verleend. Eenige op haar bevonden Engelsche bank
noten bleken annonces eener nieuwe vinding te
zijn van een Fransch huis in. mode-artikelen.
Gisterochtend is te Rotterdam door
agenten van politie uit de Leuvehaven opgevischt
het in staat van ontbinding verkeerende lijk van
den Engelschman F. F. Gisternamiddag is aldaar
van het lichlerschip „de vrouw Mechelina", in
de Leuvehaven, het driejarig zoontje van A. De R.
gevallen, met dat gevolg, dat de levensgeesten
van het kind, toen het korten tijd daarna werd
Opgevischt, ondanks de spoedige geneeskundige hulp,
ïiiet konden opgewekt worden.
De postbode van Vledder op Diever,
enz. doet tegenwoordig den dienst per vélocipède.
wat uitmuntend voldoet, zoowel wat gemak voor
den bode als meerdere snelheid in het vervoer
betreft.
De „Gaulois" maakt een telegram be
kend, door de Parijsche commissie voor de wereld
tentoonstelling te Philadelphia ontvangen en waarin
gemeld wordt, dat in een der nevengebouwen van
die tentoonstelling, dat 10,000 kisten bevatte van
texposanten (de Fransche en Amerikaansche en
deels die van de Duitsche, Belgische en Mexi-
taansche) een hevige brand is uitgebarsten, die
teerst na zes uren gebluscht werd. De schade wordt
begroot op 200,000 fr. De kisten moesten weer
tot inpakking der goederen dienen, na afloop der
tentoonstelling.
Aan het verhaal van mevr. dewed.
Bosch, eene der passagiers op de „Kroesen", ont-
leenen wij het volgende uit het „N. v. d. dag"
Als door een wonder kreeg ik een stuk hout
te pakken, en zoo dreef ik van de plaats des
tonheils weg. Niets zag ik meer, alléén aan een
plank dreef ik rond, en wanhopig om 't verlies
.van mijn arme kinderen, 't Was een vreeselijke
nacht! 't Was pikdonker, wij waren dicht bij land,
en wij konden niets onderscheidenbeseffeloos
hield ik mij maar aan dat stukje hout vast en
bleef zoo drijven, totdat ik weer tegen een andere
plank slootte, die ik ook vastklampte. Aan elke
band had ik dus een plank vast, en zoo kon ik
ïiij toen gemakkelijker boven water houden. Te-
^en middernacht kwam er een vreeselijke storm
«pzetten't regende en 't woei erg; de zee was
aóó onstuimig dat ik, hoe goed ik mij ook boven
water hield, soms in de branding „kopje onder
■ging". Hoe ik toen nog zooveel kracht had, om
tegen weer en wind in geen oogenblik mijn stuk
jes hout los te laten, weet ik nu nog nietmaar
in zoo'n doodsstrijd krijgt men als 't ware boven-
menschelijke krachten. Had ik maar één oogen
blik mijn bezinning verloren en mij losgelaten,
ïk zou reddeloos verloren zijn geweest, want
Bwemmen kan ik niet. Nog eens zeg ik„wat
ten nacht I"
Niettegenstaande 't geloei van storm en wind
kon ik overal om mij heen en in de verte 't ge
schreeuw van „help, help" hooren, maar 't gaf
natuurlijk niets, want wie zou ons helpenTegen
«den ochtend, nadat de slorm was afgenomen, zag
ik in mijne nabijheid ook iemand aan een hout
drijven; ik sprak met hem, en bemerkte toen,
flat hij een inlander en bediende van een der
jnedepassigiers was. Ik vroeg bem of ik mij bij
hem mocht aansluiten, liet een van de twee stuk
jes hout los en hield mij met den eenen arm
aan de plank van dien inlander vast. Wie of wat
bij voor een mensch was, kon mij op dat oogen
blik niet schelen, ik was reeds blij genoeg dat
ik gezelschap had. Tot onze groote blijdschap kwam
de zon eindelijk doorwij waren reeds heel dicht bij
land, naar 't scheen reeds den geheelen nacht, maar
cr was geen mogelijkheid om aan wal te komen. Wij
konden niet zwemmen en moesten ons door den
Stroom laten drijven. Deze was tegen ons, en wij dre
ven dus langzamerhand weg, totdal wij op een plek
kwamen waar de stroom anders was. Toen besloten
wij ons maar op goed geluk te laten drijven, totdat
wij eindelijk dien namiddag, volgens de zon zoo-
Wat twee uren of halfdrie, aan 't strand spoelden,
Cn dan tiog wel met vreeselijk doodsgevaar. Dicht
San 't strand was alles klip, en daar was de
branding erg. Voordat wij aan 't strand kwamen,
moesten wij eerst door die branding. Driemaal
Sloeg ik dan ook terug tegen de rotsen en klip
pen aan, zoodat ik op 't laatst dacht„mijn God,
moet ik nu hier omkomen?"
