LEIDSCH DAGBLAD. i\°. 5123. Dinsdag A0. 1876. 24 October. Wat nu met onze Ruïne? PRIJS DEZER COURANT: Yoor Leiden per 3 maanden.f 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.02. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven- PRIJS DER ADVERTENTIES» Van 16 re^eUf 1.08. Iedere regel meer Grootere letters naar plaatsruimte. „Wanneer de Eegeering het voorstel doet om in onze stad een nieuw academiegebouw te stich ten en de Staten-Generaal daaraan met algemeene stemmen hun goedkeuring hechten, dan mag dit dezerzijds wel gewaardeerd worden en kan men de toekomst omtrent het verrijzen van dit gebouw met vertrouwen tegemoetgaan." Zoo sprak in de zitting van Maandag den 22sten Mei dezes jaars de voorzitter van den Gemeente raad in antwoord op een interpellatie van het raadslid den heer Le Poole, die het woord had gevraagd om de aandacht van den raad te vestigen op de meer en meer in een woestenij ontaardende Ruïne met haar onooglijke omheining. „Thans", zoo be sloot de president, „geef ik het woord aan den heer" enz. Ook wij geven het woord, natuurlijk niet aan een gemeenteraadslid maar aan de in dit bijzonder geval niet minder welsprekende vierde pagina van het „Leidsche Dagblad" van Donderdag den 12den dezer, waar wij, middelste kolom bovenaan, onder het opschrift „Aanbesteding" lezen„Op Maandag 23 October 1376, des voormiddags te halftwaalf, zalworden aanbesteed aan den meest biedende het afbreken van de schutting om het groote plein van de Ruïne te Leiden, benevens het uitvoeren van eenige daarmede in verband staande werken, behoorende tot de academische gebouwen aldaar," enz. Commentaar is overbodig zouden we hier kunnen schrijven, en niemand zou het recht hebben ons te beschuldigen van het voeren van een onedele tactiek. Wel hebben we menigmaal de pan opgevat om ook van onze zijde naar ver mogen er toe mede te werken, dat er een einde kwam aan den in alle opzichten onhoudbaren en afkeurenswaardigen toestand, waarin het grootste plein binnen onze gemeente jaar in jaar uit bleef verkeeren, maar toch betreuren we het in alle oprechtheid, dat de omheining op de Ruïne niet heeft mogen beantwoorden aan het doel, waartoe zij werd opgericht. Niet uit leedvermaak begonnen wij dan ook met aan het hoofd dezer regelen te wijzen op het contrast tusschen de woorden, gesproken in de gemeenteraadszitting van 22 Mei 11. en den in houd der bewuste advertentie in ons blad van den 12den dezer, maar om te komen tot de vraag, die in de tegenwoordige omstandigheden zoo menig een voor den geest zweeft: Wat nu? Wat zal er thans worden van onze Ruïne? Die vraag lost zich op in deze andere: Zal het nog wel onze Ruïne zijn, wanneer de schutting zal zijn weggebroken? Op die vraag, van verschil lende zijden tot ons gericht, meenen wij volmondig ja te kunnen antwoorden. In de bewuste raadszitting van den 22sten Mei zeide de heer Le Poole het met even zoo vele woorden: „Den 30sten Juni 1873 is dit terrein reeds aan het Rijk afgestaan, met de bestemming dat daarop een nieuw acade miegebouw zou worden opgericht." Aan dat voornemen nu is sinds den 30sten Juni 1873, is sinds bijna 3jaar geen gevolg gegeven niet alleen, maar er is zelfs geen begin van uitvoering aan te wijzen en wat nog sterker is in den eersten tijd zal het daar niet toe komenhet afbreken der omheining is bewijs genoeg. De stil zwijgende voorwaarde, waarop de gemeente den grond aan het rijk afstond, nl. dat er een acade