De inhaling der Reünisten.
dere redenen voor zich moeten vragen, volgaarne
had het dit gedaan en het was verheugd thans
te kunnen doen, wat voor vijf jaar bij de toen
malige krachten nog niet mogelijk was, en zoo
te bewijzen dat het afgeloopen lustrum niet on
nut besteed was geworden. Spreker wees er daar
na op, wat Njord in dien tijd had gedaan, hoe
zij thans zich omringd zag door de vertegen
woordigers der voornaamste roeiverenigingen in
ons land, hoe de oorspronkelijke onverschilligheid
van de Leidenaars voor belangstelling had plaats
gemaakt, zooals de drukke opkomst bij den wed
strijd bewees. Hij dankte den heer De Goeje, di
recteur der Kweekschool, voor zijne tegenwoor
digheid en zijne hulp altijd aan Njord bewezen,
herdacht het verlies van Njord's beschermheer,
Prins Hendrik, die zoo goed mogelijk vervangen
werd door de wakkere eereleden der vereeniging,
om ten slotte een glas te wijden aan alle gasten.
Met geestdrift werd aan die uitnoodiging gevolg
gegeven en nu volgden de toosten elkaar snel op.
Veel werd er nog getoost totdat men zich om
10 uren naar beneden begaf, waar de heer mr. D.
Josephus Jitta, eerelid en oud-praeses van Njord,
met eenige toepasselijke woorden de prijzen uit
reikte.
Lang nog bleef men op de sociëteit Minerva
bijeen onder de tonen van hetzelfde orkest dat
den wedstrijd had opgeluisterd; toen ging men
over zich voor te bereiden voer de vermoeienissen
van den volgenden dag.
'Had de roeivereeniging met het oog op de
krachten harer leden den eersten dag der feestweek
in beslag moeten nemen, hedenmorgen bleek het,
dat zij die krachten niet had uitgeput. Met de
middagklok zag men de leden van het Leidsch
Studentencorps zich naar de Academie spoeden
en Minerva's tempel was de plaats van waar de
stoet uitging, die de Reünisten, welke zich in
middels op Zomerzorg hadden verzameld of met
de treinen aankwamen, binnen Leiden zou leiden.
Om halfeen zette de stoet zich in beweging
en langs het Rapenburg door de Paardesteeg,
over de Beestenmarkt en den Stationsweg begaf
hij zich naar Zomerzorg. Hij werd voorafgegaan
door een escorte huzaren, waarop het muziekcorps
van het 4de Reg. Infanterie onder directie van
zijn kapelmeester, den heer Grentzius, volgde. Hierna
kwam de Pedel van het Corps en het Corpsvaandel,
omringd door het Collegium Civ. Acad. Lugd. Bat.
Supremum met zijne eereleden.
Hierbij zij het vergund een terugblik te wer
pen op de opening der feesten voor vijf jaar. Het
was toen bij de inhaling der reünisten, dat het
nieuwe vaandel, het kostbaar geschenk van Lei-
dens jonkvrouwen, voor het eerst aan het hoofd
van het Studentencorps ging. Ternauwernood waren
toen de woorden van den Praeses Collegii weg
gestorven: „Rein en onbevlekt hebben wij het
vaandel ontvangen, rein en onbevlekt zullen wij
het bewaren." Die belofte is thans na vijf jaar ge
bleken geen ijdele te zijn geweest. Met recht mag
de zilveren Minerva nog schitteren in het zonne
licht, want nog evenals toen wordt zij gevolgd
door een breede rij jongelingen, die toouen te
begrijpen wat hun edele zinspreuk: „Deugd,
Eendracht, Trouw" beteekent.
Doch laat ons tot den stoet wederkeeren. Op het
Collegium volgden de feestcommissiën, in de eerste
plaats de Maskerade-commissie, daarna het bestuur
der sociëteit Minerva en der vereenigingen Sempre
Crescendo, Arena Studiosorum, Pro Patria, Doctrina
en Njord. Zij voerden hunne banieren mede, en
werden vergezeld van de vertegenwoordigers der
verschillende andere studentenvereenigingen en ge
zelschappen, eveneens met hunne banieren, waarvan
de talrijkheid een gunstig bewijs is voor de veel
zijdige wijze waarop het studentenleven zich uit.
Ook de studenten-ijsclub met de beide schaatsen
op een rood kussen was hier vertegenwoordigd en
trok de aandacht door het wintercostuum harer
afgevaardigden in deze hevige warmte.
Het muziekcorps der dd. Leidsche schutterij,
onder directie van den heer C. G. Locher, opende
het tweede gedeelte van den stoet, die bestoud uit
corpsleden in faculteiten geschaard. Voorop ging
de witte banier der Litterarische faculteit, de
faculteit van den Rector Magnificus, daarna kwa
men de Juristen, Medici, Philosophen en Theologen
J met hunne roode, groene, blauwe en zwarte banieren.
