üe officier van gezondheid 3de kl. L. Van
Lier, van het garnizoen te Helder, wordt gede
tacheerd te Utrecht ter hij woning van de oogheel
kundige kliniek bij dr. Fles.
Z. M. heeft tot lid der commissie belast
met het afnemen der examens voor de aanstelling
van leerling-consuls benoemd dr. H. R. F. II u-
brecht, directeur der openbare handelsschool te
Amsterdam; tot burgemeester der gemeente Wa-
geningen mr. H. J. Wunder en der gemeente
Oosterhout F. M. Gescher, met toekenning van
eervol ontslag als burgemeester van Grave; den O.-I.
ambtenaar dr. R. H. C. C. Schefl'er, directeur van
's lands plantentuin te Buitenzorg, vergund het
aannemen der versierselen van officier der konink
lijke orde van Cambodja.
Gemengd IVienws.
Dinsdag-morgen tegen 12 uren zag
men te Zandvoort zuidwaarts van de gemeente
een schip zonder masten op anderhalve mijl in
zee drijven. Ten einde te onderzoeken, of zich ook
menschen op het wrak bevonden, werd de red
dingboot uitgezonden. Deze naderde het wrak,
roeide er omheen en keerde vervolgens terug met
de tijding, dat het een gedeelte van een schip was,
geheel verlaten. In den namiddag is het wrak,
twee palen noord, aangedreven; het schijnt een
gedeelte van een stoomboot te zijn, naam en her
komst onbekend.
Te Gouda beeft men tevergeefs een
oproeping gedaan van sollicitanten voor de vacante
betrekking van gemeente-apotheker.
Te Heer nabij Maastricht isDinsdag-
nacht een moord gepleegd op een 60jarig man
en wel door twee personen, waarvan de een met
de dochter van den verslagene wilde huwen, wat
hem door den vader werd geweigerd. De beide
daders zijn in handen der justitie.
Te Wilp ontstond in den nacht van
Zondag op Maandag brand in eene kleine armoedige
woning, waarin twee gezinnen huisden. Men had
des nachts eene brandende lamp op de beddeplank
geplaatst, en daardoor heeft waarschijnlijk het
houtwerk vlam gevat. Alles werd door de vlammen
vernield. In het vertrek, waar de brand ontstond,
lag, nog ongekist, het lijk van den man, die den
vorigen dag was overleden. Dit lijk werd half
verkoold van onder de rookende puinhoopen te
voorschijn gehaald. Een der beide gezinnen, die
al wat zij bezaten door den brand verloren, bestond
uit man, vrouw en vier kinderen.
Men meldt uit Mont-sur-Marchieunes
(België) een moedig feit, verricht door een
vijftienjarigen knaap. De kleine J. B. Goossens,
oud 10 jaren, was bezig met een emmer water
te putten, toen hij opeens, door het gewicht van
den emmer medegesleept, voorover in den put
viel. Zijn broeder Emile bevond zich eenige
stappen van daar, snelde toe, greep het touw van
het windas, en liet zich er mee afglijden tot be
neden in den put, die vijf meters water bevatte.
Hij greep zijn broeder, hing hem op zijn rug en
klom in een oogwenk langs het touw weer naar
boven. Op ongeveer een meter afstands van boven
gekomen, liet de kleine Jan Baptist, die door
den val bedwelmd was, zijn broeder los. Slechts
zijn moed en broederliefde raadplegende, liet Emile
zich opnieuw afglijden en vischte nogmaals het
kind op. Thans waren zijne krachten echter uit
geput; daarenboven was door het touw het vel
van zijne beide handen gescheund. Hij plaat
ste zich met de voeten tegen den muur van
den put en het gelukte hem alzoo zijn broeder
boven het water te houden, tot hij, na lang hulp
roepen, die eindelijk zag opdagen. Het was tijd,
want de jonge held was op het punt te bezwijken.
Uit Hanover wordt bericht, dat bij
de uitgravingen ten behoeve van de waterwerken
aan de Rickinger Beeke op zes meters diepte
het geraamte van een mammoutk zou zijn gevonden.
De kop en een reusachtige tand moeten 't eerst
voor den dag zijn gekomen.
Het is dezer dagen ook den heerPic-
tet te Genève gelukt, hydrogenium tot den vloei
baren, of liever tot den vasten aggregatie-toestand
te herleiden. Hij deed dit bij eene drukking van
650 atmosferen en bij 140 centigraden koude.
