N°. 5379. A5. 1877. Dinsdag 28 Augustus. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. STAD S-B E RI CH TEN. LEIDSCH PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maandenf 1.10. Franco per post. 1.40. Afzonderlijke Nommers 0.02. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 16 regels Iedere regel meer Grootere letters naar plaatsruimte. k..vrr;«vrvrT 1.05. :.;7v;w:vr^, 0.17fc PATENTBLADEN. De Burgemeester, Hoofd van het Gemeentebestnur van Leiden, doet te weten dat de ingevulde patentbladen over het dienstjaar 1877/78 voor de Wijken V en VI, bij het College van Zetters, in een der vertrekken van het Kaadhuis dezer gemeente, op ver toon van het aanslagbiljet, verkrijgbaar zijn, dagelijks des namiddags van een tot drie uren, en wel van den 23sten tot en met den Sisten Augustus a. s., den Zondag uitgezonderd, terwijl na het verstrijken van dien termijn de onafgehaalde patent bladen van die wijken ter uitreiking moeten worden afgegeven aan de deurwaarders der directe belastingen albier, die voor hunne moeite mogen eischen tien cents zonder meer. En wordt deze door plaatsing in de Leidsche Courant afge kondigd. De Burgemeester voornoemd, LEZWIJN, Weth. lo. Bnrgemeester. Leiden, 22 Augustus 1877. LEIDEN, 27 Augustus. Bij raadsbesluit van 1 Maart jl. werd aan Burg. en Weth. opgedragen om, na overleg met de betrokken autoriteiten, de noodige voorstellen in te dienen voor de oprichting alhier van eene in richting voor de opleiding van O.-I. ambtenaren en hun mede machtiging verleend om aan den minister van koloniën de toekenning van een rijks subsidie aan te vragen. Uit de gevoerde corres pondentie blijkt dat het plan door de regeering met de meeste ingenomenheid is begroet en dat .naar haar oordeel de gemeente Leiden juist de voorwaarden in zich vereenigt om eene zoodanige instelling te doen bloeien. Na de zaak nogmaals rijpelijk te hebben overwogen, zijn Burg. en Weth. meer en meer overtuigd geworden dat het van het uiterste belaug is voor deze gemeente dat, nu bij de invoering van de wet op het hooger onderwijs de rijks-instelling voor onderwijs in Indische taal-, land- en volkenkunde ophoudt te bestaan, zoo spoedig mogelijk eene dergelijke inrichting van gemeentewege worde opgericht, hetgeen met te minder bezwaar kan geschieden, aangezien door het academisch onderwijs volgens de wet van 28 April 1876, voor een deel zal worden voorzien in het onderwijs van de vakken tot dusverre aan de bovenbedoelde rijksinstelling onderwezen. Inmiddels zal dat academisch onder wijs worden gegeven met een geheel ander doel dan beoogd wordt bij de opleiding van ambtenaren bij den burgerlijken dienst in Ned.-Indië. Niet dat adspirant-ambtenaren geen groot nut zouden kunnen trekken uit de lessen, aan de universiteit te geven, maar zij zullen zich daar niet geheel kunnen bekwamen voor hunne volgende loopbaan, èn omdat het onderwijs aan de hoogeschool uit den aard der zaak met een geheel ander doel wordt gegeven èn omdat volgens de bestaande regeling sommige vakken voor het eindexamen vereischt, niet aan de hoogeschool zullen worden onderwezen, een en ander een gevolg daar van dat de universiteit uit den aard der zaak geen kweekschool is voor ambtenaren. Zou alsnu in de bestaande behoefte niet worden voorzien, dan zouden zij, die zich reeds te Leiden hebben gevestigd om van de daar bestaande instellingen 'van lager en middelbaar onderwijs achtereenvol gens gebruik te maken en zich ten slotte voor het Indisch examen te bekwamen, de gemeente moeten verlaten. Wellicht zou door het initiatief van particulieren kunnen worden aangevuld wat er aan het universitair onderwijs in dit opzicht