iY\ 5754. Zaterdag A0. 1878. 16 November. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PBIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 nnanderi1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels i f 1.05. Iedere regel meer0.17$. Grootere letters naar plaatsruimte. REACTIE. Ruim twee jaar geleden, toen de Eerste Kamer op het punt stond door haar votum te beslissen over het aantal universiteiten, in wier bezit ons klein land zich in het vervolg zou verheugen(?), achtten wij het onzen plicht te wijzen op de hoogst nadeelige gevolgen, die onvermijdelijk zou den voortvloeien uit de toen voorgestelde verhef fing van het Amsterdamsch athenaeum tot een stedelijke universiteit, naast en behalve de drie bestaande rijksacademiën. Ter wille van onze goede stad en den bloei harer universiteit meenden wij het stilzwijgen niet te mogen bewaren, overtuigd dat de uitkomst na korter of langer tijd ons in het gelijk zou stellen. Die tijd is spoediger gekomen dan men kon vermoeden. Bij het onderzoek der begrooting van Binnenlandsche Zaken in de sectiën der Tweede Kamer „drongen vele leden met den meesten ernst aan op de opheffing van een of twee universi teiten. Men wilde weten welk cijfer van tijdelijke en blijvende uitgaven de minister nagenoeg noodig zou achten om aan de drie universiteiten die inrichting en uitbreiding te geven, welke door hem bij volledige uitvoering der wet onvermijde lijk worden geacht. Vrij eenstemmig was men, dat de uitvoering der wet op het booger onder wijs niet geheel van overijling is vrij te pleiten en uit het oogpunt van spaarzaamheid wel iets te wenschen overlaat. In korten tijd waren te veel nieuwe hoogleeraren benoemd. Met eenige overhaasting zijn professoren voor onderscheiden vakken aangesteld." Wij geven toe, dat de oorsprong van die uitin gen te zoeken is in de algemeene bezuinigings woede, die op het huidige oogenblik schier alle regeeringslichamen en zeker niet zoo geheel ten onrechte schijnt te bezielenwij stemmen met de „Arnh. Crt." in, waar zij, de zaak be sprekende, beweert, dat „dit moedbetoon van ano nieme dapperen binnen de muren der stille sectie kamer niemand moet verschrikken, maar ook al leidt die verklaring der „vele leden" in de uit komst voor alsnog tot niets hoegenaamd, wij noe men haar merkwaardig; zij herinnert aan de de gelijke argumenten, in het begin van '76 aange voerd door hen, die veeleer aandrongen op de opheffing van een der bestaande universiteiten dan dat zij dachten aan een herschepping van het Amsterdamsche athenaeum in een vierde, zij het dan ook een stedelijke academie. De loop der zaak toentertijd was dan ook zoo bovenmate verrassend, dat een Utrechtsch hoogleeraar daarin nog dezer dagen aanleiding vond te spreken van een „onver klaarbare, maar gemoedelijke overtuiging der volks vertegenwoordiging" als grond voor het voteeren eener vierde universiteit. De motieven, thans door de „velen" aangevoerd tegen de overgroote weelde in het aantal univer siteiten, zal wel niemand onbeteekenend durven noemen. Naast het toen geheel achteraf gestelde, thans echter onder den drang der omstandighe den op den voorgrond geplaatste bezuinigings-argu- ment staat de overweging dat de uitvoering der wet op het hooger onderwijs niet geheel van over ijling is vrij te pleiten. Merkwaardige verklaring in den mond van een deel der volksvertegenwoordiging, zij het dan ook slechts in de „stille sectiekamer", verklaring, die de „velen" in zekeren zin noopt thans, nu zij haar eenmaal hebben uitgesproken, ook een voorstel in dien geest te doen. Geschiedt dat niet, dan is het in confesso, dat „velen" der volksvertegen woordigers op het punt van het aantal universi teiten een geheel andere zienswijze dan vroeger zijn toegedaan, doch schromen om die uit te spre ken, wat zeker allerminst kan strekken om het prestige te verhoogen. De aanleiding tot ue merkwaardige reactie bij „velen" moge dan ook het bezuinigings-argument zijn geweest dat was naar onze meening niet de eenige, niet de voornaamste gronddien moet men juist zoeken in het bewustzijn dat er overijling werd begaan. Trouwens de kortstondige onder vinding, thans reeds opgedaan, bewijst dat genoeg zaam, ware het alleen en hier komen wij tot een ander argument der „velen" ten opzichte der benoeming van professoren. „In korten tijd waren te veel nieuwe hoogleeraren benoemd. Met eenige overhaasting zijn professoren voor onder scheiden vakken aangesteld." Wederom zeggen wij merkwaardige verklaring maar tevens weinig geschikt om het aanzien van het hoogste leeraarsambt, dat steeds met onder scheiding werd genoemd, te verhoogen. En geen wonderOf voorspelde niet menigeen bij het vo teeren der vierde universiteit, dat het onmogelijk zou zijn een zoo groot aantal leerstoelen op vol doende wijze te bezetten. Met landgenooten het schijnt ondoenlijk; met vreemdelingen maar reeds heeft men protest aangeteekend tegen het met overvleugeling dreigende buitenlandsche element, met name het Duitschei En bovendien de financiëele quaestie doet zich overwegend gevoelen. Amsterdam met zijn zich op elkander stapelende millioenenleeningen zal zich nog ontzaglijke offers moeten getroosten, wil het geheel uit de stedelijke kas zijn academie op waar dige wijze handhaven, zoodat wellicht spoedig de tijd zal