KOLONIËN. BUITENLAND. Italië. leven had beroofd. In den nacht van 4 op 5 November 11. werd, met vergunning van den aarts bisschop en toestemming van het gemeentebestuur, dat lijk opgegraven en overgebracht in gewijde aarde op de R.-K. begraafplaats. Die gebeurtenis bleek zeer te mishagen aan een aantal Larenaars; de verbolgenheid openbaarde zich op verschillende wijzen en gaf ter terechtzitting van de arrondisse ment-rechtbank te Amsterdam gisteren aanleiding tot de behandeling van eenige strafvervolgingen. In de eerste plaats werd de zaak behandeld tegen een 65jarige vrouw, M. Z. Vos, echtgenoote van G. Van den Brink, beklaagde ter zake van het verstoren der openbare godsdienstoefening in de R.-K. kerk te Laren en het bespotten van een voorwerp van eeredienst alsmede van een R.-K geestelijke te dier plaatse. Toen namelijk op Zon dag 11 Nov. de kapelaan van den predikstoel aflas dat er een zielmis zou worden gelezen voor wijlen J. M., ontstond er een groot rumoer in de kerk. Bij die gelegenheid heeft, volgens de verklaring van een paar getuigen, de beklaagde zich met haar stoel omgekeerd, met de achterzijde naar het altaar, vervolgens haar vuist gebald tegen het altaar en eenige opruiende woorden gesproken. Over die woorden zelf bleken verschillende lezingen te be staan. De beklaagde ontkende al het haar te laste gelegde. De pastoor en de kapelaan, als getuigen gehoord, bevestigden het plaatsgevonden rumoer, hetwelk van dien aard was, dat de kapelaan zijn voornemen tot het uitspreken eener leerrede moest opgeven en den kansel verlaten. De pastoor, die in de kerk was gekomen, na in de sacristie het priestergewaad te hebben uitgedaan, heeft vergeefs beproefd het rumoer te bedaren. De menigte was zoo opgewonden, dat een persoon hem zelfs de vuist voor den mond hield. De pastoor, deswege ondervraagd, verklaarde dat volgens de voorschrif ten der R.-K. kerk niet alle zelfmoordenaars in ongewijde aarde behoefden begraven te worden, maar alleen dezulken, die zichzelf om het leven hebben gebracht, na in strijd met hare voornaam ste voorschriften, als 't ware buiten de kerk te hebben geleefd. Gebleken krenking van geestver mogens geeft aanleiding tot vrijstelling van de bepaling. Daar het laatste in deze later voldoende gebleken was, werd alsnog door den aartsbisschop de vergunning tot overbrenging van het lijk gege ven. De substituut-officier van justitie mr. A. Sthee- man achtte het feit bewezen en oordeelde dat ernstig genoeg om, zonder toepassing van ver zachtende omstandigheden, tegen de beklaagde te eischen een veroordeeling tot een cellulaire gevan genisstraf van 1 maand en tot betaling van 2 geldboeten ieder groot f 50. De uitspraak werd bepaald op Woensdag 23 dezer. De over bovengemelde overbrenging van ge meld lijk opgewonden menigte was nog verder gegaan. Een aantal hunner stonden namelijk terecht, omdat zij op den 9den November des avonds te halfnegen naar de begraafplaats zijn gegaan, en zonder de daarvoor vereischte machtiging, het graf en de lijkkist geopend, het lijk daaruit ge nomen en aan den rand van het opgedolven graf hebben nedergezet. De beklaagden waren echter niet tegenwoordig, zoodat de zaak bij verstek is behandeld. Een aantal getuigen werden gehoord, die verklaringen aflegden over het aandeel dat deze of gene der beklaagden zou hebben gehad in dat opgraven en het bijlichten met lantaarnen. De substituut-officier