Dinsdag 8 Juli. A*. 1879. .V. 5947. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURA&T t Voor Leiden per 8 meenden..1.10» Fraoix» per post.1-40. ^tzeodei Hjke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met nitzonderisg ran Zon- en Feestdagen, uitgegeven. FBUB DEB ADVEBTESTIEHt Van 1—0 regel* leden regel meer Grooier» lettor» wttr pteatornimto. 1.0». 0-17». De Hoogere Burgerschool voor Meisjes. Ingezonden). IV. Een ander punt van niet minder belang heeft tot verschil van meening tusschen de C. v. T. en den inspecteur aanleiding gegeven, zoodat ook hier eenige toelichting niet overbodig kan genoemd worden. Het betreft de benoeming van het onderwijzend personeel. De commissie wenscht namelijk het onderwijs in enkele voorname vakken aan academisch gegradueerden op te dragen, terwijl de inspecteur de akte M. O. voor trekt. Bij eene andere gelegenheid heb ik in het „Vaderland" het goed recht van de ac. gegradueerden ook tegenover den Min. van binnen!, zaken verdedigd, zoodat men mij allerminst kan verdenken hen te willen achterstellen. Doch ik meen dat de quaestie thans in de gewisselde stukken minder juist is gesteld en stel er daarom eene andere beschouwing tegenover. Op den voorgrond wensch ik namelijk te stellen, dat aan meisjesscholen het onderwijs zooveel mogelijk aan vrouwelijke docenten moet worden opgedragen, en eerst waar de bevoegde ontbreken tot aanvulling door leeraars moet worden overgegaan. Aan de dames die zich aan het onderwijs wijden het bedekt verwijt toe te voegen dat hare ontwikkeling bij die van ac. gevormde docen ten achterstaat, acht ik minder gepast. De gelegenheid om tot docent te worden opgeleid staat voor mannen en vrouwen volstrekt niet gelijk. Voor de eerste wordt alles gedaan om het hun gemakkelijk te makenniet het minst wordt de studie aan de universiteit zoo veel mogelijk bevorderd, ontegenzeglijk levert zij ook in het algemeen de meest ontwikkelde en bruikbare docenten. Wat geschiedt in dit opzicht voor de vrou wen? Wanneer een meisje tot het besluit is gekomen zich aan het onderwijs te wijden en alle vooroordeelen, die hierover nog zoo menigvuldig zijn, te trotseeren. moet zij met het lager onderwijs beginnen. Nauwe lijks met het eerste examen gereed, wordt haar reeds eene taak om zelf onderwijs te geven opgedragen. Slechts den vrijen tijd, na talrijke en vermoeiende school uren dagelijks overblijvende, kan zij tot verdere ont wikkeling besteden. Gelegenheid tot wetenschappelijke oefening ontbreekt voor haar geheel. Eigen studie, privaat-lessen die soms zeer moeilijk zijn te verkrij gen moeten haar in staat stellen de noodige examens af te leggen. Het bezoek der hoogeschool moge haar niet ontzegd zijn, de academische graden te verwerven ligt buiten haar bereik. Het enkele geval dat ons vaderland in dit opzicht opleverde is voor een deel ook aan het samentreffen van toevallige oorzaken toe te schrijven. Met de uitvoering der nieuwe wet is de gelegenheid zoo niet geheel afgesloten, althans uiterst moeilijk gemaakt. Volgt hieruit dat de vrouw minder aanleg of geschiktheid voor de studie of voor het onder wijs heeft? Allerminst. Waar de gelegenheid zich voordeed, heeft de vrouw herhaaldelijk getoond wat zij door krachtinspanning vermag. Te recht wordt hierop zoowel in liet genoemd opstel als in het advies van den inspecteur met aandrang gewezen. Toch blijven de omstandigheden voortdurend de mannelijke docenten begunstigen. Voor hen de meeste scholen, de beste betrekkingen, de hoogste bezoldigingen. Tegenover de talrijke burger scholen voor jongens, maakt het gering getal voor meisjes bestemd een treurig figuur. Bij gebrek aan vrouwelijk personeel moest zelfs aan de laatste een groot deel van het onderwijs aan mannen worden toevertrouwd. Meer en meer zijn zij door vrouwen vervangen, en zooals de inspecteur ongetwijfeld met recht getuigt, waarlijk niet tot schade voor het onderwijs. Daarom zou het