen."
Wij zullen ons thans niet verdiepen in de vraag
naar de juistheid van deze meteorologische opmer
king. Ook gaan we niet uit van de meening, dat
Leiden in dit opzicht in een exceptioneelen toe
stand verkeert: integendeel, de meeste grootere
steden met dichte bevolking, en niet gelegen aan
snelstroomende rivieren, - het laatste voorrecht be
zitten slechts weinige onzer aanzienlijke gemeen
ten, - bieden hetzelfde ongemak aan. Nog willen
we gaarne aan heeren technici overlaten te bepa
len, of er ook middelen zouden te vinden zijn
tot verbetering. Wij wenschen alleen een paar korte
aanteekeningen te geven, waaruit kan blijken dat het
vraagstuk dat ons thans bezighoudt, niet dagteekent
van heden of gisteren, en zullen daartoe gebruik
maken van het werk getiteld: „Verhaal van de
middelen tot verversching van het water in de
grachten der stad Leyden, gedurende eene reeks
van bijna tweehonderd en vijftig jaren. Op last van
Ed. Achtb. Heeren Burgemeester en Wethouders
der voornd. stad, uit oorspronkelijke bescheiden op
gemaakt door S. VaD der Paauw, Stads-Architect",
welk boek in 1828 is verschenen bij de „Stads
drukkers" L. Herding en Zoon.
De gunstige ligging van Leiden is oorzaak dat
er zich reeds vroeg een uitgebreide wolfabrikatie
heeft gevestigd. Bij de groote voordeelen, uit deze
industrie ontstaande, voegde zich een nadeel, - althans,
bet werd aan haar toegeschreven, - verontreiniging
der grachten.
„Niet onnatuurlijk", - zoo lezen we, - „immers van
het weeken en wasschen der vellen af, tot aan het
uitspoelen der gevolde stoffen toe, was het water
in de grachten de algemeene toevlucht van al wat
wol bewerkte. Het kon dus niet bevreemden, dat
men, voorshands niet wel aan andere oorzaken kun
nende denken, de maatregelen welke tot herstel
dienen zouden, uit dat oogpunt voor het meerendeel
meende te moeten inrichten; ja, zelf nu eene lang
durige ondervinding de noodige inlichting moest
kunnen geven, blijft het nog even raadselachtig,
wat de wezenlijke oorzaak der vervuiling wezen
mag: - gissingen alleen kunnen die grondoorzaken
aanwijzen; doch onmogelijk zijn zij stellig te bepalen, -
en vandaar de moeilijkheid, welke er altijd bestaan
heeft en steeds zal blijven bestaan, in het nemen
van afdoende maatregelen tot wering van dezen
onaangenamen stank, die het eene jaar meer, het
andere minder, echter altijd een hinderlijk gevoel te
weegbrengt."
En nu de middelen tot verbetering die men heeft
aangewend? De eerste aanteekening daaromtrent is
van het jaar 1400, toen Philips van Wassenaer,
Burggraef te Leyden, een verdrach heeft aengegaen,
hij hetwelck de Schout en Schepenen werdt toege-
staen, om vryelick te mogen kenren en ordonneren
in den Rhyn binnen de vryheyt, tot betering der
platingen, straten endo wateren, ten einde voor te
komen, dat dezelve canalen werden vernaauwt en
hare stroom van en na de stad belemmert."
Bevestigd door Hertog Albregt, 19 Maart 1403.
Verbod, op 11 November 1443 uitgevaardigd door
Die van den Geregte, tegen bet werpen en
loozen van allerlei vuil, zoo van de fabrieken, als
andere neringen in de stadsgrachten, op eene boete
van 12 schellingen.
1 Dec. 1459 werd dit verbod uitgestrekt tot het
werpen van drek of vuilnis uit stillen, secreten, put
ten etc., op poene van gedurende twee uren lang,
gesloten te staan op den blauwen steen.
