N*. 5775.
Woensdag
A°. 1878.
II December.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
iSTADS-BERICHTEN.
Eenige opmerkingen naar aanleiding
van de voorgestelde wijzigingen in de in
komstenbelasting.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per S munden1.10.
Franco per post....-1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENT1EN:
Vta 1—6 regeltl.Ot.
Iedere regel meer0.17).
Grootere letters neer plaatsruimte.
Vergadering Tan den Gemeenteraad van Leiden,
op Donderdag 12 December 1878, des namiddags te h a 1 f t w e e.
Punten ter behandeling:
Is. Benoeming van een lid der commissie voor de bewaarscho
len. (225)
2®. Idem van eene onderwijzeres 2do klasse aan de Meisjesschool
2de klasse. (226)
3°. Idem Tan een lid van het Bestnnr van het Ziekenhuis der
Bijk8-UniTersiteit. (289)
4'. Voordracht tot overplaatsing van de hnlponderwijzeres C.
K. Jansen. (224)
5». Verzoek van T. P. Viruly, om een stoep te doen leggen. (227)
6°. Idem van eenige bewoners der Duizenddraadsteeg omtrent
de plaatsing van een gaslantaarn. (228)
7'. Idem van J. C. Spaargaren, om een pijp te leggen door
het jaagpad langs de Haarlemmertrekvaart. (229)
8". Idem van de Hollandsche Spoorwegmaatschappij, ter beko
ming van grond in eigendom. (230 en 232)
9". Voordracht tot verkoop van waterschuiten enz. (233)
10®. Verzoek van de Kweekschool voor Zeevaart, ter bekoming
van grond in erfpacht. (234 en 238)
11°. Idem van de hoarders der raamlanden, om continuatie van
de hunr. (235 en 240)
12°. Voordracht betrekkelijk de splitsing van klassen aan de
Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. (236)
13°. Idem tot wijziging van de verordening tot heffing van eene
plaatselijke directe belasting. (237)
14°. Verzoek van M. C. E. Van Maanen, om ontslag als
hnlponderwijzer aan de school N°. I voor minvermogen
den. (241)
15°. Idem als voren van Dr. H. Brongersma, als leeraar aan
de gemeente-instellingen voor hooger en middelbaar on
derwas. (242)
16®. Idem als voren, van Dr. G. Zaalberg, als stadsgeneesheer.
(243)
17®. Voordracht betrekkelijk de begrooting voor 1879. (244)
18®. Idem tot verkoop van het zoogenaamde Fooiershuisje. (245)
•VACHT.
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TAN LEIDEN,
Gezien de adressen van B. J. VAN DER NAT, vleesehhou-
wer, M. VAN STEEN, stalhouder, en A. W. SIJTHOFF, boek
drukker en uitgever, allen wonende alhier, daarbij verzoekende
de 1ste om in het perceel in de Goegerritsteeg n°. 4 een slach
terij te mogen oprichten, de 2de om in zijne paardenstalling aan
de Haven n®. 4 een mestlak te mogen plaatsen en de 3de om
in zijne stoomboekdrnkkerij aan de Koepoortsgracht n°. 1 nog
een stoomketel te plaatsen ter uitbreiding dier drukkerij
Gelet op artt. 6 en 7 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad
n®. 95);
Geven bij deze kennis aan het publiek dat genoemde verzoe-
kon, met de bijlagen, op de Secretarie dezer gemeente ter visie
gelegd zijn; alsmede dat op Dinsdag den 24sten December a.
's voormiddags te elf uren, op het Raadhuis, gelegenheid zal
worden gegeven om bezwaren tegen die verzoeken in te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, V. d. BRANDELER, Burgemeester.
10 December 1878. E. KIST, Secretaris.
De COMMISSARIS DES KONINGS in de Provincie ZUID
HOLLAND,
Gezien het besluit van de Gedeputeerde Staten van den 3den
December 1878, n®. 4;
Gelet op art. 11 der wet van den 13den Jnni 1857 Staats
blad n®. 87);
Brengt ter kennis van de belanghebbenden, dat by bovenge
noemd beslnit van Gedeputeerde Staten de jacht op klein wild
in deze Provincie wordt gesloten op Dinsdag den Z\sten Decem
ber aanstaande met zonsondergang, met uitzondering van het
iD art. 15 sub lett. g dier wet bedoeld jachtbedrijf, van het van
gen van houtsnippen met laat-, war- of valflouwen, hetwelk blijft
toegelaten tot en met den 29sten Maart 1879.