thans een door niets gerechtvaardigd onrecht tegenover het vrouwelijk geslacht zijn, om vooruit te bepalen dat enkele voorname vakken uitsluitend aan mannen zullen opgedragen worden. Alle vakken die op het programma der hoogere burgerschool voor meisjes voorkomen, worden tegenwoordig ook door vrouwen beoefend, met de enkele uitzondering van natuur- en scheikunde. Wanneer slechts de gelegen heid openstaat, twijfel ik niet of ook deze vakken zullen door vrouwen worden aangeleerd met zulk goed gevolg, dat haar het onderwijs aan de burger school kan opgedragen worden. Met aandrang moet ik er dus op wijzen, dat vooraf niet worde bepaald voor welke vakken thans en in het vervolg uitsluitend mannelijke docenten zullen benoemd worden, maar voor alle ook vrouwelijke candidaten worden opgeroepen, om eerst wanneer be hoorlijk bevoegden ontbreken tot de aanvulling van mannelijk personeel over te gaan. Ten slotte een paar opmerkingen van ondergeschikt belang. Ongetwijfeld is het nuttig, dat vooraf de directrice wordt benoemd en aan eene goede keuze groote waarde gehecht. Het komt mij echter voor dat de commissie de keuze meer dan noodig is beperkt, door de voorwaarde te stellen dat zij bevoegd moet zijn voor het onderwijs in een der moderne talen aarzelend gaat zij er naar aanleiding van eene op merking van den inspecteur toe over, te bepalen „dat de directrice, zoo daartoe bevoegd, ook belast zou kun nen worden met het onderwijzen der geschiedenis en aardrijkskunde, of liever in een dier vakken." Daar nu de geschiktheid en ervaring, die van eene direc trice worden vereischt, niet samenhangen met het vak dat zij aan de school onderwijst, komt het mij wen- schelijker voor de keus vrij te stellen en slechts te binden aan de ruimere voorwaarde dat zij de be voegdheid heeft om in een der voorname vakken onder wijs te geven. Het voornemen schijnt te bestaan om voor elk der moderne talen afzonderlijk eene leerares aan te stellen. Door deze splitsing wordt het gemiddeld aantal uren, waarin onderwijs wordt gegeven, betrekkelijk gering. Doch het is mogelijk dat later eene splitsing der klassen noodzakelijk wordt, of aan de leerares ook het geven van onderwijs aan de kweekschool wordt opgedragen. Zou het dus niet wenschelijk zijn, om latere moeilijkheden te voorkomen, nu reeds te bepa len welk maximum aantal uren aan de betrekking is verbonden, zooals dit, meen ik, ook bij de benoeming van docenten aan gymnasium en burgerschool geschiedt? Hiermede eindig ik mijne kantteekeningen op de stukken, die op de oprichting der hoogere burger school voor meisjes betrekking hebben. Onwillekeurig hebben zij grootere uitbreiding gekregen, dan oor spronkelijk in mijn voornemen lag. Ik hoop dat zij niet overbodig zullen worden geacht en aanleiding mogen geven tot nadenken, zoowel bij belangstellen den, als bij hen, die geroepen zijn om in al deze zaken eene beslissing te nemen. Mochten er zijn die mijne beschouwing voorbarig noemen, omdat wel het voorstel tot oprichting der school wordt gedaan, maar nog niets omtrent hare organisatie beslist, dan wijs ik op het slot van het stuk van het dagelijksch bestuur, waarin wordt voorgesteld „tot eene bevesti gende beantwoording overeenkomstig de voor gedragen plannen te besluiten." Zonder nadere discussie zou derhalve de aanneming van het voor stel eene goedkeuring van de daarbij vermelde orga nisatie in zich sluiten, waaraan men later bij het vaststellen der verordening zou gebonden zijn. Nu meen ik, dat, hoe wenschelijk eene spoedige inwer kingtreding van de school ook zijn moge, eene be hoorlijke toelichting en overweging van de wijze, waarop zij zal worden ingericht, moet voorafgaan. Van Geer. LEIDESI, 7 Juli. Heden ziju aan de hoogeschool alhier bevorderd tot doctor in de geneeskunde de heer C. S. Tim- mers, geb. te Klundert, met academisch proef schrift, get.: „Pneumopericardium", en de heer J. Rutgers, geb. te Hallum, met academisch proef schrift, get.