Vrijdag A0. 1877. 9 Februari. N\ 3212. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. DE KERMISQUAESTIE. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.02. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels1.05. Iedere regel meer0.17J. Grootere letters naar plaatsrnimle. Al is 't nog wel wat heel vroeg in het jaar, we worden toch reeds zoo nu en dan herinnerd aan de nadering van een zachter seizoen, hier door een ooievaar die, door de ongewone milde luchtge steldheid verlokt, het oude nest reeds weder kwam opzoeken, door uitbotten der boomen of planten, ja zelfs door een wat al te progressistischen mei kever, die dus eigenlijk veeleer aanspraak had kunnen maken op den naam van Januari-kever ginds door de aankondiging van een winkelier in manufacturen, die der goê gemeente bekendmaakt dat hij een voorjaarsopruiming zal houden. Geen wonder dat men, zich zoo eensklaps in de lente verplaatst wanende, tevens 't gaat dan in één moeite door aan den zomer begint te denken en met deze aan zijn vermakelijkheden. En daar- I onder behoort nog altijd de kermis. Wel verkeeren wij na het voorbeeld, het vorige jaar door de hoofdstad gegeven, in een overgangs- 1 tijdperk, dat ten laatste 't is naar onze mee ning slechts een quaestie van tijd op algeheele afschaffing zal uitloopen, en b. v. in de residentie werd dan ook ternauwernood met een slechts zeer geringe meerderheid de kermis voor dit jaar nog door den gemeenteraad gehandhaafd maar feitelijk bestaat deze toch nog schier overal en geeft dus opnieuw aanleiding tot velerlei beschouwingen. Onder die vertoogen trok vooral onze aandacht een artikel aan het hoofd van „de Standaard" ge plaatst in het nommer van den 26sten Januari 11. en blijkens de onderteekening (Leiden, 24 Jan. 1877. Mr. S. L. P.) van de hand van een onzer stadgenooten. Na te hebben gewezen op de behoefte van allen, die arbeiden, aan tijden van ontspanning, herin nert de schrijver aan de vragen, door den minister van justitie krachtens dispositie van 2 Januari dezes jaars aan de kamers van koophandel en fa brieken voorgelegd betreffende de vaststelling van wettelijke bepalingen omtrent den arbeid van kin deren, jongelieden en vrouwen, en dat met het oog op de voorgenomen uitbreiding der wet van 9 September 1874, Staatsblad N°. 131, hou dende maatregelen tot het tegengaan van over- matigen arbeid en verwaarloozing van kinderen. Meer in het bijzonder staat de heer L. P. stil bij deze vraag: „Behoort de wet aan kinderen, jon gelieden en vrouwen jaarlijks enkele vrije dagen in Engeland vier geheele of acht halve vrije dagen te verzekeren, hetzij met, hetzij zonder behoud van loon?" om er vervolgens op te wijzen, dat zij in het nauwste verband staat met het sociale vraag stuk, de afschaffing der kermis, eveneens een quaestie van uitspanning. Terwijl de meergegoeden wij volgen steeds de redeneering van den schrijver van het Standaard artikel hun uitspanning nemen zoo dikwijls j het hun behaagt en 's zomers voor dagen of weken met hun gezinnen de buitenlucht gaan genieten, heeft de werkman, de fabriekarbeider niets behalve Zon- en algemeen erkende Christelijke feestdagen en hier of elders een stedelijken feestdag, waarop hij in bijna alle fabrieken met behoud van loon en zonder de uren, welke hij verzuimd heeft, te moeten inhalen, vrijaf krijgt. In Engeland daar entegen heeft hij buitendien tusschen 15 Maart en 1 October zijn vier heele of acht halve dagen (holidays), terwijl hem krachtens de fabriekswetten vaste rusttijden per dag en b. v. een halve vrije Zaterdag verzekerd zijn. Bij ons te lande heeft er in den regel niets dergelijks plaats, en den werkman blijft zoodoende, om zijn behoefte aan ontspanning te bevredigen, niets over dan de kermisdag. En verder: „Die uitspanning hem te ontne men, ik vind het moeilijk, maar toch schrik er niet voor terug, omdat de dag van inspanning zoo vaak een dag en nacht van uitspatting wordt. „Dadelijk echter is de quaestie van de af schaffing der kermis voor mij opgelost; als voort aan den Nederlandschen arbeider vier vrije dagen, gelijk in Engeland, door de wet geschonken wor den; want dan komt de Vereeniging tot verede ling der volksvermaken aan de orde, welke tot- nutoe een hopeloozen arbeid had. „Is het toch niet de opsluiting der arbeiders gedurende meer dan 12 uren per dag voor meer dan 300 dagen per jaar, welke altijd rechtmatige bezwaren tegen het arbeiden in fabrieken heeft uitgelokt en die alleen door den Engelschen wet gever op zoo uitnemende wijze, ook nog door zijn stelsel van korte werkdagen en vaste rust tijden, zijn opgelost?" Tot zoover het Standaard-artikel, dat eindigt met een warme opwekking om den minister van justi tie in zijn poging tot herziening en uitbreiding der wet van '74 te steunen. Of wij het in allen deele met de beschouwin gen van den schrijver eens zijn Die vraag zouden wij niet onvoorwaardelijk bevestigend willen be antwoorden. In het algemeen merken wij op dat die beschouwingeu, in een zoo gering aantal regels samengevat, slechts uiterst vluchtig konden zijn. Vandaar dat juist cardinale punten slechts als terloops worden aangeroerd. Zoo de quaestie: een zeker aantal vrije dagen te verleenen hetzij met, hetzij zonder