En zal deze kennisgeving, in plano gedrukt, worden afgekon
digd en aangeplakt, waar zulks te doen gebruikelijk is, alsmede
in bet Provinciaal Blad en in de Nederlandsche Staatscourant
worden geplaatst.
De Commissaris des Konings voornoemd,
FOCK.
's-Gravenhage, den aden December 1878.
I.
Onder de gedrukte stukken van den Gemeen
teraad vindt men in n°. 237 een voorstel van
burgemeester en wethouders in overleg met de
commissie van financiën, strekkende om eenige
wijzigingen aan te brengen in het raadsbesluit
tot heffing van de plaatselijke belasting naar het
inkomen. In de toelichting van het voorstel wordt
gezegd, dat het den Raad niet zal bevreemden dat
nu reeds wijzigingen worden voorgesteld in een
eerst zoo kort geleden genomen besluit, daar het
wenschelijk is, dat de leemten en gebreken die
bij de toepassing blijken, zoo spoedig mogelijk wor
den hersteld en aangevuld. Deze redeneering is,
dunkt mij, volkomen juist, en de autoriteiten kun
nen aanspraak maken op den dank der burgerij,
dat zij niet aarzelen zoo spoedig mogelijk wijzi
gingen voor te stellen, waar dit hun wenschelijk
voorkomt, en zij zich daarvan niet door oppor-
tuniteitsargumenten laten afhouden.
Iets anders is het of de voorgestelde wijzigin
gen tot verbetering van de wijze van heffing zullen
leiden, en daar hieromtrent een en ander valt
op te merken, ben ik zoo vrij eenige bedenkin
gen aan de aandacht mijner medeburgers te on
derwerpen.
Nu eenmaal het beginsel van de belasting naar
het inkomen voor deze gemeente is aangenomen,
valt over dit beginsel zelf thans niet te twisten,
doch dient men er naar te streven om het zoo
zuiver mogelijk toe te passen, zoodat alle wijzi
gingen moeten strekken om de vrijwillige opgave
of ambtshalve vaststelling van het inkomen zoo na
mogelijk voor alle burgers tot het ware bedrag op
te voeren. Drie veranderingen worden thans voor
gesteld.
De eerste strekt om weg te nemen de be
paling, dat jaarlijksche toelagen in de rechte lijn
niet bij het inkomen behoeven geteld te worden,
zoodat vvortaan ook daarvan belasting verschuldigd
is. Deze wijziging verdient niet anders dan goed
keuring, omdat thans vrijstelling wordt verleend
van het gedeelte van het inkomen, dat juist het
gemakkelijkst wordt verkregen. Uitzondering wordt
thans voorgesteld „voor de kosten van studie
en voor het aanleeren van eenigen tak van koop
handel, kunst- of handwerk door bloed- of aan
verwanten in de rechte lijn verstrekt (art. 6 litt. e)."
Blijkbaar moet deze bepaling dienen om studenten
en andere jongelieden, die in onze stad van onder
wijs zoo talrijk zijn, niet te verplichten tot beta
ling van belasting naar de toelage, die zij van
hunne ouders ontvangen. Het denkbeeld dat aan
deze bepaling ten grondslag ligt is niet kwaad,
doch kan hare toepassing niet tot moeilijkheden
aanleiding geven? Dient toch de toelage die een
student van zijn ouders, die buiten onze gemeente
wonen, ontvangt, wel geheel tot bekostiging der
studie Is een groot gedeelte daarvan niet noodig
voor het levensonderhoud en tot goedmaking van
andere kosten, die juist met de studie het minst
te maken hebben? Laten wij ter verduidelijking
onzer bezwaren een voorbeeld aanhalen. Twee jonge
lieden wonen hier op kamersbeiden worden door
hunne ouders, die elders woonachtig zijn, onder
houden de een echter voert hier niets uit, de
ander is als student ingeschreven. Nu moet de
eerste van zijne toelage belasting betalen, de tweede
niet; de eerste kan zelfs de betaling ontduiken
door zich nominaal als student te laten inschrijven.
Men kan toch moeilijk gaan onderzoeken of hij,
die bij den rector als student is ingeschreven,
werkelijk studeert, en in hoever zijne toelage als
vergoeding van studiekosten strekt, zoodat van het
eene deel wel, van het andere geene belasting
wordt geheven. Eene andere moeilijkheid in de toe
passing wordt duidelijk door het volgend voorbeeld.