Het vast geworden hydrogenium had eene staal
blauwe kleur en kou gedurende verscheiden mi
nuten in de glazen condenseer-buis in dien toestand
bewaard worden. De vaste deeltjes maakten tegen
het glas een bard tikkend geluid, evenals ijzer
vijlsel zou gedaan hebben. De bekende scheikun
dige Dumas, die van dit feit in de jongste zitting
der Fransche academie van wetenschappen mede-
deeling deed, bracht tevens in herinnering hoe
Pictet reeds vóór ruim veertig jaren, in zijn „Traité
de Chimie", betoogd had, dat het hydrogenium
moest gerangschikt worden onder de metalen, wijl
het zich bij voorkeur en zeer gemakkelijk chemisch
met metalloïden, doch zeer moeilijk met metalen
verbindt. De juistheid dezer zienswijze is thans
gebleken. Het hydrogenium is een „gasvormig
metaal", even goed als door groote hitte vervluch
tigd koper dit is. Water is derhalve niets anders
dan een metaal-oxide niets anders dan ijzer
roest bij voorbeeld. Het vloeibaar maken van hy
drogenium werd, zooals bekend is, door Cailletet
te Parijs bewerkstelligd. Het kristalliseeren of
solidifieeren dezer grondstof, door Pictet, is een
stap verder in deze richting.
Een speld bracht dezer dagen de Ber-
lijnsche tooneelwereld in rep en roer. Bij een
opvoering in den hofschouwbnrg moest de bekende
tooneelspeler Ludwig zijn collega Goritz om den
hals vallen, en toen hij dit deed, stak hij zich
aan een speld, die Goritz in den kraag van zijn
rok had zitten. Ludwig werd woedendhij meende
dat die speld daar met opzet was gestoken, om
hem in de war te brengen en een effect te doen
verliezen. Was hetzelfde niet een jaar geleden
ook gebeurd? Een hevig tooneel in de coulissen
volgde en Ludwig weigerde te spelen. Hij meldde
zich ziek, ofschoon hij eiken dag te zien was op
de drukst bezochte wandelingen der residentie.
Een nieuw stuk, waarin hij een rol had, moest wor
den uitgesteld. En toen de „Börsen Ztg." met
een enkel woord en zonder namen te noemen van
dit standje melding maakte, hadden beide heeren
fluks een artikel klaar. De heer Ludwig in den vorm
van een brief, die zoo vol scheldwoorden was,
dat er maar een stuk van geplaatst kon worden;
de heer Goritz in den vorm van een „Straf-An-
zeigel" Welk onheil die speld nog verder zou
aanrichten, was niet te voorzien; de geheele hof-
schouwburg liep gevaar. De heer Von Hülsen,
generaal-intendant der koninklijke schouwburgen,
begreep aan de zaak een eind te moeten maken. Hij
liet in den schouwburg 't bevel aanplakken, dat de
aankleeders slechts bij snelle verwisseling van
kostuum zich mochten bedienen van spelden, maar
anders nimmer! Bovendien verwachtte hij, dat
in 't vervolg tooneelspelers, vooral de leden van
één gezelschap, elkander in 't openbaar niet meer
zouden aanvallen. Het publiek hoopt nu dat het
standje uit zal zijn, en ieder voorstander der dra
matische kunst betreurt het, dat deze tooneelspelers
hunne persoonlijke zaken en grieven op straat
hebben gebracht op zéé ongepaste manier, geheel
vergetende hoe nadeelig dit moet zijn voor de waar
deering en achting, welke zij als kunstenaars ver
dienen, en voor de kunst, welke zij beoefenen.
R echtzaken.
In de gisteren te Amsterdam gehouden zitting
van het gerechtshof oudergingen de beschuldigden
wegens de diefstallen ten huize der heeren Wed-
delooper en Gies nog een kort verhoor. Daarna
hield de advocaat-generaal, mr. P. Verloren The-
maat, een uitvoerige rede tot toelichting van zijn
requisitoir. Spreker trachtte aan te toonen dat de
diefstal ten huize van den heer Weddelooper heeft
plaats gehad in den avond van Zondag 22 Octo
ber 1876, bij afwezigheid van den bewoner, met
gebruikmaking van een valschen sleutel en door
middel van binuenbraak. Hij vestigde de aandacht
op de bezwaren, gebleken ten aanzien der drie
eerste beschuldigden, Bos, Bayer en Collet, waar
uit hij afleidde dat door hen die diefstal is gepleegd.
Hij wees o. a. op de bekentenis van Collet, dat
hij tijdens het door zijn medebeschuldigden plegen
van den diefstal op straat bij de woning des be
stolenen tegenwoordig was en des avonds f 7.50
van hen heeft ontvangen. Niettegenstaande de
ontkentenis van Bos en Bayer, achtte hij door
een aantal aanwijzingen hunne schuld bewezen,
ook aan het helen der gestolen voorwerpen. Spre
ker meende voorts, dat ook het bewijs was gele
verd dat de 4de beschuldigde Tresoor de middelen
en werktuigen had verschaft tot het plegen van
dien diefstal. Ook hij is omstreeks den tijd van
dien diefstal in de nabijheid der woning gezien.