behoud van loon. Het eerste toch zou de wetgever o. i. moeilijk kunnen vaststellen zonder op eenigszins arbitraire wijze in de belan gen, om niet te zeggen in de beurs der fabri kanten te tasten, een bepaling in laatstgenoemden zin daarentegen (zonder loonsbehoud) zou den arbeider weinig baten. Evenmin zouden wij de verklaring, dat het schenken van precies vier vrije dagen gelijkstaat met de oplossing der quaestie van de afschaffing der kermis, althans in dien vorm willen onderschrijven; noch instemmen met de bewering, dat de meergegoeden hun uitspan ning nemen zoo dikwijls het hun behaagt. Toch meenden wij onzen lezers geen ondienst te doen met hun de hoofdtrekken van het Stan daard-artikel mede te deelen. De zaak, daarin be handeld, mag wel bij uitnemendheid een quaestie van den dag heeten en is uit het oogpunt, waar uit onze stadgenoot haar in het door ons bespro ken artikel beschouwde, vooral voor een fabriekstad als Leiden van het hoogste belang. LEIDEN, Februari. Heden droeg de hoogleeraar J. H. Scholten in het groot auditorium van het academiegebouw zijne waardigheid van rector-magnificus over aan den hoogleeraar P. Van Geer met het houden eener redevoering over de verhouding van de godgeleerd heid tot het hooger onderwijs bij de nieuwe wet. Ter gelegenheid van den stichtingsdag der hoogeschool wappert heden van de openbare en verschillende particuliere gebouwen de vaderland- sche driekleur. In den middag bracht een gedeelte van de spes patriae, in allerhande kostumes uit gedost en in rijtuigen gezeten, op sommige gedeelten der stad een buitengewone drukte teweeg. Aan den heer J. J. Krantz is op zijn verzoek eervol ontslag verleend als kapt. bij de dd. schutterij alhier en daartoe benoemd de heer E. H. Parmentier, thans 1ste luitenant. Namens de vereeniging van gymnastiek- onderwijzers in Nederland is door het bestuur een adres aan de Tweede Kamer gericht, waarin aangedrongen wordt om het onderwijs in de gym nastiek op de lagere school, „het eenige dat te genover de vele vakken van intellectueele inspan ning de lichamelijke omtwikkeliug der jeugd kan bevorderen", bij de wet verplicht te verklaren. In de afdeelingen der Tweede Kamer was gisteren de volgende gedrukte nota over het ontwerp van wet op het lager onderwijs verspreid: 1. Dit ontwerp (is) een miskenning van onzen ganschen strijd sinds 1857; in zijne meening, dat hiermee de schoolquaestie van het tapijt komt, een beleediging voor ons recht en onze beginselen verergering, geen verlichting van druk. 2. Ongeschikt tot oplossing der schoolquaestie, wijl het intellectueel belang op den voorgrond, het ethisch belang van het recht en de consciëntie op den achtergrond is geschoven. 3. Dit ethisch belang, het gelijke recht voor allen, de staatsrechtelijke gelijkheid van neutralis ten en niet-neutralisten, eenig hoofdpunt voor ons debat. 4. Ten bewijze dat we, zooveel ons beginsel gedoogt, willen meewerken, als minimum van eisch het volgend concept-artikel, bij welks verwerping alle verdere deelneming aan het debat voor ons is afgesneden. Artikel 1. De zorge der overheid voor het lager onderwijs strekt zich uit tot de: bevordering van de opleiding van het onder wijzend personeel; uitreiking van verlof-akten tot het geven van onderwijsuitbetaling van een vaste jaarwedde van rijkswege aan alle onderwijzers, die in werkelijken dienst zijntoekenning van pensioen aan alle onderwijzers, die den termijn van werke lijken dienst, in deze wet vast te stellen, hebben voleind; het houden door de gemeenten van scholen, voldoende zitplaatsen opleverend voor de kinderen wier ouders of voogden onderwijs van overheidswege voor hen begeerenhet houden van toezicht op het onderwijs. Hierbij, als er uit voortvloeiendArt. a. Van rijkswege wordt eiken candidaat die met goed gevolg het examen voor hulponderwijzer aflegde aan de gemeentelijke of bijzondere inrichting waar hij minstens gedurende twee jaren onderwijs ge noot, eene premie van ƒ300 uitgereikt. Art. b. Van rijkswege wordt aan eiken hoofdonderwijzer, die 't zij aan eene openbare, 't zij aan een bijzon dere school, minstens veertig leerlingen onderwees, een jaarwedde van ƒ600 en aan eiken hulponder wijzer, onder gelijke bedingen, eene jaarwedde van 300 uitbetaald. En voortsOns verklaren tegen schrapping van uitgebreid lager onderwijs, tegen opneming van voorbereidende klasse, tegen ongepraeciseerde ver plichting tot schoolgeldheffing, tegen de wijziging van art. 23 en evenzoo tegen het ongewijzigde. Uit Boskoop wordt van 5 dezer gemeld Vanwege de Maatschappij voor tuinbouw en plant kunde werd hedenavond voor de afdeeling alhier een voordracht gehouden door den heer H. Witte, over het nut der planten voor het dierlijk leven. Achtereenvolgens werden door hem genoemd de granen, de aardappel, rijst, broodboom, kokosnoot, banaan, dadelpalm, sago, maïs en cassane, het nut dier planten en boomen aangetoond, om vervolgens te spreken over koffie, thee, chocolade, waterboom, melkboom, die, als men er suiker, mosterd en peper bijvoegde, bijna geheel de behoeften van den mensch vervulden. Alleen water en zout bleven er over. Doch dit is nog niet alles

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1877 | | pagina 1