van justitie eischte tegen 6 beklaagden ter zake van dat feit een cellulaire gevangenisstraf van 4 maanden, en tegen den 2den beklaagde een dito van 6 maanden benevens eenige geldboeten. Daar de eerste aanslag echter geen doel bereikte, is de poging op Zondag 11 November na boven bedoelde stoornis der godsdienstoefening herhaald en toen werd het lijk naar de gemeente-begraafplaats overgebracht en aldaar door de bedrijvers dier handeling werkelijk begraven. De 4 beklaagden te dier zake waren mede afwezig, zoodat ook deze zaak bij verstek werd behandeld. Zij zal vermoedelijk, evenals de vorige zaak, bij veroor deeling nader worden behandeld, daar een verzet te wachten is. De beklaagden waren afwezig, omdat hun verdediger gisteren verhinderd was. Tegen de twee eerste beklaagden werd een eisch gedaan tot gevangenisstraf van 6 maanden, tegen de laatste eene van 7 dagen, alsmede eenige geldboeten. BATAVIA, 14 December. Door de bemoeiingen van den heer C. A. L J. Jeekel, resident van Soerakarta, en onder diens voorzitterschap, heeft zich ter hoofdplaats van dat gewest een sub-comité gevormd, ten einde met het alhier gevestigde Nederlandsch Oostindisch Afrikaansch comité mede te werken tot bevorde ring van het door dit comité beoogde doel. Be halve den voorzitter bestaat het sub-comité uit vier leden, namelijk de heeren P. A. Matthes, dr. H. A. Cornelissen, R,. Wijnen en ds. W. Mallinckrodt. De ketjoepartijen om Samarang zijn thans doorgedrongen tot de stad zelve. Den 7den De cember kreeg hadji Koesen, wonende op Karang toeri, vlak naast den controleur van het binnen- landsch bestuur, een bezoek van zestien gewa pende roovers. Deze liepen zijne deur open, ver braken de sloten van een grobak en een kast en namen daaruit mede voor een waarde van f 400 aan goudwerken en f 75 aan contanten. De huis baas en eene nabij gelegen gardoewacht, die hulp wilden verleenen, ontvingen eenige slagen met stokken van kajoe tjangkring (dat met scherpe dorens bezet is) en werden daardoor onmiddellijk buiten gevecht gesteld. Door den gouverneur-generaal van Ned.-Indië zyn de volgende beschikkingen genomen: Civiel Departement. Benoemd: Tot 9ecr. van de residentie Probolinggo, M. A. C. Herderschee; tot secr. der res. Tegal, K. A. Van Slootenj tot adsp. ing. bij den waterstaat enz. A. P. Melchior; tot contr. 2de kl. op de bezittingen buiten Java en Madura, jhr. W. J. Tb. Hora Siccama; tot griffier bij de rapat te Kota-Nopan, L. Mailimo; tot laten comm. op het res.-kantoor te Samarang, J. A. Kal; tot houtvester 3de kl. bij het boschwezen op Java en Madura, A. E. J. Bruinsma en J. H. W. Surie. Ontslagen: Eervol, de gewezen klerk op het kant. van den alg. ontv. te Samarang W. H. Guldenaar; eerv., w. vertrek, als lid van bet coll. van curatoren van het gymn. Willem III te Batavia, dr. C. L. Vlaanderen, ODder dankb. met behond van recht op pens., de 3de commies bij het vendu kantoor te Batavia W. C. Klerks; de opz. 2de kl. bij den wa- terst. enz. J. K. Bos; F. Becker, laatst, secr. der res. Banjoe- wangi; J. G. Altheer, laatst. beDOemd vendum. te Soerakarta, G. E. K. Willems, laatst, boekh. bij de in- en uitvoerr. en ace. J. B. Foss, laatst, benoemd posthonder te Laboean Dedeh; D. K. Greuder, laatst, opz. 1ste kl. bij het boschw. op Java en Madura, en L. F. Vaillant. laatst, lste comm. op het res.