In den stal van dien Tresoor is een valsche sleu
tel gevonden, welke op de deur van die woning
bleek te passen.
Het O. M. wees op het feit, dat de afwezig
heid van den heer Weddelooper, des Zondags
avonds, aan zeer weinig personen bekend was;
dat de broeder van den 4den beschuldigde com
pagnon was geweest van gemelden heer en destijds
een bezoek had gehad van dien beschuldigde,
die toen had opgemerkt dat W. effecten in het
opengebroken kistje borg.
In de tweede plaats sprak de advocaat-generaal
over den diefstal ten huize van den heer Gies.
De medeplichtigheid daaraan van de twee eerste
beschuldigden leidde spreker o. a. af uit hun
bezit van eenige der gestolen obligatiën, waarop
sommige getuigen geld hadden voorgeschoten of die
zij gekocht hadden. Hij wees ook op de omstan
digheid, dat ten dien tijde door den eersten
beschuldigde een tapperij was gekocht en de
koopsom daarvan vrij spoedig afgelost. De mede
plichtigheid van den 4den besch. vloeide zijns
inziens o. a. voort uit het reeds medegedeelde
wisselen der effecten op den Amstel en hetgeen
tijdens hunne arrestatie in de Nieuwe Kerkstraat
is voorgevallen. Voorts stond spreker nog stil bij
de schuld van den 4den en de 6de beschuldigde
aan het helen van het bij den heer Gies gestolen
gouden kettinkje. De verschillende tegenstrijdige
opgaven van laatstgemelde leverden zijns inziens
het bewijs op barer schuld. Tegen den 1 sten, 2den
en 4den beschuldigde werd een tuchthuisstraf
van acht jaren, tegen den 5den een van vijf jaren,
tegen den 3den een cellulaire gevangenisstraf van
18 maanden en tegen de 6de een dito van 9
maanden gerequireerd.
Na de pauze trad de advocaat mr. J. Kappeyne
van de Coppello als verdediger voor den eersten
en tweeden besch. op. Hij poogde aan te toonen
dat de door het O. M. bijgebrachte bezwaren
geen voldoende bewijzen van schuld opleverden.
Het ging niet aan om indirect aan de beschul
digden de vele andere diefstallen ten laste te
leggen, wier daders men niet had ontdekt. Daar
enboven waren juist die getuigen, welke de gronden
tot de aanwijzingen opleverden, dat de diefstallen
juist door hen zouden zijn gepleegd, getuigen van
een allerslechtst allooi, meestal zelf betrokken of
betrokken geweest in allerlei vervolgingen ter zake
van misdrijven of lieden van een ongunstige re
putatie. Pleiter concludeerde tot vrijspraak.
De advocaat mr. K. Hazelhofl' Roelfsema trad
op voor den besch. Collet, de eenige die bekend
heeft en zich ook in andere opzichten in een
gunstig licht vertoont. Die bekentenis moet men
intusschen nader analyseeren en dan blijkt dat
hij slechts het feit van den diefstal heeft mede
gedeeld, maar zijn schuldplichtigheid daaraan niet
kan erkennen. Pleiter trachtte aan te toonen, dat
hier het vereischte bewijs van boos opzet ont
breekt en dus vrijspraak moet volgen.
De advocaat mr. J. L. Visser trad alsnu voor
den beschuldigde Tresoor en zijn echtgenoote op.
Hij poogde de tegen den man ingebrachte be
zwaren te wederleggen, als onvoldoende tot het
aannemen van zijn schuld aan de ten laste gelegde
diefstallen. De herkenning van dien besch. als de
man die bij den heer Gies is binnengegaan, is
van de zijde der getuigen niet zeker en stellig
geweest. Moet alzoo de man worden vrijgesproken,
nog veel stelliger de vrouw, wier medewetenschap
van de misdadige herkomst der in de woning of
in het bezit van haar man bevonden goederen vol
strekt niet is bewezen. Het tegendeel zelfs is aan
nemelijk, als men acht geeft op de weinig intieme
verhouding die tusscheu man en vrouw bestond
en den angst dien zij voor hem had.
De advocaat mr. B. J. Polenaar verdedigde den
4den besch. Hij betreurde het dat het O. M. een
voor 30 jaren ondergane veroordeeling als bezwa
rende omstandigheid tegen hem had bijgebracht.
Niets was nu tegen hem gebleken dan dat hij
houder is geweest van een gestolen effect. Het
misdadig houden moet bewezen zijn en dat is het
niet. Enkele der getuigen waren ook houders dier
effecten, hadden ook belang bij den verkoop.
Pleiter concludeerde tot vrijspraak, na nog te