miegebouw zou worden opgetrokken, wordt dus blijkbaar niet vervuld, en niets is natuurlijker, dan dat ten gevolge van dit in gebreke blijven het terrein even stilzwijgend weer in het bezit der gemeente terugkeert. Men heeft hier, als ware het, met een bilateraal contract te doen, een over eenkomst, waarbij beide partijen verplichtingen op zich nemen. „Gij wilt een academiegebouw stich ten". zoo ongeveer moet men zich voorstellen dat de gemeente zich verklaarde tegenover het Rijk, „welnu, dan (maar natuurlijk ook dan alleen) staan wij u kosteloos den benoodigden grond af." Tot welke ongerijmde gevolgtrekkingen men zou geraken, indien het Rijk niettemin den grond in eigendom behield, ligt voor de hand. Een ge meente zou zich langs dien weg al op zeer ge makkelijke, maar juist niet zeer voordeelige wijze van zijn grondeigendom kunnen ontdoen. Wel is 't een fout geweest, gelijk de heer Le Poole in meer gemelde gemeenteraadszitting terecht opmerkte, dat het terrein in '73 werd afgestaan zonder dat er een tijdsbepaling werd voorgeschreven voor de bebouwing. In de opmerking van den voorzitter: „Ik geloof niet, dat dit van de zijde van den Leidschen Raad beleefd zou zijn geweest" ligt eeu voldoende, zoo al van het standpunt van den gemeenteraad juist niet geheel verschoonbare verklaring van die fout, een verklaring, die ge tuigt van de goede trouw der gemeente en haar dus een aanspraak te meer geeft op het hernieuwd onvoorwaardelijk bezit van het terrein in quaestie. Wij zouden ons dan ook volstrekt niet kun nen voorstellen, dat het Rijk nog eenig recht op dien grond zou willen doen gelden na het onbe paald uitstel van het bouwen eener nieuwe loca- liteit, al hopen wij ook van harte, dat dit uitstel geen afstel blijke te ziju. Voorloopig meenen wij dus te mogen aannemen dat de gemeente zich weldra weder in het bezit der Ruïne zal mogen verheugen. Welk voordeel zij alsdan zal kunnen trekken van eci: n, dat menige stad ons kan bemijden, daam. nan in de residentie b. v. het tot een fraai en frisch plantsoen aangelegde OranjepleiD, of in de hoofd stad de in een ware lustwarande herschapen Bo termarkt getuigen. Dan zal de Ruïne de aange wezen plaats zijn, waar eenmaal het monument van Leidens ontzet moet verrijzen, terwijl boven dien een eventueele waterleiding niet weinig tot verfrissching en verfraaiing van zulk een lusthof zal kunnen bijdragen, mits het natuurlijk een waterleiding zij, geschikt om op den duur het water bij stralen en niet slechts bij druppels te leveren. Doch op dit onderwerp behouden wij ons voor, later terug te komen. LEIDEN, 23 October. Zondag jl. overleed alhier de heer C. C. Van der Hoek, een man, die zich in verschillende betrekkingen zeer verdienstelijk maakte, en door zijn beminnelijk karakter aller achting had ver worven. Van 1812 tot 1856 was hij boekhandelaar; in het laatstgenoemde jaar deed hij zijne zaak over aan zijne zonen, maar bleef feitelqk daarin voort durend ijverig werkzaam. De boekhandel was echter niet de eenige zaak, waaraan hij zijne krachten wijdde; verscheidene nuttige instellingen werden door hem gesteund, en wat hij deed, verrichtte hij met lust en voorbeeldige nauwgezetheid. Reeds in 1824 werd hij benoemd tot stedelijk regent aan het Huiszittenhuis, hij bleef als zoodanig zitting houden tot in 1854 en beleefde dus woelige tijden. Ten vorigenjare vierde de waardige grijsaard zijn zilveren feest als regent van het Coninxhof. Ook als