Een escorte huzaren sloot den trein.
Toen men het monument van Boerhaave voor
bijtrok, merkte men daar een prachtige krans op,
namens de studenten der Medische faculteit gehecht
aan het beeld van den grooten leermeester.
Op het Stationsplein hield men halt en wachtte
de gasten af, om te halftwee uur weder te ver
trekken versterkt door de Reünisten en de ver
tegenwoordigers van Delft en Amsterdam die zich
achter de banieren der gezelschappen en voor het
muziekcorps der schutterij in den stoet voegden
onder het spelen van het Io Vivat, ging het nu langs
Beestenmarkt, Paardesteeg, Rapenburg en Bree-
straat naar de Stadsconcertzaal, waar de Praeses
Collegii de Reünisten en de Senaten der bevriende
studentencorpsen welkom heette. De zaal was met
groen versierd en op het orchest nam het Colle
gium plaats.
I)e Rede van den Praeses van het L. S. C.
Wij wenschen niet die rede in haar geheel op
te nemende indruk moet noodzakelijk verzwak
ken, waar men niet in die academische atmosfeer
is, welke bij het uitspreken de zaal vervulde. Het
volgende overzicht zij daarom voldoende:
Mijne Heeren! aldus ving de heer D. A. de
Vicq aanvoor velen uwer zal het vijf jaar ge
leden zijn, dat zij voor het laatst deze stad be
zochten, toen de Leidsche academie haar derde eeuw
feest vierde, toen alles wat Europa geleerds bezat
haar hier kwam huldigen. Nog liggen de feesten die
toen gevierd werden in uw geheugen, met vreugde
werd de nieuwe eeuw, die voor de Alma Mater
aanbrak, begroet, doch tevens was zij het afscheid
van vele oude gebruiken. De nieuwe wet, reeds
lang verwacht, verscheen, 't Is hier noch de tijd
noch de plaats haar voor en tegen te bespreken
allerminst zouden wij bevoegde beoordeelaars zijn.
Maar met haar verdween veel dat drie eeuwen
geleefd had, dat Leidens Academie dierbaar was
geworden.
Spr. wees daarna op de vervanging van 8 Fe
bruari door een dooden dag als begin van het acade
miejaar, „'t was alsof men bepaalde, dat op 1 Ja
nuari ieder mensch zijn geboortefeest zou vie
ren," en daarbij hoe men dien datum toch in
stand had gehouden. „Leidens studenten hechten
aan de oude gebruiken, die zij van u hebben
overgenomen, en dat niet alleen uit gewoonte noch
uit trots op de oudheid hunner Academie, maar
omdat zij in hen hun grootste kracht, hun esprit
de corps moeten uitspreken, nu in onzen nivel
leerenden tijd de student reeds zooveel van zijne
eigenaardigheden verloren heeft. Het corps thans
kleiner dan vroeger, moet daarom door meerdere
aaneensluiting harer leden zijne krachten behouden.
Spreker weerlegde de klachten over het ver
drijven van het esprit de corps; vooral tegenover
de Reünisten wilde hij bewijzen dat de banier in
die vijf jaren smetteloos bewaard is gebleven. Al
verkwijnden ook sommige kleinere gezelschappen,
de grootere bloeien des te meer, de feesten van
Arena, Pro Patria en Njord hebben het bewezen
en het is sprekers vurige wensch dat ook de lus
trumfeesten mogen toonen dat de Leidsche student
niet onverschillig is geworden voor zijne over
leveringen, dat hem nog dezelfde geest bezielt
die ook de reünisten hierheen drijft.
„Een welkom, hartelijk welkom roepen wij u
toe; allen zijt gij hierheen gedreven door een zelfde
gevoel, gehechtheid aan uwe oude academie, liefde
voor het corps. Toen het u bekend werd dat
Leiden feest zou vieren ter eere der Hoogesehool,
zijn snaren in uw hart gaan trillen, die misschien
in langen tijd niet aangeroerd waren en een zee van
herinneringen aan een voorbijgeganen, gelukkigen
tijd heeft u overstelpt."
Die herinneringen zette de heer De Yicq daar
na uiteen op eene geestige wijze, op een toon,
die alleen een student en een oud-student kun
nen aanslaan, om, na gewezen te hebben op de
gestorvene vrienden, doch ook op de nog levende,
dien de reünisten herwaarts hadden gelokt, aldus
voort te gaan: „Al deze stemmen roepen u toe:
„Leiden viert feest, komt nog eens op naar de
plaats, waar gij zooveel vreugde hebt gekend".
