N°. 5711. Vrijdag A". 1878. 27 September. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. STADS - J5E DA C HTEN. Een advies in zake inkomstenbelasting. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS BEZEE CO LEAST: Voor Leideo per S maanden.........VL10. Franco per post1.4Q. Afzonderlijke Nommers 0.05. PRIJS DEB ADYERTESTIEN fta 10 rejeb f 1.05. Iedere regel meer..T.rr<..;.;.;.;.i0.17$. Greotere letters naar pUatsnmnle. De BURGEMEESTER der Gemeente leiden, Overwegende, dat het hem uit de verklaring van den Heer i Dr. W. P. WEEBERS, Geneesheer te Leiden, gebleken is i dat de navolgende goederen, als: een Veerenhed, een Veerenkussen met Sloop, twee zeedonzen Kussens met Sloopen, een wollen Deken, een Laken, een Hoofdpeluw, een Boezeroen, een Hemd en twee Doeken, toebehoorende aan SUZANNA KLOEK, wed. I PIETER LANCEL, wonende te Leiden, door typhns zijn hesmet, en uit dien hoofde ter voorkoming van verdere besmetting be- hooren te worden in beslag genomen, onteigend en vernietigd gelet op art. 5 der Wet v.iu 4 December 1872 (Staatsblad n». 134); besluit en beveelt teveDs de bovenomschreven goederen onmiddellijk in beslag te nemen, te onteigenen en te doen vernietigen. Zullende dit besluit, ingevolge gemeld art. 5 der Wet, op de gebmikelyke wijze ter openbare kennis worden gebracht. Leiden, De Burgemeester voornoemd, 26 September 1878. V. D. BRANDELER. Er is in den laatsten tijd heel wat geschreven en gewreven over de inkomstenbelasting in onze gemeente, en niet het minst over de wijze, waarop men bij de vaststelling daarvan te werk is gegaan. Onze lezers weten het tot hoeveel beschouwingen, droomen, ja zelfs visioenen die zaak aanleiding heeft gegeven; althans ook onze kolommen hebben daarvan de sprekende bewijzen opgeleverd. En geen wonder! Nog daargelaten, dat het altoos heel wat voe ten in de aarde heeft, eer wij Nederlanders aan een nieuwigheid gewend zijn, en vooral eene die onze beurs raakt, werden wij daarbij niet alleen in de beurs getroffen, maar, wat voor me nigeen nog vrij wat onaangenamer is, ook in de kas gekeken. Tot niet geringe verbazing, ja tot ergernis van velen kon men op een goeden dag in onze nieuwsbladen het bericht lezen, dat bij een onzer uitgevers de kohieren, bevattende de aan slagen der inkomstenbelasting, in druk verkrijg baar waren. Yeel is er gesproken over het al of niet geoor loofde van deze publicatie, en daarom meenen wij met nadruk de aandacht onzer lezers te moe ten vestigen op het hoogst belangrijk verslag, door B. en Ws. der gemeente Amsterdam uitgebracht over de werking der ook aldaar in het vorige jaar ingevoerde plaatselijke belasting op het inkomen. Het is ons doel niet, hier uit te weiden over het aantal aanslagen in verschillende klassen, noch over het bedrag daarvan in hoofdsom en in onder- deelen, maar wij willen veeleer een oogenblik stilstaan bij de quaestie van het ter visie leggen der kohieren, eene quaestie, die gelijk wij reeds zei den ook in onze gemeente de gemoederen in hooge mate in beweging heeft gebracht. In bovenbedoeld rapport toch komt over die zaak een advies voor van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland aan den Minister van Binnen- laudsche Zaken, dat o. a. door het Handelsblad een allerzonderlingst advies werd genoemd. Wel licht zou het om de gevolgtrekkingen, die er uit zijn af te leiden, met nog meer grond een aller merkwaardigst advies kunnen heeten. Krachtens art. 264 der Gemeentewet, luidende „De kohieren der hoofdelijke omslagen en andere directe plaatselijke belastingen, door B. en Ws. voorloopig vastgesteld, worden ter secretarie der gemeente, gedurende ten minste