Incident.
Requisitoir:
gerieht op den degenpriem, gericht op het hart van
een jeugdig, veelbelovend kind. En weet gij niet, op
uwen leeftijd, dat uwe poging om een kind een nacht
in 't duin te houden, zonder voedsel, gelijk staat met
eene poging tot levensben emingP Was 't uw plan
om het kind een verdoovend middel te geven?
Besch. Ja, dit was mijn plan.
Voorz. Gij wildet onderweg een brief in de bus
werpen en hebt het niet gedaan?
Besch. Ik heb het niet gedaan.
V o o r z. Was het uw vast plan, indien gij het
kind niet hadt vermoord, den eigen avond naar het
duin terug te gaan om het kind te bewaken?
Besch. Ja.
Voorz. Gij hebt gisteren, toen de officier van jus
titie meldde hoe gij hadt gezeten, met de handen
voor uw gezicht, geantwoord: in mijne jeugd, ja,
ben ik op de plaats des misdrijfs geweest, maar gij
zeidet: „ik ben niet gewoon mines te maken." Ik heb
»den officier laten roepen om te vragen, wat onze
^j^im hem gezegd heeft; ik heb hem verzocht mij de
kJe^ding van Marius niet zoo dikwijls te laten zien.
Waa.rom zou get. Patija dit verklaren, als het niet
waar was
Best b. Ik heb den get. Patijn niet lang wilien
tegen spr.oken, maar mines maak ik niet.
De Voo rzitter: Ik geef het woord aan den ver
dediger, die .het gevraagd heeft.
De Verdediger: Ik ben verplicht aan het Hof
mede te deelen dat ik gisteravond te halfqlf het be
zoek heb ontvangen van zekeren persoon Johannes
Jacobus Bouman, schoen- en laarzenmaker te 's-Hage.
Na alles wat Bouman gisteravond in de dagbladen
heeft gelezen, heeft hij mij verklaard dat hij boven
den degenstok heeft gemaakt het leertje voor
een ander.
Bouman zeide mij dien degenstok ter reparatie te
hebben ontvangen van zekeren heer Van der Smisse,
dat hij tegenwoordig is geweest bij de overhandiging
door De Jongh aan Van der Smisse; dat dit alles is
geschied een jaar geleden. Get. zegt verder dat hij
op zekeren nacht in zijn bed heeft gehoord dat
meerdere personen, in eene kamer naast hem vertoe
vende, eene groote onderneming op touw wilden zet
ten, waarvoor 75,000 noodig was. De tijd ontbrak
mij om te onderzoeken of die mededeeling waar was.
De heer Van der Smisse was eenige weken later naar
Indië vertrokken.
Werkelijk bleek mij bij raadpleging van het Var
derland dat onder de passagiers van de „Koning
der Nederlanden" een zekere heer Van der Smisse
behoorde. Hedenmorgen heb ik den proc.-gen. hier
over gesproken, die mij zeide dat Bouman bij de
justitie zeer ongunstig bekend is.
Ik zou daarom ter wille der waarheid het
Dof willen verzoeken dat het alsnog moge goedvinden
voornoemden Bouman te hooren.
De Proc.-Gen. heeft bedenking tegen het hooren
van dezen getuige. Waarheid moet ook door het O. M.
bevorderd worden, maar waarheid kan niet bevorderd
worden door Bouman, die door het Hof schuldig
is verklaard wegens het prostitueeren van minderjarige
meisjes. Bouman is ontzet van de rechten, bij art.
8 der wet van 1854 bedoeld. Bouman is nu wel
ontzet van het afleggen van getuigenis in burgerlijke
zaken, maar niet in strafzaken; dit belet niet, dat
Bouman ook in strafzaken geen geloof verdient.
De lieeren Van Schermbeek en mr. Pape zouden daar
omtrent inlichtingen knnnen geven. Ook in de zaak,
waarvoor hij is veroordeeld, beriep Bouman zich op
zekeren van der Smissen, die naar Indië is vertrokken.