aanbreken, dat het niet zich zal verheffen door, maar gebukt gaan onder het geschenk der universiteit, eenmaal met zooveel vreugde begroet. Eu wat de rijksacademiën betreft, al moge de „Arnh. Crt." beweren, dat ook voor twee univer siteiten de som, thans aan drie ten koste gelegd, nog te gering zou zijn, dit neemt niet weg, dat dit tweetal zelfs met een deel der som, door op heffing van een academie bespaard, heel wat beter zou kunnen worden ingericht. Hoe het nu met de zaak gesteld is, wordt duidelijk uit de onver holen uitgesproken verklaring van den minister van binnenlandsche zaken, dat er van een nieuw academie-gebouw te Leiden vooreerst wel niets zal komen. Waardige houding tegenover de aanzienlijke vertegenwoordigers van zoovele buitenlandsche universiteiten, wien het bij de viering van het derde eeuwfeest der Leidsche academie met zooveel ophef werd verkondigd, dat der oude, maar nog niet verouderde alma mater een nieuwe tempel zou worden gesticht. LEIBEN, 15 November. Door de geneeskundige staatscommissie alhier is heden bevorderd tot arts de heer S. B. Ranneft, med. doctor. In een particulieren brief wordt aan de Arnh. Courant het volgende geschreven„Met veel genoegen heb ik uw artikel over de opheffings plannen van een of twee universiteiten gelezen; ik deel evenwel uwe gerustheid niet. Vergun mij u mede te deelen op welke gronden. Ben ik wèl j ingelicht, dan gaat de beweging in de Tweede i Kamer uit van Amsterdamsche leden en in het 1 bijzonder van den heer Van Tienhoven. Niemand beter dan hij kan weten dat de Amsterdamsche i universiteit, zonder opheffing van rijks-universi teiten of subsidie van staatswege, op den duur niet houdbaar is. Op dit oogenblik zijn daar van de ongeveer 450 studenten ruim de helft militaire studenten en geniet dus Amsterdam een bedekte rijkssubsidie van bijna 250 X 200 dat is 50,000 gulden. Indien echter die militaire studenten vrij heid bekomen, zooals verwacht wordt, te gaan waar zij goedvinden, dan zou dit ongetwijfeld een groote slag voor Amsterdam zijn; A. heeft er derhalve groot belang bij dat 1 of 2 rijks-universiteiten opgeheven worden. En nu bestaan er m. i. sterke vermoedens, dat de heer Kappeyne heult met die Amsterdammers, en een goed beraamd plan uitvoert om de opheffing van rijks-universiteiten te pro- voceeren. Allereerst moesten daarvoor dienen de bekende vragen van 31 December jl. aan curato ren der rijks-universiteiten. Die vragen waren zoo gesteld, dat men als het ware uitgenoodigd werd veel te verlangen, en het moet bekend worden, men heeft zich eenigermate in dien strik laten vangen. Uit het antwoord is toen als gezamenlijke eisch der rijks-universiteiten afgeleid het cijfer van 6 millioen. Dat cijfer is reeds in Juni jl. officieus bekend gemaakt en moest als boeman werken zoo heb ik er in den afgeloopen zomer meerma len over hooren spreken door personen, die betref fende onderwijszaken met den minister in relatie staan. Nu is dit cijfer van 6 millioen geheel val- schelijk opgemaakt en moet eigenlijk met 4 mil lioen verminderd worden, daar zich hieronder be vindt 1°. één millioen voor een academiegebouw te Utrecht, dat niet gevraagd is door curatoren: 2°. 2 millioen voor een gebouw voor 't museum van natuurlijke historie te Leiden, dat een rijks museum is en onafhankelijk van de universiteit bestaat; eindelijk, 3°. 1 millioen vooreen academie gebouw te Leiden, waartoe reeds lang besloten is. Nu vermeldt de minister dien gezamenlijken eisch van 6 millioen in de memorie van toelichting bij zijn begrooting en komt het Kamerverslag, waarin o. a. drie vragen voorkomen, betreflende het aantal uren dat professoren werkelijk college geven welke colleges door minder dan 10 studenten worden bezocht, enz. En op denzelfden dag dat dit verslag uitkomt, neemt de minister die vragen op, zendt ze aan curatoren der universiteiten, zoodat reeds vóór eenige dagen diezelfde vragen ter beant woording zijn ontvangen. Voeg hier eindelijk bij de sympathieën van den minister voor de Amster damsche universiteit, zijn eigen maaksel, en dan, dat werkelijk in 76 het behoud der 3 rijks-uni versiteiten, niet na een grondig debat, maar zooals het Handelsblad zegt, ten gevolge van een com promis met de voorstanders van een Amsterdam sche universiteit besloten is, en ik wil u vragen, of indien men dit alles met elkander in verband brengt, de opheffingsplannen in het verslag vermeld wel gelijk staan met de gewone onbekooktheden, waarin men in die verslagen gewoon is?" Indien de briefschrijver, zegt de Arnh. Crt. daarna, ons niet hekend was als een waarheidlie vend man en in de gelegenheid goed geïnformeerd te zijn over hetgeen waarover hij schrijft, wij zouden deze mededeeling beschouwd hebben als ten minste een misverstand. Zelfs nu komt ons eene derge lijke slinksche handeling bijna ongeloofelijk voor. Wispelturig te zijn is Kamer-aard, maar zulk eene verregaande stelselloosheid als deze zijn zou, wanneer de toeleg ware zooals de briefschrijver vermeldt, mogen wij voor alsnog niet aannemen. Bijna de gansche Kamer, leden van allerlei richtingen, kleuren, schakeeringen en tinten stemden den 7den April 1876 vóór de wet op het hooger onderwijs. Het zal een merkwaardig schouwspel zijn te zien,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1878 | | pagina 1