veertien dagen, voor een ieder ter lezing nedergelegd. Van het nederleggen dier kohieren Ier secretarie geschiedt openbare kennisgeving" weigerde het gemeen tebestuur aan een drietal aaugeslagenen inzage der kohieren voor zooveel betrof andere dan hun eigen aanslagen. Immers, zoo betoogde dat bestuur, het ter lezing leggen geschiedde alleen ter wille der uitoefening van het recht van reclame en niet om controle uit te oefenen over de aanslagen van anderen. Naar aanleiding nu van een nieuwe dergelijke aanvrage adviseerden Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het met geen vau beide partijen eens te zijn, doch kwamen, hoewel op geheel andere gronden, tot dezelfde conclusie als de Ge meenteraad van Amsterdam. Volgens hun gevoelen kunnen de bepalingen der Gemeentewet ten opzichte der inkomstenbelasting en dus ook van het ter visie leggen der kohieren niet worden inge roepen, omdat de inkomstenbelasting in strijd is met een artikel dier wet, nl. met art. 243, volgens hetwelk hoofdelijke omslagen en audere plaatselijke directe belastingen moeten geheven worden naar grondslagen, die voor een redelijken maatstaf van bet inkomen der belastingschuldigen te houden zijn. En nu neemt men, zoo redeneeren Ged. Staten verder, geen redelijken maatstaf tot bepaling van het inkomen, maar dat inkomen zelf. Dat is een ongerijmdheid: het inkomen zelf kan nooit maat staf zijn van het inkomen. Verdere beschouwingen van Ged. Staten van Noord-Holland, als b. v. dat het een onmogelijk heid is, in groote gemeenten het geheele boekdeel met. zijn duizendtallen van aanslagen te doorlezen, zullen wij met stilzwijgen voorbijgaan, maar liever uit hun advies een paar gevolgtrekkingen maken, die ook voor onze gemeente met hare inkomsten belasting van hoog gewicht zijn. Vooreerst: Indien het te Amsterdam niet geoor loofd is, van audere aanslagen dan zijn eigene inzage te nemen, zal het te Leiden of waar dan ook nog veel minder kunnen vergund worden het geheele kohier door den druk publiek te maken. Ten tweedeHoe kunnen Ged. Staten een be lasting bekrachtigen, waarvan zij zeiven verklaren, dat deze in strijd is met een artikel der Gemeen tewet en dus ook met die geheele wet? Ten derde: Wat zal het gevolg zijn, indien een belastingschuldige weigert te betalen of althans slechts onder protest betaalt het bedrag van zijn aanslag iu de inkomstenbelasting, op grond dat hij aan een gemeentebestuur de bevoegdheid ontzegt een belasting te heffen, volgens de verklaring der bevoegde autoriteiten in strijd met de Gemeentewet? Ziedaar vragen, die naar onze meening ernstige overweging verdienen. LEIDEK, 36 September. De alhier zitting houdende commissie voor de geneeskundige staatsexamens heeft heden voor het eerste gedeelte van het arts-examen toegelaten den heer J. G. Visser, ined. doctorandus. De faculteit van wis- en natuurkunde aan de rijksuniversiteit alhier heeft aan de Tweede Kamer hare bezwaren te kennen gegeven die zij heeft tegen het onlangs aan de Kamer aangeboden wetsontwerp tot regeling der voorwaarden tot ver krijging der bevoegdheid van arts, tandmeester, apotheker, vroedvrouw en apothekers-bediende. Het eerste bezwaar der faculteit betreft de bepaling onder a in art. 4, krachtens welke tot het afleggen van 't eerste natuurkundig examen bevoegd zijn zij, die hetzij het overgangsexamen van de vierde naar de vijfde klasse van een gymnasium, hetzij het daar mede gelijkstaande eindexamen van een progym nasium met goed gevolg hebben afgelegd. Die bepaling berust klaarblijkelijk op de onderstelling, dat de jongelieden, die aan de eischen van de be wuste examina hebben voldaan, daardoor