N°. 5256. Woensdag A0. 1877. 4 April. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. STADS-H E RICH TEN. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PKIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommersm 0.02. PRIJS DER ADYERTENTIEN: Van 16 regels1.05. Iedere regel meer0.17$. Grootere letters naar plaatsruimte. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN brengen bij deze ter algemeene kennis dat door hen, ingevolge de bepalingen der wet van 2 Jnni 1875 (Staatsblad n°. 95), vergunning is verleend voor het oprichten van Smederijen aan WILLEM COLLET en zijne rechtverkrijgenden in het perceel aan de Haarlemmerstraat n°. 62 en aan JACOBUS JOHA NNES BRICO en zijne rechtverkrijgenden in het perceel aan de Lan- gegracht n°. 208. En geschiedt hiervan openbare kennisgeving door plaatsing in de Leidscbe Courant. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. D. BRANDELER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden, 3 April 1877. LEIDEN, 3 April. De minister van binneulandsche zaken, daar toe bij kabinetsschrijven van 20 Maart door Z. M. den Koning gemachtigd, heeft bepaald dat tot het verkrijgen van ontwerpen voor een nieuw gebouw ten behoeve van 's rijks hoogeschool te Leiden wordt uitgeschreven een prijsvraag, tot welker beantwoording ook vreemdelingen zullen kunnen mededingen, overeenkomstig het in de „Staatscourant" opgenomen programma, waaraan wij het volgende ontleenen. Voor het gebouw is het terrein van de Groote Ruïne aangewezen, van welk terrein echter slechts over eene oppervlakte van ongeveer 8500 M2. mag worden beschikt. Aan de ontwerpers wordt volkomen vrijheid gelaten in het kiezen van den toe te passen bouwstijl. De hoofdbestanddeelen van het gebouw moeten zijn gehouwen en gebakken steen met uitsluiting van alle surrogaten en van bepleistering der buitenmuren. Het academiegebouw moet geïsoleerd staan. De hoofdingang moet geplaatst zijn hetzij aan de noord-, hetzij aan de westzijde der Ruïne. Het academiegebouw moet bevatten 1°. Gewelfde kelders onder het geheele bouwwerk, waarin de plaats voor ver warmings- en ventilatie-toestellen, bergplaatsen voor brandstoffen enz. moeten aange geven worden. 2°. Voor de faculteit der godge leerdheid eene vergaderzaal, groot ongeveer 60 M2.; twee collegekamers, ieder voor 40 toehoorders. 8°. Voor de faculteit der rechtsgeleerdheid: eene vergaderzaal, groot ongeveer 70 M2.twee college kamers, ieder voor 100 toehoorders; twee college kamers, ieder voor 50 toehoorders; eene college kamer voor 30 a 40 toehoorders. 4°. Voor de faculteit der geneeskundeeene vergaderkamer, groot ongeveer 60 M2.; eene kamer, bijzonder goed te verlichten (zoo mogelijk uit het Noorden), geschikt tot het doen van mikroscopische waar nemingen. 5°. Voor de faculteit der wis-en natuur kunde eene vergaderkamer, groot ongeveer 60 M2. eene aangrenzende kamer voor examinandi, groot ongeveer 30 M!.deze kamer behoort van de voorgaande gescheiden te zijn door een van glas voorzien beschot; twee collegekamers, ieder groot ongeveer 60 M2. 6°. Voor de faculteit der letteren en wijsbegeerteeene vergaderkamer, groot onge veer 60 M2.twee collegekamers, ieder voor 50 toehoorders; vier collegekamers, ieder voor 25 toehoorders. 7°. Een tweetal beschikbare vertrekken. 8°. De noodige wachtkamers, zoodanig geplaatst, dat zij, ofschoon zonder onmiddellijke toegangen tot de vergaderkamer der faculteiten, aan deze grenzen. A oor twee vergaderkamers kan met één wachtkamer volstaan worden. 9°. Twee wachtkamers voor hoogleeraren met waterclosets. 