Een huisvader ontvangt eene jaarlijksche toelage
van zijne ouders, die elders woonachtig zijn, en
heeft een zoon op studie. Volgens de bestaande
verordening betaalt hij van de toelage geene be
lasting; volgens het nieuwe voorstel moet hij dit
wel doen, maar kan dit ontduiken door de verkla
ring, dat de subsidie onmiddellijk wordt verstrekt
aan zijn zoon tot goedmaking zijner studiekosten.
Ik geloof, dat er slechts één middel bestaat
om aan deze moeilijkheden een einde te maken.
Dat namelijk alle toelagen als inkomen worden
beschouwd en aan belasting onderworpen, on
verschillig waartoe zij moeten dienen. Alleen deze
wijze van berekenen is met het beginsel der inkom
stenbelasting overeen te brengen. Hierdoor zouden
alle studenten wier ouders buiten de gemeente
woonachtig zijn, verplicht worden in de belasting
bij te dragen; maar is dit zoo onbillijk? Genie
ten ook zij niet de voordeelen van de gemeen
telijke inrichtingen en moeten zij daarvoor ook
niet hun deel in de lasten dragen? Dat hunne
ouders van de genoemde toelage dan dubbel be
lasting betalen, eens in de gemeente hunner in
woning en eens hier, behoeft niet als argument
te gelden, daar de gemeentelijke belasting niet
te maken heeft met hetgeen daarbuiten aan be
lasting wordt betaald. Zij heeft slechts het oog
te houden op het geld dat binnen den kring der
gemeente wordt omgezet; van waar het komt en
hoe het wordt besteed, komt juist bij de inkom
stenbelasting niet in aanmerking. Bij de rijksbe
lastingen alleen behoeft gelet te worden op de wijze
waarop het geld in de verschillende gemeenten
is verdeeld en op welke wijze het van de eene
in de andere vergaat.
Eene tweede wijziging betreft de indeeling der
klassen, wier aantal wordt vermeerderd. Op zich
zelf beschouwd kan dit niet anders dan goedge
keurd worden, daar elke vermeerdering van het
aantal klassen de opgave van het inkomen tot
het ware bedrag nader brengt. Doch hier wordt
die vermeerdering uitsluitend toegepast op de
lagere klassen, terwijl de indeeling van de hoogere
onveranderd blijft. In de toelichting wordt ge
zegd dat dit in het voordeel van de lagere klas
sen der belastingschuldigen zal zijn. Zoo zal
iemand wiens inkomen f 2500 bedraagt volgens
het nieuwe voorstel voor het middenbedrag der
11de klasse, zijnde f 2250, worden aangeslagen, ter
wijl hij thans op het volle bedrag staat opgeteekend.
Doch wanneer het inkomen boven het gemiddeld
bedrag der klasse is, wordt de verandering voor
den bezitter een nadeel. Zoo zal iemand met een
inkomen van f 2800 thans aangeslagen worden
voor f 2500 en volgens het nieuwe voorstel voor
f 2750. In sterker mate geldt dit wanneer men
de vergelijking tot de hoogere klassen uitstrekt.
Zoo zal iemand met f 6000 inkomen worden
aangeslagen voor een bedrag van f 5500, ter
wijl hij, bij vernauwing van de grenzen dezer
klasse tot op de helft, vooreen bedrag van ƒ5750
zou aangeteekend worden. Verdient dus eene ver
meerdering van het aantal klassen en overeen
komstige vernauwing der grenzen in het algemeen
aanbeveling, om billijk te werken moet zij op alle
klassen gelijkelijk worden toegepast.
Eene derde wijziging betreft het bedrag dat van
elk inkomen wordt afgetrokken; hiertegen vooral
heb ik gewichtige bedenkingen en niet minder
tegen de argumenten die tot aanbeveling in de
toelichting worden aangevoerd. Vooraf merk ik op,
dat het bedrag van ieders aandeel in de belasting
niet afhangt van de volstrekte waarde van zijn
inkomen, maar alleen van de onderlinge verhou
ding der inkomens, het aantal deelhebbers in elke
klasse en het totaal bedrag der heffing. Eene even
redige verhooging van alle inkomens zal op het
bedrag van ieders aandeel in de belasting geen