Mr. Van Rossem betuigt zijne bevreemding er
over, dat, nog vóór een getuige wordt gahoord, zijne
antecedenten zoo worden opgehaald als de proc.-gen.
dit deed. Zelfs zij, die wegens lijf- en onteerende straf
fen zijn veroordeeld, kunnen gehoord worden om
inlichtingen te geven?
De Voorz. tot den besch.: Houdt gij vol, dat gij,
besch., den riem op den degenstok hebt geplaatst?
Besch. antwoordt: Ja.
Het Hof begeeft zich in raadkamer, om over dit
incident te oordeelen.
Na eenige oogenblikken beslist het Hof, dat Bou
man, in de rechtszaal tegenwoordig, als getuige zal
worden gehoord.
De persoon van Bouman wordt door den deur
waarder voor het Hof gebracht.
Verdediger: Hebt gij, Bouman, verleden jaar
van zekeren heer Van der Smisse een degenstok met
een leertje tot reperatie ontvangen? (De degenstok
met het leertje wordt get. vertoond).
Getuige: Ja, de degenstok, dien ik heb gerepa
reerd, gelijkt veel op dezen degenstok, maar was iets
lichter in kleur.
Verd.Waar is de stok gebleven, dien get. heeft
gerepareerd
Get.: Op zekeren dag is De Jongh in kennis ge
komen met den heer Van der Smisse en heb ik ge
zien dat De Jongh dien stok aan den heer Van der
Smisse heeft overhandigd. Hij had die kleur, maar
was iets lichter; dat het dezelfde stok is, houd ik
voor zeker.
Voorz. Waaraan herkent gij den stok
Get. Ik herhaal, aan den stok, maar niet aan het
leertje, dat verkleurd is.
Verd. Heeft get. niet indrukken gemaakt op den
degenstok, dien hij gerepareerd heeft?
(Get. wijst de teekentjes aan die hij gemaakt heeft
op den stok, ten processe voorhanden).
Verd. Welk onderhoud heeft get. in een aan
grenzend vertrek gehoord, dat gevoerd werd door den
commensaal Mondriaan met anderen?
Get. Mokdriaan heeft op een nacht eene bijeen
komst gehad met drie heeren; daarin is gesproken
van f 75,000. Bogaardt zou die geleend hebben, om
dat die met Mondriaan en Van der Smisse vrienden
waren. Die f 75,000 zouden dienen voor den aanleg
van een spoorweg van Den Haag naar Loosduinen.
Verd. Wi»s Bogaardt bevriend met Mondriaan en
Van der Smisse?
Get. Ja.
Voorz. Waar zijn die heeren gebleven?
Get. Smitz woont in Napels, Van der Smisse in
de Oost, Mondriaan in Napels.
Voorz.: Dus toevallig allen afwezig en gij alleen
zijt hier overgebleven om dat te verklaren?
Het Hof gelast den heer Pahud de Mortanges ander
maal te hooren.
Voorz.: Wilde de heer Bogaardt f 75,000 uitge
ven voor een tramwagendienst En had hij relatiën
met Van der Smisse en Mondriaan? Viel het in den
zin van Bogaardt eene onderneming voor f 75,000
op touw te zetten? Gelooft u daar iets van?
Get. Pahud', Niets hoegenaamd.
Het Hof gelast den get. Veenendaal andermaal te
hooren.
De Voorz. richt tot hem- dezelfde vragen.
Get. Veenendaal: Niets hoegenaamd! De heer
Bogaardt doet zulke zaken nooit, zonder mij te raad-
plegen.
Verd.: Heeft Bouman gezien dat De Jongh meer
malen met Van der Smisse was
Get.: Ja, op straat meermalen. Ook wel eens op
't Groenewegje, de gracht waar zijne moedèr woonde.
Verd.: Bestaat er gelijkenis tusschen De Jongh
en Van der Smisse?'
Get.: Men zou zeggen dat het twee broers waren.
Voorz. tot den besch.: Hebt gij den degenstok in
Juli gekocht en zelf gerepareerd en zelf' het
riampje er aan gedaan
B esch.Ja,
Het Hof gelast alsnog het hooren van get. v. d. GKjp.
