S"aaadag 1 November. A°. 1880. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering ▼an Zon- en Feestdagen, uitgegeven. %Vfb Dit Nommer bestaat uit TWEE BLADEN. Eerste Blad. Onze Strafwetgeving. IV 9 Ju. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden.1.10. Franco per post.....1.40. Afzonderlijke Nommer»0.05. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 1—6 regels 'Iedere'regel -.meer Grootereüeltera .naar plaatiraimte. ....vz/1.06. SXADö-liEAilCHTKN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN; Gezien de circulaire van den Commissaris des Konings in deze provincie van den 21sten September 1880 (Prov. blad N®. 61), herinneren by deze den ingezetenen dezer gemeente aan de bepalingen van de artt. 27 en 42 der wet van den 29sten Maart 1833 (Staatsblad N®. 4), zooals die zijn gewijzigd en aangevuld bij de artt. 7 en 14 der wet van den 9den April 1869 (Staats blad N®. 59), behelzende bepalingen omtrent de op hen rustende rerplichting tot het inleveren van suppletoire aangiften wegens het in gebruik nemen van perceelen of perceelagedeelten of aan schaffing van belastingvoorwcrpen naar de 5de en 6de grond slagen, terwijl zij tevens worden gewezen op de strafbepalingen van art. 35 der wet van 29 Maart 1833 (Staatsblad N®. 4) voor zooverre die zijn gewijzigd bij art. 18 der wet van 9 April 1869 (Staatsblad N®. 59) en van art. 39 der wet van 29 Maart 1833 (Staatsblad N®. 4), waaraan zij zich bij nalatigheid in het doen der aangiften zonden blootstellen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. 23 October 1880. B. KIST, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN doen t« weten dat, ingevolge art. 11 van het Koninkl. Besluit van 9 November 1851 (Staatsblad n°. 142), in verband met Zijner Majesteits beslnit van 11 Augustus 1859 (Staatsblad n®. 80), op den 30sten November a. s. 's middags te 12 aren, op het Raadhuis eene vergadering van kiesgerechtigden zal worden gebonden om de plaatsen aan te vallen van de heeren P. I. DE FREMERY, Mr. P. DU RIEU, J. J. TAN WENSEN, A. H. EIGEMAN en C. J. LEEMBRUGGEN, die met het einde dezes jaars als leden van de Kamer van Koop handel en Fabrieken moeten aftreden, doch ingevolge art. 7 van eerstgemeld besluit opnieuw benoembaar zijndat de lijst van kiesgerechtigden, waartegen bezwaren knnnen worden ingebracht by het Gemeentebestuur gedurende acht dagen, te rekenen van den dag der aankondiging, ter inzage ligt op de Secretarie dezer ge meente en dat de inlevering der stembriefjes op bovengenoemden dsg geschiedt van 12 tot 2 uren, waarna de bus geledigd wordt en de stemopneming plaats heeft. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. 29 October 1880. E. KIST, Secretaris. II. Zooals wij aan het einde van ons vorig artikel vermeldden, was bij Koninklijk Besluit van 28 Sep tember 1870 - de heer Van Lilaar was toen Minis ter van Justitie - eene Staatscommissie ingesteld ter voorbereiding van een nieuw Strafwetboek. Tot leden dezer commissie werden benoemd de heeren: mrs. J. De Wal, A. A. De Pinto, M. S. Pols, A. E. J. Modderman en J. J. Loke, ter wijl jhr. mr. G. J. Th. Beelaerts van Blokland tot haar adjunct-secretaris werd aangewezen. De commissie begreep haar taak breed te moe ten opvatten en geen wijziging van den Code Pénal, maar een geheel zelfstandig Wetboek tot stand te moeten brengen, waarbij tevens acht ge slagen kon worden, zooveel mogelijk op oud- Hollandsche instellingen. Den 13den Mei 1875 was het Ontwerp gereed en werd den toenmaligen Minister van Justitie, Van Lijnden van Sandenburg, aangeboden met eene uitvoerige Memorie van Toelichting. Deze ;ond het ter fine van advies naar de Afdeeling Justitie van den Raad van State, welke op 2 Augustus 1875 haar rapport uitbracht. Reeds bij die inzending bad de Minister bet werk der com missie in zooverre veranderd, dat hij het Ontwerp- Strafwetboek gescheiden had van de overige ont werpen door de Staatscommissie er bijgevoegd. De Staatscommissie toch bad behalve het Ontwerp- Strafwetboek nog ontwerpen gegeven van de wet tot invoering van dat Strafwetboek en van de ver schillende wetten, die noodig zouden zijn om onze geheele wetgeving in harmonie met het nieuwe Wetboek te brengen. Dit laatste was vooral daarom noodig, omdat de Commissie in haar Ontwerp de meeste strafbepalingen bad op genomen, die bij speciale wetten bedreigd zijn b. v. de strafbepaling die bedreigd is tegen over treding der wet op de besmettelijke ziekten en bij die wet is vastgesteld, enz. Zeer terecht hield de minister dit terug, om die ontwerpen eerst te behandelen als het Strafwetboek aangenomen zoude zijn, daar dat dan misschien zoodanig was gewijzigd, dat meer of andere veranderingen in de bestaande wetgeving noodzakelijk zouden zijn geworden. In baar rapport stelde reeds de afdee ling Justitie aan den Raad van State eene be langrijke wijziging in het Ontwerp zelf voor, namelijk niet al die bovengenoemde speciale strafbe palingen er in op te nemen, maar de meeste te laten bij de wetten waarin zij thans stonden. De zaak bleef nu rusten, totdat de minister van justitie Smidt baar opnieuw ter hand nam. Deze wijzigde het eerste ontwerp - dat der Staats commissie - in zooverre dat hij aan den wensch van de afdeeling Justitie te gemoet kwam en bovendien nog op tal van andere punten, waar omtrent wij ons hier niet in nadere beschouwin gen kannen verdiepen. Het aldus gewijzigd Ont- werp-Strafwetboek - het tweede ontwerp dus - werd door hem den 26sten Juni 1878 opnieuw aan den Raad van State, en nu aan dit geheele college toegezonden. De Raad van State onderzocht het en bracht er een hoogst belangrijk rapport over uit aan den Koning, gedateerd van den 26sten November 1878. Op dit rapport antwoordde de minister met een advies aan den Koning van 14 Februari 1879. Ofschoon zulks anders meestal niet het geval is, zijn deze beide stukken wegens het hooge belang hierbij betrokken, gedrukt en voor het publiek verkrijgbaar gesteld. Ten gevolge van de opmerkingen van den Raad van State bracht de Minister nog eenige wijzi ging in het Ontwerp en zond het toen met eene Memorie van Toelichting den 24sten Februari 1879 naar de Tweede Kamer. Dit is het eerste regee- rings-ontwerp, ook bekend als het Ontwerp-Smidt. Het werd in het begin van dit jaar in de afdee- lingen behandeld en naar aanleiding hiervan nog op verschillende punten gewijzigd - op sommigen terugkeer tot het ontwerp der Staatscommissie, op anderen geheel nieuw - en aldus goed voorbereid en rijpelijk overwogen den 16den Juli 1880 ver gezeld van de opmerkingen der commissie van rapporteurs en het antwoord van den Minister als Gewijzigd-Ontwerp-Strafwetboek opnieuw bij de Tweede Kamer ingediend. Het is dit ontwerp, het Ontwerp-Modderman genoemd, dat thans de grondslag vormt der be raadslaging, waarmede de Tweede Kamer den 25sten dezer aanving. Binnen den tijd van ééa week heeft de Kamer reeds 153 artikelen behandeld, waarvan Vrijdag al leen 98, en het valt niet te ontkennen, dat de vlug heid, waarmede zij arbeidt, aller verbazing opwekt. Voor een groot deel is deze vlugheid zeker toe te schrijven aan de gevoelde noodzakelijkheid om te toonen dat zij niet onmachtig is tot wetgevenden ar beid, iets dat haar zoo dikwijls is