-kan- toor te Batavia; eervol, uit zijne betr., w. ziekte, de griff, by de rapat te Kota-Nopan, F. Th. Y. Feites Diekstra, en de comm. 3do kl. bij den post- en tel. dienst F. C. H. Tuts; eervol, uit 's lands dienst, de klerk ter alg. secret. C. J. L. Brann. Ver leend: Een tweej. verlof naar Ned., w. ziekte, aan G. K. baron Van Hogendorp, laatst, contr. lste kl. bij het binn. best. op Java en Madura. Bevorderd: Tot verif. lste kl., II. C. Tes- sensohn. Geplaatst: Te Soerabaia de verif. 2de kl. F. A. Mackenzie; te Laboean Déli de boekh. 3de kl. W. F. Van Alphen. Departement van Oorlog. Verleend: Een tweej. verlof naar Europa, w. ziekte, aan den kapt. der inf. G. J. A. Beunk; aan den kapt. der inf. G. S. K. J. Kuempol; aan den laten luit. der art. G. Feuilletau de Bruyn; wegens 15 jarigen onafgebr. dienst in Ned.-Indië aan den laten luit. der inf. A. G. Popelier aan den mil. ambt. 2de kl. H. Gerspach. Vergund: Op ver zoek, naar Nederland terug te keeren, aan den van het leger aldaar bij dat in Ned.-Indië gedet. offic. van gezondh. 2de kl. dr. J. A. Van der Stok. Bevorderd: Bij do mil. admin, tot kapt.-kwart., A. H. Plas, S. Van Vuuren, C. J. Borel en G. M. A. Gobée; tot lsten luit.-kwart., H. C. D. Van de Ven. Geplaatst: Bij den geneesk. dienst ter Sumatra's Westkust en onderh., de off.-vau-gez. l9te kl. II. J. Van der Weide; bij den geneesk. dienst te Aljeh, de off.-van-gez. lste kl. J. M, Munniks de.'Jongh; bij de inf., het 13de bat., de 2de luit. A. M. W. Loth; bij het corp9 mineurs en sappeura te Willem I, de kapt. A. M. Pfeiffer. Hersteld in activiteit: Bij de milit. admin. de lste luit.-kwart. D. H. Löling en H. F. O. Van Cattenburch, laatstgen. geplaatst bij de intendance te Atjeh. Ingetrokken: Bij de infanterie: de overplaatsing bij het 3de garn. bat. van Groot Atjeh, van den luit.-kol. J. H. C. Godin. Frankrijk. Gisteren is te Parijs in de Madeleine een ijkdienst gehouden voor Victor Emmanuel. Gene raal d' Abzac vertegenwoordigde bij die gelegen- ïeid Mac Mahon. De ministers en gezanten, een groot aantal senatoren en afgevaardigden, en eene onover zienbare menigte waren in de kerk tegenwoordig. Koningin Maria Pia van Portugal, dochter van wijlen koning Victor Emmanuel, is Dinsdag-avond te Rome aangekomen en werd door eene groote volksmenigte met luide toejuichingen verwelkomd. De geheele bezetting was onder de wapenen. Denzelfden dag heeft de koning eene deputatie van den Turijnschen gemeenteraad ontvangen, welke kwam vragen, dat het lijk zijns vaders in het praalgraf van Superga mocht worden bijgezet. Z. M. betuigde zijne ingenomenheid met dit blijk van liefde der stad Turijn ten aanzien van zijn vader en het koninklijk huis. Hij voegde er bij, dat het voor hem zeiven eene groote opoffering was geweest, de teraardebestelling te Rome toe 1$ staan, maar hij had dit gedaan omdat het doot het gevoel der natie geëischt werd. Intusschen had hij bevolen, dat het zwaard van den overleder vorst en de door hem op het slagveld gewonner eereteekenen aan Turijn zouden worden aangeboden De koning heeft de volgende proclamatie tot het leger uitgevaardigd„Victor Emmanuel II, de eerste soldaat der Italiaansche onafhankelijk heid, is niet meer. Door eene onherstelbare ramp hebben wij hem verloren, die ons geleid heeft op de slagvelden, die de deugden van den burger en den soldaat in u heeft gekweekt en gehandhaafd. Aan zijn verheven moed danken wij de roemrijke feiten, die onze banier tot luister strekken; aan