10°. Eene conversatie- of restauratiezaal voor de studenten, groot ongeveer 200 Mb, gemakkelijk uit de col legekamers te bereiken. 11°. Een groot auditorium, geschikt tot het houden van plechtige vergadering en berekend op 600—700 toehoorders. Behalve de zitplaatsen voor de toehoorders, behooren daarin geplaatst te worden eene tribune voor 510 cu ratoren, eene tribune voor 50 hoogleeraren, een paar gereserveerde tribunes en een spreekgestoelte. 12°. Een klein auditorium voor 150 toehoorders. 13°. Eene vergaderzaal voor curatoren, groot on geveer 80 M2. 14°. Eene aangrenzende secretarie, groot ongeveer 30 M2. 15°. Eene aan deze kamer grenzende archiefkamer, groot ODgeveer 30 M2. 16°. Eene vergaderzaal voor den academischen senaat, groot ongeveer 170 M2. 17°. Eene aan grenzende wachtkamer. 18°. Eene aangrenzende archief kamer, groot ongeveer 30 M2.19°. Minstens vier pedellenkamers, te verdeelen over de beneden en de bovenverdieping, elk groot ongeveer 10 M2. 20°. Eene woning voor den concierge, met afzon derlijken toegang, bestaande uit minstens twee of drie kamers, keuken en kelder. 21°. De noodige waterclosets, garderobes enz. Op de benedenverdieping moeten geordonneerd worden, zoo niet alle, dan toch de meeste lokalen tot het geven van onderwijs bestemd, en de restauratiezaal voor de studenten, terwijl op de bovenverdieping zooveel mogelijk de vergaderzalen voor curatoren, senaat en faculteiten behooren aangewezen te worden. Het groot auditorium kan door twee verdiepingen heengaan en op de beneden- of op de bovenver dieping, naar verkiezing, geordonneerd worden. "Voor deze zaal is bijzonder op goede akoustiek, verwarming, ventilatie en gemakkelijke toegangen te letten, speciaal van uit de vergaderzalen van curatoren en van den academischen senaat. De ingangen tot het gebouw behooren van tochtportalen voorzien te zijn. Eene ruime vestibule moet gemakkelijken toegang geven tot de verschil lende vertrekken, gangen en trappen. De toegangen van de vergaderzalen der faculteiten, en van den senaat naar de gangen, behooren van een dubbel stel deuren voorzien te zijn. Tot aanvoer van water op de onderscheiden verdiepingen, mag op eene, door de gemeente aan te leggen, waterleiding gerekend worden. De kosten, aan de uitvoering van het plan ver bonden, mogen niet meer bedragen dan ongeveer één millioen gulden. De stukken behooren vóór of uiterlijk op 1 October 1877 vrachtvrij ingezonden te worden aan het adres van den minister van binnenlandsche zaken. De beoordeelings-commissie bestaat uit vier leden van het college van rijks-adviseurs voor de monu menten van geschiedenis en kunst, en uit drie, vier of vijf buitenlandsche architekten, allen nader aan te wijzen. De voorkeur zal gegeven worden aan de ontwerpen, welke het best aan de eischen van het programma beantwoorden en uit het oog punt van kunst en constructie het meest uitmun ten. De volgende prijzen worden uitgeloofd: Aan den vervaardiger van het beste ontwerp wordt de uitvoering van het ontwerp gegeven of een prijs van 5000. Voor het daarop volgend ontwerp een prijs van ƒ2500. De bekroonde ontwerpen worden het eigendom van de Nederlandsche regee ring, die daarmede naar willekeur kan handelen en zich omtrent de uitvoering de meest volkomen vrijheid voorbehoudt, alsmede het recht om uit ieder der bekroonde ontwerpen de gegevens te putten, die zij bij de uitvoering wenschelijk acht. De niet bekroonde ontwerpen zullen vrachtvrij aan de inzenders worden teruggezonden. Echter behoudt de regeering zich voor om vooraf al de ingekomen ontwerpen, na de uitspraak van de beoordeelingscommissie, in