23 Febr. 1479. Publicatie van een verbod, dat
geen meester-volderijen binnen deze stad mochten
bestaan of opgericht worden langs den Ouden en
Nieuwen Rjjn, de Hooigracht en het Steensehuur.
(Boete 25 pond voor den Heer en 25000 steenen voor
de Stad).
Eerst op het eind der zestiende eeuw wordt
krachtig de hand geslagen aan den aanleg van
kunstwerken die verbetering in den toestand moeten
brengen. Zulks geschiedde na de indiening van een
„Rapport, beroerende de middelen tot het wechne-
men van het bederf der Wateren deur de Volrijen,
in de Stadt Leyden veroorsaect", door den beroem
den Gemeente-Secretaris Jan Van Hout, op 5 Juni
1591. Het slot van dat stuk is zóó karakteristiek
en doet ons een zoo helderen blik slaan in den
gedachtengang en betoogtrant van onze kloeke voor
ouders, dat we niet kunnen nalaten het na te schrij
ven, - voor 't gemak in hedendaagsch-Nederlandsch
overgezet (met zoomin mogelijk verandering.)
„De voorgaande geschetste punten zullen mijn
E. Heeren van Gerechte met elkander gelieven in
beraadslaging te nemen, en na rijpe samenbespre-
king, en onderzoek van alle zaken met de gelegen
heden en omstandigheden, daarop zoodanig besluit te
nemen als de dienst dezer stad, de welvaart van hare
burgers, en het behoud, de vooruitgang en wasdom
van haar neringen, zulks vereischen; en dit doende,
daarop bijzonder te letten, of het niet beter is in
tijds in eenige kosten te vervallen tot zulke zaken
die men niet, zonder groote schade en bederf van
de stad, missen kan, hoe hoog die ook zouden mogen
beloopen, dan in gevaar te geraken van bij gebrek
aan tijdelijk toezicht en aan voorzorg, over de stad
te zien komen zulke kwalen en ziekten, waarvoor
de burgers, poorters en inwoners (voor wie Ued.
ambtshalve verplicht zijn te zorgen en te waken),
behalve hun eigen pijn, smart en verdriet, haast
honderdmaal zooveel zouden moeten betalen aan ge-
neesheeren, chirurgijns, apothekers en dergelijke
helpers; gezwegen van de menigte kindertjes van
de schamele arbeiders, die bij zoovele duizenden in
Ued. Stad zijn, en, in goede gezondheid blijvende,
hen eerlijk en door den arbeid hunner handen, in
het zweet van bun aangezicht, buiten iemands last
kunnen voeden en onderhouden, - maar die in dat
geval het weeshuis dezer stad zou komen te erven
hetwelk, met alle verder kwaad, God Almachtig,
OJ
door zijn goedertieren barmhartigheid, van deze
Stad genadiglijk gelieve af te wenden, en over haar
door de verdiensten Zijns lieven Zoons, Zijn zegen en
H. Geest meer en meer uit te deelen en te verbreiden
tot prijs, lof en grootmaking Zijns allerheiligsten
naams. Amen. (Wordt vervolgd.)
Gemengd Nieuws.
Hedenmorgen had de op passende met-
selaarsknecht W. F. Yan der L. het ongeluk aan
de Breestraat van een tamelijk hoogen steiger te
vallen, ten gevolge waarvan hij inwendig werd ge
kneusd. Dr. Nijkamp verleende de eerste genees
kundige hulp, waarna de gekwetste per brancard
naar het academisch ziekenhuis werd overgebracht.
Het b erg je op het Plantsoen is gesloopt;
de plaats waar het stond is in een tuin herschapen-
en men moet zeggen dat het er inderdaad netjes
uitziet. Alles is nog wel jong; maar dat zal natuur
lijk beter worden. Ofschoon de eigenaardige hoogte
verdwenen is, heeft men er toch in ieder geval iets
voor in de plaats gekregen dat van kennis en smaak
getuigt. Zij die in de laatste maanden niet op het
Plantsoen zijn geweest, zullen er verbaasd over
staan zooals een en ander veranderd is. Bovendien
is men bezig er een fontein te maken, welke door
de duinwaterleiding in werking zal worden gebracht.