mocht ontbreken, maar dit achten Burg. en Weth. weinig waarschijnlijk, omdat er niet licht personen gevonden zullen worden, die voor die taak bere kend zouden zijn; niet wenschelijk, omdat daar door alle eenheid in het onderwijs zou worden verbroken en de studeerenden zonder leiding en toezicht aan zich zeiven overgelaten, zeer spoedig zouden inzien, dat zij zich elders moesten aan melden, waar de noodige samenwerking en eenheid gevonden wordt. Is dit waar en stelt de gemeente Leiden prijs op het behoud van de Indische fami- liën, dan blijft voor haar niet anders over dan de zaak zelve ter hand te nemen, hetgeen haar gemakkelijk zal vallen door gebruik te maken van de elementen, die de hoogeschool bevat. Wil dit plan slagen, dan moet in de eerste plaats gezorgd worden voor behoorlijk toezicht op den gang van het onderwijs en op de vorde ringen der ingeschrevenen. Naar het Burg. en Weth. voorkomt, kan dit geschieden door een curatorium door den gemeenteraad benoemd en samengesteld uit een voorzitter en 4 leden, bijgestaan door een secretaris. Aan dit curatorium zou moeten worden opgedragen het ontwerpen van een reglement, vast te stellen door den gemeenteraad, waarin o. a. moet worden bepaald dat aan de ingeschrevenen wordt aangewezen tot welk studiejaar zij kunnen worden toegelaten en welke lessen zij behooren te volgen. Dit is noodzakelijk om te voorkomen, d at eerstbeginnenden de lessen voor meer gevorderden bijwonen en daardoor het onderricht aan de laatsten grootendeels vertragen of onvruchtbaar maken. Daarin zou verder aan den secretaris moeten wor den opgedragen om op de aanvrage van belang hebbenden hun inlichtingen te geven omtrent de kennis en vorderingen der ingeschrevenen, strek kende als waarborg voor de ouders en voogden dat op elk der ingeschrevenen, wat de studiën betreft, nauwlettend wordt toegezien, iets dat bij jongelieden, die meestal pas de hoogere burger school hebben verlaten, geenszins overbodig zal blijken. Bovendien is het noodig dat daarin worde bepaald dat waar het aangelegenheden van het onderwijs betreft het curatorium handelt in overleg met het onderwijzend personeel. Het is wen schelijk gebruik te maken van de elementen aan de hoogeschool aanwezig. Dit kan geschieden, door met hoogleeraren, die zich daartoe bereid verkla ren, overeen te komen dat zij, behalve hunne gewone lessen aan de hoogeschool die ook door de studenten aan de inrichting zouden kunnen worden gevolgd nog een zoodanig onderwijs zouden geven als noodig is met het oog op de aanstaande bestemming der ingeschrevenen aan die inrichting. Voor zooverre er lectoren aan de universiteit mochten worden aangesteld, zou men dezen tevens kunnen aanstellen als leeraar aan die inrichting tegen het genot van eene toelage, terwijl voor die vakken welke niet aan de hoogeschool zullen worden onderwezen, één of meer leeraren zouden moeten worden aangesteld. Men rekent dat volgens dit plan zonder bovenmatige kosten voor de gemeente, voldoend onderwijs zal kunnen worden gegeven in de land- en volkenkunde van Ned.-Indië, de staatsinstellingen, de godsdienstige wetten, de geschiedenis en de Javaansche, Malei- sche, Madoereesche, Soendaneesche en Bataksche talen, zoodat in alle opzichten zal kunnen worden voldaan aan het programma voor het examen van O.