Voorz.: Hebt gij, get. Van der Grijp!'Van der
Smisse gekend? Had deze relatiën met De Jongh?
Get.:. Ik heb hen nooit samen gezien.
Voorz.: Gelijken zij op,elkander alsof, zij broeders
waren
•Get,: Integendeel; Van der Smisse is een hoofd:
kleiner, heeft een blonden knevel. Ik vond geen ge
lijkenis hoegenaamd.
Daarna geeft de Voor zi t ter het woord aaa den:
Proc.-Gen. tot het nemen van zijj»
De Procureur-Generaal schildert in zijne in
leiding breedvoerig het allervreeselijkste der daad.
Roovers hebbén meer medelijden dan deze besch. En
welke was de reden voor dit misdrijf? De triviaalste
drijfveer: de dorst naar goud. Proc.-gen. wijst op den
ontzettenden indruk, dien dit misdrijf in het gansche
land heeft gemaakt. Zelfs de poging om de doodstraf
weder in te voeren vindt haar grond in d,i t misdrijf.
De straf behoort aan dergelijk misdrijf evenredig te zijn.
Daarna komt de proc.-gen. tot het bewijs der ver
schillende misdrijven:
A. Bewijs der ontvoering
Proc.-gen. leidt dit bewijs af: 1°. uit de bekente
nis van den besch., 2°. uit de verklaringen van eet.
Bouscliolte en Van der Weel, Veenendaal en Pahud.
Dat het kind niet met den wil der ouders is ont
voerd, staat evenzeer vast als dat het kind was een
minderjarige (akte van geboorte en overlijden zijn
voorgelezen ter audiënte.)
B. Bewijs van de naamlooze bedreiging onder voor
waarde van moord.
Het schrijven van den brief met moordbedreiging
blijkt uit de bekentenis van den besch. en de ver
klaringen van de onderwijzers Straub en IJkema,
als getuigen gehoord. Dit blijkt eveneens uit de per
soonlijke bezichtiging door den rechter.
Het bezorgen van den brief blijkt uit de beken
tenis van den besch., die erkend heeft dat hij dien
gestoken heeft in een hulpbus aan den hoek der Park
straat vóór 6 uren, welke bekentenis geheel wordt be
vestigd door de verklaring van get. Neujean, volgens
wien de brief, tusschen 6 en 7 uren, op de post moet
zijn gedaan.
Dit bewijs wordt nog versterkt door de verklarin
gen van getuigen, die er bij waren toen de brief
bij den heer Bogaardt is ontvangen.
C. Bewijs van den manslag.
De manslag met voorbedachte rade en geleider lage,
hebbende de manslag tevens gestrekt om de ontdekking
te voorkomen van het vooraf gepleegde misdrijf van
ontvoering en het daarna gepleegde misdrijf van be
dreiging met moord. De manslag zelf resulteert uit
de bekentenis van den besch. en uit de verklaring
van twee doctoren, die de sectie hebben verricht. Het
eenig quaestieuze punt in deze zaak is de vraag der
praemeditatie.
D. Bewijs de Voorbedachte rade".
Artt. 297 en 298 C. P. omschrijven de „voorbedachte
rade". Zij kunnen als bekend worden ondersteld. De
praemeditatie tot moord blijkt uit den bedreigbrief
zeiven. In den regel zal men het niet noodig achten
dat de dader zijn voornemen op schrift stelle en moet
men de praemeditatie afleiden uit de omstandigheden
van het misdrijf.
Sterker bewijs zal men toch nu wel niet verlangen
dan de brief, die de tot veer tien malen toe her
haalde bedreiging van moord bevat, welke periodes
door proc.-gen. worden voorgelezen. Om voorbedachten
rade aan te nemen, is het niet noodig dat het voor
nemen kenbaar worde gemaakt aan den persoon zei
ven, maar is het voldoende dat het voornemen tot
moord in het algemeen heeft bestaan. Is de bedrei
ging om f 75,000 te ontvangen, opdat niet de moord'
voor niets gebeure (das tot den moord was beslo
ten) geene praemeditatie tot moord?