zijn voorzorg en wijsheid de organisatie, waarop gij trotsch zijt; aan zijne groote deugden het voor beeld van eerbied jegens de vrijzinnige instellin gen, het voorbeeld van edelmoedigheid, om in alle omstandigheden het vaderland bij te staan, het voorbeeld van kracht, om het te beschermen en te verdedigen. Officieren, onderofficieren en soldaten, als deelgenoot van uwe gevaren, als ge tuige van uwe dapperheid, weet ik dat ik op u rekenen kan. Sterk door uwe deugden, zult gij u herinneren, dat daér, waar onze banier, ook mijn hart als koning en als soldaat is." Gri*oot-ITi*itariiiië- In een der Edinburgsche bladen komt een verslag voor van eene toespraak, door lord Ray, vroeger onder den naam van baron Mackay lid onzer Tweede Kamer, als voorzitter eener verga dering van de „Sutherland Association" gehouden. Hij wees op de overeenkomst, die in vele opzich ten tusschen Nederland en Schotland bestond. Hij sprak met groote ingenomenheid van Nederland, waar veel voor het onderwijs gedaan wordt en veel leven heerscht op het gebied van wetgeving in allerlei richting. Hervormingen in het verdedi gingsstelsel en in het belastingstelsel worden er voorbereid, het hooger onderwijs is onlangs op nieuw geregeld, de behoefte aan nieuwe spoorwe gen en verbeterde waterwegen erlangt meer en meer bevrediging. De gemeentewet in Nederland geeft lessen, meende hij, die ook aan de andere zijde der Noordzee niet overbodig zullen blijken te zijn. Bij de verbetering van het onderwijs, welke in Sutherland dringend noodig is, kan de Nederlandsche wet op het middelbaar onderwijs met vrucht worden geraadpleegd. Hij noemde Ne derland voorts o. a. het rijkste van alle landen. Het had bewezen, hoeveel ook zonder steenkolen of ijzermijnen, door vrije gedachte, vrijen han del en vrije instellingen, tot stand kon worden gebracht. De velden aan de Maas- en Rijnoevers, de koffieplantages in de Preanger waren in staat den naijver van een Sutherlandschen boer op te wekken. Spr. maakte ten slotte eenige opmerkingen over den politieken toestand van Europa en be toogde o. a., dat een land als Nederland, waar zooveel welvaart en vrijheid heerschen, door eene daad van geweld niet uit de rij der natiën kon worden geschrapt. De „Nord" vindt de troonrede, waarmede iet Engelsch parlement geopend werd, over 't ge heel vredelievend. Toch zullen, zegt het blad, de Turken aanleiding daarin kunnen vinden om op Engelands bijstand te hopen, als zij den oorlog voortzetten. Uit dit oogpunt is de troonrede niet geschikt om den voorspoedigen afloop te verze keren van de onderhandelingen, die te Kazanlik weldra zullen beginnen. Oostenr.-Hong. Monarchie. De „Neue fr. Presse" bevestigt het bericht, dat Oostenrijk in eene nota, welke Zichy aan de regeering overhandigde, er tegen protesteerde dat Turkije met Rusland afzonderlijk vrede zou sluiten. Oostenrijk raadt de Porte af Ruslands vredesvoor waarden aan te nemen, daar Oostenrijk, als garant van het tractaat van Parijs en met 't oog op zijne lelangen, blijft vasthouden de steeds voorgestane meening, dat 't sluiten van den vrede eeneEuro- ueesche zaak is. Gelijke verklaring werd gedaan door den gezant van Engeland bij de Porte en terzelfder tijd overhandigde lord Loftus eene nota van gelijken inhoud te Petersburg. Oostenrijk deed dezen stap te St.-Petersburg niet mede.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1878 | | pagina 2