-I. ambtenaar. Een voorloopig leerplan is gemaakt alsmede eene regeling van het personeel met bet onderwijs in de onderscheidene vakken belast, waaruit blijkt dat voorloopig de kosten niet meer dan f 4000 a f 5000 per jaar zullen bedragen. Tegenover deze uitgaven staan de inkomsten uit de schoolgelden der ingeschrevenen. Deze kunnen niet hooger dan op f 100 per student gesteld worden, omdat voor de lessen der hoogleeraaren afzonderlijk moet worden betaald (zie art. 65 der wet op het hooger onderwijs) en het allerminst raadzaam is dat het gezamenlijk bedrag de som van f 200 per jaar overschrijdt. Burg. en Weth. achten het van het hoogste gewicht dat het plan de instemming van de regee ring heeft mogen ondervinden en dat zij in deze op haren zedelijken steun mogen rekenen. Wat aangaat de erlanging van een rijks-subsidie, daarop bestaat, voorloopig althans, geen uitzicht. Naar het oordeel der regeering, zou eerst de ervaring moeten worden verkregen dat zonder geldelijke hulp de gemeentelijke instellingen tot opleiding van Indische ambtenaren niet kunnen beantwoor den aan haar doel. Vóór dien tijd zou bezwaar lijk een gegrond motief kunnen worden aange wezen dat de wetgevende macht, welke uitdruk kelijk de bestaande rijksinstelling ophief, zou kunnen overtuigen van de noodzakelijkheid, om ten koste der schatkist het oprichten van bijzon dere instellingen te bevorderen. Hoe welkom nu Burg. en Weth. een rijkssubsidie zou wezen, zoo waardeeren zij volkomen de redenen, die de regee- ring vooralsnog tot eene afwijzende beschikking op dit gedeelte van het verzoek hebben geleid en zulks mag in geenen deele de uitvoering van het plan in den weg staan, in aanmerking genomen het gewichtig belang dat daarbij voor deze gemeente is betrokken. Burg. en Weth. geven in overweging om 1°. te besluiten dat van gemeentewege een inrichting voor de opleiding van O.-I. ambtenaren zal worden opgericht; 2°. een curatorium te benoemen van 5 leden, dat zich een secretaris zal assumeeren, en aan dat curatorium op te dragen het ontwer pen van een reglement, ten einde door den gemeen teraad te worden vastgesteld. Ten slotte veroorloven zij zich de opmerking dat het voor het gelukken van het plan nood zakelijk is, dat de inrichting zoo spoedig mogelijk en uiterlijk tegelijk met de invoering van de wet op het hooger onderwijs in werking trede. Bij de heden gehouden openbare „verkoo- ping van cokes van partijen van 100, 50, 10 en 5 hectoliters waren de hoogste prijzen f 42.00, f 21.00, f 4.60 en f 2.25; de laagste f 42.00, f 20,50, f 4.30 en /'2.15. In de derde zitting der achtste vergadering van de Ned. Juristen-vereeniging werden instem ming gebracht de volgende vraagpunten: „Behoort de vervolging van sommige misdrijven afhankelijk te worden gesteld van een private klacht?" Bevestigend beantwoord met 38 tegen 11 stem men. „Zoo ja, op grond dat bij sommige misdrij ven het bijzonder belang grooter nadeel kan lijden door het uitstellen, dan het openbaar belang door het niet uitstellen der vervolging." Bevestigend beantwoord met algemeene stemmen. „Zoo ja, op grond dat bij sommige misdrijven van minder belang de strafbepaling in de eerste plaats strekt tot bevrediging der beleedigde partij". Ontkennend beantwoord met groote meerderheid. In den loop der zitting zijn tot leden van het bestuur geko zenmr. G. A. Van Hamel, prof. J. E. Goudsmit en mr. E. A. J. Lanschot. De volgende verga dering zal te 's-Gravenhage gehouden worden. De minister van oorlog heeft bevelen uitge vaardigd om de miliciens, die in dit jaar bij de troepen te paard zijn ingelijfd en na hunne inlij ving tot nadere oproeping met verlof zijn gezonden, tegen 2 October a. s. in werkelijken dienst te stellen. Die manschappen zullen, voor: zooveel zij niet tot aanvulling van ontbrekende vrijwilligers onder de wapenen moeten blijven, tegen 2 Oc tober 1878 met onbepaald verlof worden gezonden. Bij de regimenten huzaren en veldartillerie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1877 | | pagina 1