getoond hebben, ook wat de wiskunde betreft, niet alleen genoegzaam ontwikkeld te zijn, maar daarenboven de positieve kennis te bezitten, die vereischt wordt om het academisch onderwijs in de natuur wetenschappen meer bepaald dat in de physica met vrucht te kunnen volgen. De facul teit vertrouwt echter op verschillende breedvoe rig ontwikkelde gronden dat men niet het onmo gelijke van haar zal vergen, dat men niet zal eischen dat haar onderwijs even voldoende zal zijn voor hen, die al de klassen van eene hoogere burgerschool of van een gymnasium hebben door- loopen, als voor hen, die den inhoud van een bol niet weten te berekenen, nooit van sinus of cosi nus gehoord hebben, en, wat de zaak nog erger maakt, in leeftijd daarenboven nog een of twee jaren jonger zullen zijn. In de tweede plaats moet de faculteit, ten be hoeve van aanstaande artsen en apothekers, opko men voor eenige kennis der Latijnsche taal. Afge scheiden toch van de voordeelen, die de studie van het Latijn voor algemeene vorming en ont wikkeling oplevert, heeft de kennis er van voor aanstaande medici en pharmaceuten een inderdaad groot practisch nut. De faculteit acht het noodig dat zij, die het eindexamen der hoogere burger scholen met goed gevolg hebben afgelegd, niet tot de nadere examina van arts of apotheker worden toegelaten, dan nadat zij bewijzen hebben gegeven gemakkelijk Latijnsch proza goed te verstaan. De faculteit vindt te minder bezwaar voor de toe lating tot de verdere examina voor arts of apo theker de bedoelde kennis der Latijnsche taal te vergen, daar de ervaring geleerd heeft, dat de leerlingen der hoogere burgerscholen zich die ken nis kunnen eigen maken zonder dat daardoor de tijd voor het voorbereidend onderwijs wordt verlengd. Een ander bezwaar der faculteit betreft de be paling van de vakken van het eerste natuurkun dig examen voor aanstaande medici en pharma ceuten. Wat natuurkunde, scheikunde en planten kunde betreft wordt dit examen voor beide cate gorieën gelijk gesteld, en verder van den aanstaan den apotheker nog een examen in de dier- en delfstof kunde geëischt. De com missiën, belast met het afnemen van het eerste natuurkundig examen van artsen en apothekers, hebben in de laatste jaren telkens eveneens op eene scheiding van beide examina aangedrongen. Wat de dier- en delfstof- kunde aangaat, zoo is de faculteit van gevoelen, dat een afzonderlijk examen in die vakken voor den aanstaanden apotheker niet noodig iszij zou het daarentegen zeer betreuren, zoo de aanstaande artsen geene bewijzen van kennis in zoölogie, waarbij vergelijkende anatomie hoofdzaak zou moe ten zijn, behoefden te geven. Wordt zoölogie iu dien zin opgevat, dan is zij voor den aanstaanden medicus minstens van evenveel, ja wellicht van meer gewicht dan de plantenkunde. Naar aanleiding van hetzelfde wetsontwerp heeft ook de Nederl. Maatsch. tot bevordering der ge neeskunst zich bij adres tot de Tweede Kamer ge wend. De Maatschappij wenscht dat in de behoefte aan geneeskundige hulp in Nederland zooveel mogelijk worde voorzien door gegradueerde medici, door doctoren derhalve. Zij meent dat voor deze eene classieke, gymnasiale opleiding regel moet zijn. Zij wenscht dat die opleiding zoo goed I mogelijk zij, maar meent, dat, wegens den grooten omvang der geneeskundige studiën, de literarische propaedeusis aan de gymnasia voor de aanstaande studenten in de geneeskunde en voor de aan staande studenten in de wis- en natuurkunde geldt volkomen hetzelfde binnen zekere grenzen beperkt moet wordenterwijl het daarenboven noodig is, dat zij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1878 | | pagina 1