het openbaar ten toon te stellen. Uit het regeeringsantwoord op het verslag der Eerste Kamer over de rechterlijke wetten blijkt, dat de minister zich, wat de splitsing in negen ontwerpen betreft, aansluit bij die leden, die in dezen vorm van behandeling een onmisbaar voor deel zagen, bepaaldelijk met het oog op de attri buten der Eerste Kamer, die anders, moest zij oordeelen over één wetsontwerp, waarin alles was saamgevat, in hare vrijheid van handelen te zeer beperkt zou zijn. Ook bij onverhoopte verwerping van eene der voordrachten, zou handhaving der overige niet onmogelijk worden. De tijdsbepaling voor de inwerkingtreding op 15 Mei, hoewel kort, acht de minister niet te kort, met het oog op de plaats gehad hebbende uit voering der hovenwet. De regeeringsplicht brengt overigens mede om, na de beslissing der wet gevende macht, zoo spoedig mogelijk de uitvoering te bewerkstelligen. Met bijzondere voldoening ver nam de minister de gevestigde overtuiging van een groot aantal leden, dat deze voordrachten rusten op een goed beginsel. Omtrent de indeeling was 't, bij het groot verschil van inzichten, niet mogelijk aller wenschen te bevredigen. Maar alles jerust op de meest nauwkeurige overweging der plaatselijke gegevens. Wat de strekking der ontwerpen betreft, zet de minister breedvoerig uiteen, dat zij beantwoorden aan de beginselen, over wier juistheid tusschen de onderscheidene leden geen verschil van gevoelen bestaat, namelijk verhooging van bezoldiging met vermeerdering van werk door beperking van het personeel. Verbetering der rechtsbedeeling zal niet lang op zich laten wachten. De minister geeft de bepaalde verzekering, dat 't zijn ernstig voornemen is, om, bij vaststelling dezer wetten, onverwijld de handen aan 't werk te slaan, ten einde, voor zooveel van hem afhangt, weldra voorstellen te kunnen doen tot verbetering der rechtspleging. Ofschoon bij den minister aanvankelijk nog twijfel bestond of ontbinding der rechtbanken en kanton gerechten wel voldoende gewettigd zou zijn, heeft eene nadere en opzettelijke overweging en een aandachtig onderzoek der gronden, bij het mondeling debat in de andere Kamer aangevoerd, hem de vaste overtuiging geschonken, dat de grondwet geenerlei beletsel oplevert voor dezen maatregel. Daarna beantwoordt de minister de opmerkingen of bedenkingen omtrent de bijzonderheden van localen aard en de meerdere of mindere ingeno menheid met deze of gene indeeling en de daaruit voortvloeiende opheffing van deze of gene recht bank of 't een of ander kantongerecht. In de Zaterdag te 's-Gravenhage gehouden algemeene vergadering van het kon. instituut voor taal-, land- en volkenkunde van Ned.-Indië zijn in de plaats der aftredende leden des bestuurs, de heeren P. J. B. C. Robidé van der Aa, prof. dr. G. Schlegel, A. D. Van der Gon Netscher, prof. P. A. Van der Lith en mr. D. J. baron Mackay, verkozen de heeren dr. Th. Ch. L. Wijn malen, dr. E. A. C. Dumontier, Gom. de Groot te 's-Gravenhage, dr. II. Kern en J. R. P. E. Gonggrijp, hoogleeraren te Leiden en Delft. Tot nieuwe leden werden o. a. benoemdjhr. mr. C. J. Den Tex, lid der Eerste Kamer, bur gemeester van Amsterdam; H. A. Insinger, jhr. mr. J. J. Teding van Berkhout, G. Pabius, leden van de Tweede Kamer; G. JDe Clercq, directeur der Ned.-Indische handelsbank te Amsterdam; G. C. Daum, lid van den raad van beheer der N.-T. spoorwegm. te 's-Gravenhage; dr. H. Oort en dr. P. De Jong, hoogleeraren in de Oostersche talen te Leiden en Utrecht; P. J. Buyskes, kapt.-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1877 | | pagina 1