Zeventien uren lang had ik aldus op zee ge
zworven en had mij er bovenop gehouden; zou
ik nu hier tegen de rotsen te pletter worden
geslagen? Dat was een bang oogenblik. Eindelijk,
toen ik ten derden male aan 't strand werd ge
spoeld, kreeg ik.een stuk rots te pakken, waar
aan ik mij wist vast te klemmen. Eenige schipbreu
kelingen, die er reeds vóór mij waren aangekomen,
trokken mij direct voort, of liever, zij droegen
mij mee, want ik was zoo verzwakt, dat ik haast
niet kon staan, 't Strand, waar wij toen kwamen,
was aan den voet van 't gebergte, aan de kust
van Sumatra. In welken staat kwam ik er even
wel aan? Op zee waren mijn kleeren mij van het
lijf gespoeld, zoodat ik niets anders aanhad als
een pantalon en hemd; zóó heb ik nog drie da
gen gezworvenAan het strand komende, her
kende niemand mijde gepens. kapitein Rozenraad,
een medepassagier, vroeg mijwie zijt u toch, en,
toen ik antwoordde„ik ben mevrouw Bosch,"
kon hij 't haast niet geloovenIk moet dan
ook onherkenbaar geweest zijn, niet alleen ver
brand van de zon, maar mijn gezicht was zoo
verwrongen en ik zag er zoo wanhopig uit. Geen
wonder dan ook, 17 uren geworsteld met den
dood, en dan nog de wanhoop daarbij drie kin
deren verloren te hebben De doi st, dien ik op dat
oogenblik had, was onuitstaanbaar. Den geheelen
nacht en dag had ik niets anders als zeewater
binnengekregen, zoodat mijn mond en keel rauw
waren.
Ik vroeg dadelijk om drinken, doch niemand
kon mij dat geven; want wij waren op een on
bewoonde kust, en nergens aan 't strand was drink
water. Ik moest en ik zou drinkenik werd er
wanhopend onder. De lui kregen medelijden met
mij en zouden 't gebergte ingaan om water op
te zoeken. Zoo zwak als ik was wilde ik echter
mee, want ik begreep dat ze 't mij toch niet
konden brengen, want waarin zouden ze 't doen,
zoo ze al 't geluk hadden wat te vinden. Onder
steund door twee inlanders, klauterde ik de steile
berghelling op; en doodaf kwam ik boven Na
een oogenblik gerust te hebben, liepen wij voort;
door doorns en struiken heen gingen wij 't bosch
door, want water moesten wij vinden. Ik vergat
toen alle vermoeidheid door den onweerstaanbaren
dorst, totdat wjj eindelijk na een paar uur loopens
een plasje vonden niet vuil water. Hoe 't er uit
zag kon ons niet schelen, met bladeren schepten wij
't waler en dronken er van, totdat wij onzen dorst
wat gelescht hadden, 't Begon reeds donker te wor
den, en in 't bosch konden wij dien nacht niet blijven,
zoodat wij besloten den berg weer af te klauteren
om den nacht aan 't strand door le brengen, 't Was
zeker 's avonds reeds zes uren, toen wij weer
beneden waren, waar wij nog meer schipbreuke
lingen aantroffen, die na ons waren aangespoeld.
Hechtzakeu,
Zekere R. D., sedert eenigen tijd te Assen in
hechtenis, verdacht van den moord, die in de
maand Februari 11. te Ansen, gemeente Ruinen,
is gepleegd, is wegens onvoldoende bewijzen op
vrije voelen gesteld.
De wraakzuchtige dertienjarige knaap, die
voor eenigen tijd de tapijlfabriek „de Industrie"
in brand stak en daardoor den eigenaar een zeer
aanzienlijke materieele schade toebracht en al de
werklieden benadeelde, is tot een jaar gevange
nisstraf veroordeeld.
KOLONIËN.