Het is waar, de moord was afhankelijk van zekere
voorwaarden, maar maakt dit verschil Volgens art.
297 C. P. niet, waarvan de laatste woorden dus lui
den: „quand même ce dessein serait dépendant de
quelque circonstance ou de quelque condition."
Maar buiten den brief, leidt proc.-gen. de praeme
ditatie af uit de verklaring van get. Muns, bij wie
besch. in den morgen van den dag koord heeft ge
kocht om het kind te binden. Besch. kreeg 6 oude
ellen, overeenstemmende met 4 meter en eenige cen
timeter. Besch. heeft het koord gebruikt voor het
doel, waarvoor hij het kocht. Is dat geen voorbe
dachte raad? Binden is geen vermoorden, zal men
pleiten; bij proc.-gen. is het binden een deel van het
feit van dooden. Besch. heeft het kind gebonden, om
het te dooden. Zonder het te binden, had hij 'tkind
niet kunnen dooden. In ieder geval maakt» 't binden
het dooden gemakkelijker. Het kind mocht eens weg-
Ioopen! Was het kind niet gebonden, de moord zou
hoogst waarschijnlijk zijn mislukt.
En, alsof dit alles niet genoeg was, wijst proc.-
gen. op den degenstok in 't „Magasin du Louvre" te
's-Hage gekocht (dat nog niet bestond, toen hij hem
gekocht zou hebben vóór zijn vertrek naar Indië).
Al heeft besch. dien in Juli gekocht, - volgt daaruit
dat hij hem op 23 Sept. zonder doel heeft medege
nomen? Als 't denkbeeld der daad reeds eenige
weken bij den besch. is gerijpt vóór het plegen
van 't feit, dan mag men wel aannemen dat de ge
dachte reeds bestond in Juli, toen de stok werd ge
kocht. Juist het wikken en wegen bij besch. wijst
op praemeditatie. En, als men uit Indië schier arm
terugkeert, hoe komt 't iemand dan in dsn zin da
delijk, behalve een gewonen wandelstok, bovendien een
degenstok van 2.50 te koopen? Al hetgeen besch.
bij zijne eerste bekentenis aan zekeren onbekenden
Van der Toorn ten laste legt, moet thans aan besch.
ten laste worden gelegd.
Zou de overjas, waarvoor de besch. het vierde deel
van zijn vermogen heeft uitgegeven, hebben moeten
dienen om het kind, dat de besch. heeft gedood,
tegen koude te beschermen? Proc.-Gen. noemt dat
eene bittere darisie in den mond van den besch. Het.
kind beschermen tegen koude! Maar voor dat te be
schermen kind was geen voedsel hoegenaamd mede
gebracht! De maag werd hoofdzakelijk onderzocht
om zich te overtuigen of de besch. dat kind wer
kelijk zonder voedsel heeft gelaten. Slaappoeders heeft
besch. meegebracht: - ja, om ze zelf te gebruiken!
Besch. moet niet zeggen: de moord is gepleegd om
de ontdekking te voorkomen, want het beste middel
om de ontdekking te voorkomen was n iet de moord
maar het niet in de bus werpen van den dreigbrief.
Voor het doen eener wandeling naar het duin had
besch. wel een voorwendsel kunnen vinden.
Alle omstandigheden te zamen genomen duiden
aan dat de besch. bij het instappen in de vigilante
de voorbedachte rade moet hebben gehad om het
kind te dooden.
Bovendien blijkt uit de verklaringen der beide ge
neeskundigen dat de steken niet alleen door eene
geoefende, maar ook door eene koelbloedige hand ter
juister plaatse zijn toegebracht.
Bestond er geen praemeditatie? (Proc.-gen. is van
het bestaan daarvan ten volle overtuigd. Zou art.
298 C. P. dan toch niet ook van toepassing zijn?
Guet-a-pens is hier aanwezig. Immers neemt C. P.
guet-a-pens aan, wanneer men iemand opwacht,
van wien het niet zeker is, dat hij komen zal, en
dat er is, om nog een stap verder te gaan, nog
veel meer guet-a-pens, wanneer men iemand komt
afhalen om geweld te plegen en op wien het créer