lid vau den Kerkeraad der Ned. herv. gemeente deed hij gedurende eene reeks van jaren dienst, eerst als diaken, later als ouderling, terwijl ook het Minnehuis hem jarenlang onder zijne regenten telde. Toen ds. Van Boekeren, bij da oprichting van zijne kinderkerk in het jaar 1863, eenige heeren uitnoodigde om als commissie voor die instelling hem ter zijde te staan, wendde hij zich het allereerst tot den ouden heer Van der Hoek, en vond dezen terstond bereid. Die kinder kerk werd en bleef zijn troetelkind. Altijd was hij daar op zijn post; zelfs toen hij om zijn ge vorderden leeftijd voor de meeste andere betrek kingen moest bedanken, bleef hij voor de kinder kerk ijveren. Geen wonder dat ds. Van Boekeren. zich gedrongen gevoelde om gisteren zijne toe spraak tot zijne kleine gemeente aan te vangen met een hartelijk en ernstig woord, ter nagedach tenis van den grijzen vriend, dien hij zoo eigenaardig voorstelde als „den grootvader van de kinderkerk". Heden werd aan 't gebouw van het provinciaal bestuur in Den Haag aaubesteed het afbreken van de schutting om de Ruïne en het uitvoeren van eenige daarmee in verband staaude werken. Hiervoor waren 12 aanbiedingen ingekomen. De hoogste inschrijver was de heer L. Maas alhier, voor f 376. - Bij de heden gehouden openbare verkoo- ping van cokes van partijen van 100, 50, 10 en 5 hectoliters waren de hoogste prijzen f 57.00, f 28.50, f 5.70 en f 2.95; de laagste f 57.00, f 28.00, 5.50 en f 2.85. Bij de gisteren gehouden verkiezing van zes gemachtigden voor het kiescollege der Ned. herv. gemeente van Voorschoten en Veur zijn gekozen de heeren: D. Meyer met 118, C. P. Aartse met 106, P. Krispijn met 92 stemmen; herstemming moet plaats hebben tusschen de heeren W. F. Broers, die 86 en P. Dijkman, die 81 stemmen op zich vereenigden. De heer P. Hooreuick kreeg 77, de heer J. P. Treub 69 stemmen. Nog moet er eene herstemming plaats hebben tusschen de heeren: J. Van Kesteren met 81, L. Van Grasstek met 80, J. J. Sluiter met 78 en J. Van Santen met 74 stemmen. Er werdeu uitgebracht 183 stemmen. De volstrekte meerderheid was 92. De heer H. Kloos herdacht 22 dezer deu dag waarop hij vóór 25 jaren zitting nam als lid van den gemeenteraad te Oudshoorn. Hij is het eenig overgebleven raadslid dat thans nog zitting heeft, sedert die gemeenteraad bij rechtstreeksche verkiezing werd samengesteld. De gemeenteraad en de secretaris vervoegden zich dien dag ten zijnen huize ten einde hem te complimenteeren en hem een zilveren medaille op voetstuk onder glazen stolp voorzien van toepasselijke inscription namens de gemeente aan te bieden ouder eene toe spraak van den burgemeester. Van het raadhuis wapperde dien dag de vaderlandsche driekleur. Zaterdag zijn voor het middelbaar onderwijs toegelaten: mej. O. W. A. Van Bommel van Vlot ui, van Arnhem, voor Nederl. taal- en letter kunde; mej. S. M. Maronier, van Utrecht, voor Duitsche taal- en letterkundeen mej. N. Kuiper van Amsterdam, voor Eugelsche taal- en letter kunde. Bij de akte-examens voor het lager onder wijs in Zuid-Holland werden in de gymnastiek geëxamineerd 4 candidaten3 werden afgewezen toegelaten de heer A. S. Reule, uit den Haag. Voor de landbouwkunde waren 3 candidaten, van welke de. heer J. Hartmans, uit Dordrecht, werd toegelaten. Voor het teekenen werd van de. 6 candidaten toegelaten de heer A. J. De Jong, uit den Haag.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1876 | | pagina 1