„Over den invloed van leveraan doeningen op de uitscheiding van ureum, acidum uricum en hippuurzuur"tot doctor in de rechts wetenschap de heer L. H. L. J. Van der Maesen de Sombrell', geb. te Maastricht, met academisch proefschrift, get.„Over den aanvang van het lidmaatschap der Staten-Generaal", en tot meester in de bespiegelende wijsbegeerte, doctor in de lette ren, de heer P. H. Surinear, geb. te Maastricht, mei academisch proefschrift, get.: „Biographische aauteekeuiugeD betredende mr. Pieter Paulus. Eerste gedeelte (1753—1784)." Een onzer Leidsche musici, de heer J. F. Schieck, zal binnen eenige dagen het voorrecht genieten zijn gouden huwelijksfeest te vieren. Ook op muzikaal gebied heeft hij heel wat doorleefd, daar hij gedurende juist veertig jaren in verschil lende orkesten hier ter stede heeft medegewerkt. Behalve dat hij werkelijk een muzikant niet zon der verdiensten is, heeft hij ook een beroemdheid als copiist en daarbij in het trausponeeren verwor ven, terwijl hij zelfs indertijd een ouverlure heeft gecomponeerd. In vereeniging met den heerA. J. Wetrens hebben de heeren A. Grentzius en C. G. Loclier, kapelmeesters van de muziekcorpsen der in fanterie en schutterij, het plan gevormd den bekenden grijzen jubilaris een bewijs van belangstelling in zijn feest aan te bieden, door tegen Vrijdag a. s. een harmonie-concert te zijnen voordeele te organi- seeren. De heer J. Couvée Az. heeft daartoe wel willend de prachtige gelegenheid van Zomerzorg ter beschikking gesteld. Daar echter de muziek tempel niet zoo groot is om de complete corpsen samen te bevatten, zullen, omdat men zooveel mogelijk kosten wenscht te voorkomen, de voor naamste krachten van beide hunne medewerking verleenen. Een iuteekenlijst zal niet rondgezonden worden, doch op den avond zeiven zal aan Zomer; zorg gelegenheid zijn zich van toegangsbewijzen te voorzien. De prijs daarvan is zeer laag gesteld vijftig cents voor een heer met twee dames, zoo dat men het volle vertrouwen mag koesteren, dat onze stadgenooten het, vooral wanneer ook de natuur met den jubilaris is, door eene goede op komst niet aan belangstelling zullen laten ontbreken- Men leest ook in het Vaderland: Werd on langs in den Leidschen gemeenteraad de levens vatbaarheid der gemeente-instelling voor Indische taal-, land- en volkenkunde door sommige leden betwijfeld, de nu bekend geworden uitslag der Indische ambtenaars-examens zal dien twijfel wel aan het wankelen brengen. Van de zes studenten der Leidsche gemeente-inrichting, die aan het exa men deelnamen, zijn er vijf geplaatst, nl. twee meesters in de rechten, die nommer 2 en 3 op de lijst der rechterlijke ambtenaren hebben, en drie als ambtenaren voor den burgerlijken dienst. Wij hopen, dat de Leidsche instelling meer der gelijk succes zal behalen en zóó zal kunnen too- nen, dat er naast de bloeiende Delftsche gemeente inrichting ook nog ruime plaats bestaat voor een tweede gelegenheid tot opleiding van Indische ambtenaren, waarvoor Leiden met zijn voltallige faculteit voor Indische wetenschappen en zijn ver zamelingen de aangewezen plaats is. Bij de heden gehouden openbare verkno ping van cokes van partijen van 100, 50, 10 en 5 hectoliters waren de hoogste prijzen f 42.00, f 20.00, f 4.10 en f 2.05; de laagste 42.00, f 20.00, 3.90 en f 1.95. De uitslag der eind-examens, gehouden aan de polytechnische school te Delft, is als volgtHet di ploma hebben verkregen voortechnoloog W. Al- berda van Ekenstein, voor bouwkundig ingenieur V. G. A. Bosch, voor werktuigkundig ingenieur J. Van Capelle, P. M. Duyvis, L. D. Van Ouwerkerk, M. Van Winsen; voor civiel ingenieur: W. R. A. Van Alphen, W. K. Behrens, C. J. N. Bijvanck, C. E. B. Bloys van Treslong, M. Caland, R. J. Dijkema, F. Doffegnies, C. A. D. G. Everts, J. Th. Gerlings, A. J. Goedkoop van Nelle, C. Groll,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1879 | | pagina 1