Alsof de ouden en wijzen onder haarop
den kalender gewezen hadden, zijn, ondanks de koude
Meidagen, de toren- of gierzwaluwen met onver
stoorbare regelmatigheid teruggekeerd. Mogen andere
vogels hunne komst naar het seizoen vervroegen
of uitstellen, de gierzwaluw niet: zij is op den 1 sten
Mei present. De boeren- of huiszwaluw is al vele
dagen hier en scheert op aas uit, buiten langs velden
en wegen, en in de steden langs onze gevels, sleept
den kleiachtigen modder van sloot- en rivierkanten
reeds aan en heeft baar nest bijna gereed. De gier
zwaluw verblijft altijd in de hoogte, vindt daar
haar voedsel - langs haar baan opgesnapte insecten -
en komt nooit op den grond. Geraakt zij dóór bij
ongeluk of in het gevecht met mededingers, dan is
zij hulpeloos; men zegt dat zij zich niet kan op
wippen, maar noodig beeft zich van de hoogte te
laten vallen om haar vlucht te nemen. Haar poot
is kort en krachtig, meer als klauw gevormd, om
den steen van den trans of de dakgoot van de kerk
of het hooge gebouw te grijpen, waar zij nestelt.
Nu kan men ze weer, onder luid getier, vooral bij
bewolkten hemel, door de lucht zien zwieren, met
een snelheid van vaart, die het pijlschot evenaart.
Het gisteren medegedeelde, over de
lijn Leiden-Woerden vervoerde aantal passagiers enz.
liep niet over de maand Maart 11., maar over April.
Men schrijft uit Boskoop: De handel in
boomen en planten is dit voorjaar buitengewoon
levendig en nog worden aanzienlijke hoeveelheden
coniferen verzonden. Ofschoon ook nu het buiten
land het leeuwendeel neemt, is ook de afzet in het
binnenland groot. De vruchtboomen zijn bijna alle,
voor zoover ze leverbaar zijn, verkocht en van
sommige soorten, zooals perzikeboomen, was de
prijs hoog. - Het blijkt thans dat de wintervorst
meer schade veroorzaakte dan vermoed werdvooral
zijn het hulsten, aucuba's en dergelijke planten die
veel geleden hebben. De aardbezienpollen zijn flink
gezond en ontwikkelen goed, zoodat een ruime op
brengst verwacht kan worden.
De justitie van Roermond heeft te Weert
een onderzoek ingesteld, waarbij het lijk van een
11-jarig meisje werd opgegraven, dat 11. Maandag
was ter aarde besteld. Volgens geruchten zou het aan
de gevolgen van mishandeling door de moeder zijn
overleden en niet ten gevolge van dipbtheritis, welke
ziekte als oorzaak van den dood was aangegeven.
De hooge raad heeft uitspraak gedaan
in de zaak van W. M. Schram tegen den Staat der
Nederlanden, betreffende de vordering van eerstge-
meldon tot het verkrijgen van schadevergoeding
wegens het nadeel, dat hij geleden heeft door te
late toezending van de détail-teekeningen voor den
bouw van het ministerie van justitie. De raad heeft
zich vereenigd met het rapport der deskundigen,
die in deze zaak waren gehoord, en den staat ver
oordeeld tot het verleenen van schadevergoeding,
O O 7
nader op te maken bij staat, en in de kosten van
het geding.
Omstreeks halftwee is gistermiddag
het pakhuis van den heer F. te Almeloo, waarin
antieke kasten, kunstvoorwerpen, enz. geborgen
waren, een prooi der vlammen geworden. Door spoe
dig optreden kon de brandweer de daarnaast staande
stoom-zeepziederij behouden. Een en ander was tegen
brandschade verzekerd.