Gij zijt gekomen en Leideus studenten zijn er u
dankbaar voor. Het moet u thans ziju als ons,
wanneer wij na eene vacantie wederkeeren. Ook
gij hebt eene lange, lange vacantie achter u, zoo
lang, dat zelfs het oude Leiden verjongd is en
gij het ternauwernood zult herkeunen." Eene korte
schets dier verjonging volgde nu, waarna de spre
ker ongeveer aldus eindigde: „Leiden herinnert
zich uwer nog. Het heeft zich versierd om u te
ontvangen en velen uwer heeft zij reeds herkend.
Hier was het eene oude hospita, die u heeft op
gewacht, en een ieder, die het straks hooren wil,
de deugden roemt van dien stillen „Meheir" of
wel gewaagt van uwe nachtelijke feesten. Daar
weer ziet een Leidenaar een ouden vijand in u
terug, een eind verder herdenkt een oppasser met
heimwee den goeden ouden tijd toen hij nog uwe
schoenen poetste en uwe sigaren oprookte.
„Gij heeren, steunpilaren in raadskamer en ver
gaderzaal, deftige predikanten, of wie gij ook moogt
zijn, in het Leidsche station laat gij veel van uwe
waardigheid achter, want hier wonen nog de men-
schen, die zich uwe wilde jaren herinneren. Doch
laat dit u niet verontrusten, deukt onbezorgd terug
aan dien vervlogen tijd om feest te vieren zooals
gij het vroeger zoo dikwijls hebt gedaan. Met
vroolijk hart dan de feesten begonnen, mogen de
dagen, die voor ons liggen, strekken tot eere van
ons corps, tot luister onzer Academie."
Herhaardelijk werd deze rede door toejuichin
gen onderbroken en een daverend applaus aan het
slot gaf de instemming der vergadering met het
gesprokene te kennen.
Hierna betrad mr. A. Philips, voorzitter der
reunie-commissie, de tribune. Hij dankte den heer
De Vicq voor zijne toegesproken woorden, die
door hun echt studentikoozen toon de reünisten
reeds weder tot studenten gemaakt hadden. Hij
was overtuigd, en het werd nu weer bewezen, dat
al veranderden ook de personen, de geest dezelfde
bleef en het L. S.-C. nog steeds was bezield met
dien geest van humaniteit en liefde voor het
goede en ware, die de oud-studenten steeds zoo
had aangetrokken. Hij dankte verder de studenten
voor de den reünisten bereide feesten en meende
hun daarvoor slechts een kleinen wederdienst te
kunnen bewijzen. „Onze oude academiebroeder,"
aldus ging hij voort, „Piet Paaltjes, heeft in een
lied vol Weltschmerz gezongen
Er waren eens drie Studentjes
Zij gingen blijmoedig de wereld in
En de wereld zij trapte ze dood."
„Welnu, M. H., de wereld is niet zoo wreed.
Ook wij zijn die koude buitenwereld binnengetre
den, en wij zijn niet doodgetrapt: dat zullen wij
toonen door onze deelneming aan de feesten. Wij
zullen u bewijzen, dat in ons ook nog liefde is
overgebleven voor de herinneringen onzer jeugd;
wij zijn overtuigd dat wij in u de waardige dra
gers zullen vinden der banier die ook wij eens
hoog ophieven en daarom, M. H.: „Levehet L. S.-C."
Ook nu volgden herhaalde toejuichingen; het
Iö Vivat werd door de geheele vergadering staande
gezongen en daarna begaf men zich naar de
sociëteit Minerva.
De Praeses der Sociëteit, de heer Reepmaker,
heette met een kort woord de reünisten hartelijk
welkom in het nieuwe gebouw, dat, mocht het al
niet hunne oude gezellige kroeg zijn, wijd zijne
deuren had opengezet om hen, als zij vermoeid
waren van het feestvieren, een rustig, gezellig
plekje te bezorgen. Hij noodigde hen uit daarvan
veel gebruik te maken en zoo met het nieuwe
gebouw vertrouwd te raken.
Onmiddellijk beantwoordde hem mr. Aug. Phi
lips, die in eene zeer luimige, geestige rede namens
zijne mede-reunisten beloofde de jong-studenten
in hunne rust te bespieden, al vermoedde hij
ook dat die rust geen „rustige rust" zou wezen.
De ruime sooiëteitszaal, die met bezoekers ge
vuld was, weergalmde van de toejuichingen en
met het middaguur bleef men gezellig bijeen en
verbroederden studenten en reünisten zich met
elkaar.
Het weder bleef heden uitmuntend, misschien
wat al te warm; wij hopen dat het morgen bij
de Maskerade zich even goed zal houden. De
treinen voeren voortdurend vreemdelingen aan en
alles voorspelt veel voor morgen.
De drukte, die bij het inhalen der oud-studenten
allerwegen heerschte, vooral daar waar de stoet
passeerde, was als van zelf spreekt ontzaglijk, en
ook nog lang daarna gedurende den avond. Hier
en daar werden ook reeds meer versieringen aan -
gebracht.