verwetendoch voor een niet minder groot deel is zij ook toe te schrijven aan de wijze van behandeling bij den arbeid in de sectiën. Hiervoor heeft men toch afgeweken van de gewone handelwijze, namelijk eerst de sectiën door loting te doen samenstellen, daarna iedere sectie haar rapporteur te laten benoemendeze gezamenlijk een „Voorloopig Verslag" te laten uitbrengen; waarop de Minister antwoordt met een „gewijzigd-Ontwerp en Memorie van Beantwoording", waarna de rappor teurs beslissen of de zaak in staat van wijzen is of dat een nieuw sectie-onderzoek moet worden ingesteld. Men heeft bij dit Ontwerp een meer zelfstandig optreden der Rapporteurs verkozen. Deze werden benoemd door den voorzitter, na machti ging van de Kamer, en waren de heerenGodefroy, De Savornin Lobman, Patijn, Van der Kaay en Van der Hoeven, een keuze, die alleszins gelukkig genoemd kan worden. Die Commissie ontwierp eerst een leiddraad ter behandeling in de afdeelingen, zoodat in alle afdeelingen dezelfde volgorde in acht werd geno men (welke leiddraad ook bij het openbaar debat is gevolgd), stelde daarna uit het behandelde en het eigen oordeel een Voorloopig Verslag op en zond dit den Minister, die er op antwoorddebleef er dan nog verschil van meening bestaan dan had mondeling overleg plaats; de Minister wijzigde nu het Ontwerp of overtuigde de Commissi®; kwam er evenwel geene overeenstemming dan stelde de Commissie een amendement voor. In het geheel zijn er 39 geschilpunten overgebleven, waaromtrent de beslissing van de Kamer wordt verlangd. Dit alles gezamenlijk gedrukt, werd den leden der Tweede Kamer dezen zomer rondgedeeld, waarbij nog twee zelfstandige Nota's werden gevoegd van de heeren Lenting en Gratama. Zoo is door samenwerking van tal van uit stekende juristen het Ontwerp gebracht in den staat waarin het thans verkeert en het laat zich aanzien dat het zonder veel wijzigingen ook aldus tot wet zal worden verheven. Moge het dan blijken een sieraad te zijn onzer wetgeving en vooral moge het tevens weinig noodig hebben in toepassing te worden gebracht. Ten slotte nog een paar woorden over de in richting van het Ontwerp. Het is verdeeld in drie boeken; ieder boek is verdeeld in titels, iedere titel in artikelen, welke zoo noodig nog in alinea's of paragraphen onderverdeeld zijn. Het eerste boek bevat de algemeene bepalingen en is verdeeld in 9 titels, te zamen 91 artikelen uit makende. Het tweede boek behandelt de speciale mis drijven, en telt 30 titels in 319 artikelen vervat. Het derde boek behandelt de speciale over tredingen, heeft 9 titels en 52 artikelen. Het nummer der titels loopt in de verschillende boeken niet door, dat der artikelen wel. In het geheel bestaat het Ontwerp das thans uit 48 titels, verdeeld over 472 artikelen. Men ziet, dat al heeft de Tweede Kamer ook reeds veel afgedaan, er nog veel te doen overblijft, terwijl na eventueele aan neming van het Ontwerp, het tweede gedeelte van het werk der Staatscommissie: de invoeringswet en wijzigingswetten, ook nog een zeer aanzienlij ken arbeid kosten zullen. LEIDEN, 3© October. Eerstdaags zullen alhier optreden de Konink lijke Klokkenspelers, onder leiding van den heer Duncan S. Miller. Omtrent dit gezelschap deelt de heer C. S. Adama Van Scheltema o. a. mede dat deze klokkenspelers niet zijn een reizend kun stenaarsgezelschap, maar een vijftal vrienden, wier doelwit van den beginne af was om hun vrijen tijd te besteden tot ondersteuning van allen, die op het gebied der philanthropie door toespraak of uitspanning anderen zoeken te dienen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1880 | | pagina 1