BATAVIA, 26 Juli.
Door den gouverneur-generaal van Ned.-Indië zijn de volgende
beschikkingen genomen:
Civiel Departement. Benoemd: Bij den raad van jast. te
Batavia, tot lid, Mr. W. C. Veenstra; tot lsten sobst.-griff.,
Mr. J. Van Assen; tot 2den subst.-griff. Jbr. Mr. T. J. Van
Beyma thoe Kiogma. Bij het dep. van just., tot refer., Mr.
J. F. Jas; tot hoofdcomm., Mr. J. G. Brillenburg; tot pres.
van den laDdr. te Muntok Mr. P. Dijckmeestertot voorz. van
den landr. der stad en voorst, van Batavia, Mr. J. G. F. Tim
mermans; tot advoc. en proc. bij het hoogger. vna N.-I., Jhr.
Mr. F. Junius van Hemert; tot hoofdonderw. aan de o. 1. s.
te Palembang, W. J. Stok; tot sten hulpondeiw. aau de o.
2de 1. school te Samarang, 1). W. Lantermanstot hoofdonderw.
aan de o. 1. a. te Probolingo, G. Dn Pré; tot hoofdonderw. aan
de o. 8. te Bczoeki, W. A. G. Bakker; tot comm. op het
resid.-bureau te Rembang, J. F. Hornung; tot 3den comm. bij
het depart, van just. C. W. Sibbald. Bij den post- en telegraafJ.
tot comm. 2de kl., F. C. Balkema; tot comm. 3de kl. F. H,
Lucardie; tot adjunct coram. W. II. Obertop, te Cheribou werkz.
gesteld; tot comm. 3de kl., L. F. Persijn Ontslagen: Eervol,
de ambt. op waclitg. \V. J. Fagnottiuit zijne betr. de pres.
van den landr. te Muntok Mr. P. H. F. Jnnios; met beb. van
recht op pens., de comm. op het res.-bureau te Rembang C.
W. Van Bartbola. Uit 'slands dienst, de geschorste vcnduschr.
te Pekalongan "W. C. Crocse; uit zijoe betr. de vendum. te Pe-
kalongan J. C. Schoggers. Gedetacheerd: Bij het depart,
der marine, de architect 2de kl. J. C. Prins, (slandpl. Onrast)
en de opz. der 1ste kl. H. J. Van Beek (standpl. Poeloe Bras).
Geplaatst: Te Batavia, de ben. adsp.-ing. M. Hofland en J.
L. Pierson; te Samarang, de herben, opz. der 1ste kl. G. G.
Van Gijen; te Madioen, de herben, opzichter 2de kl. E. C. L,
Janscu. Bevorderd: De verific. 4de kl. J. Hovestadt en L.
Pison, tot ver. 3de kl.; de verifi. 5de kl. "W. F. Sonnemaos
en "W. C. Pickc, tot ver. 4do kl. Verleend: Een twecj.verlof
w. ziekte, naar Ned., aan den iDgen. 2de kl. bij den waterstaat
en 's lands burgerl. openb. werken li. P. Guttelingaan den
hoofdonderw. aan de o. 1. 8. te Palembang, J. W. Spekschot, en
aan den coram. 2de kl. bij den post- en telegraafd. P. Swildens
naar Enropa, aan den ambt. C. F. Meister en aan het lid in
den raad van just, te Batavia Mr. P. S. Gerlings.
Departement van Oorlog. Ontslagen: Op verzoek, eervol,,
uit Zr. Ma. milit. dienst, w. volbr. diensttijd, met beh. van recht
op pens., de kapt. der inf. J. Groesbeek; de 1ste luit. der inf.
L. H. L. Himpc; wegens volbr. diensttijd, net behoud van
recht op peusioen, de luit.-kol. der infant. R. D. W. Koops;
wegens lich. ongeschiktheid, metbehoud van recht op pens.,
de onderint. der 1ste kl. bij de milit. admin. J. H. Felix. Be
vorderd: Tot off.-van-gez. 1ste kl. P. A. Giesbers en G. B.
Lowe. Verleend: Een twecj. verlof naar Ned., w. ziekte, aan
den kapt. der inf. A. C. N. Leers; een tweej. verlof naar
Ned. wegens 12 jaren onafgebr. dienst in Ned.-Ind. aan den kapt.
der inf. W. F. Braun. Geplaatst: Bij de infanterie, het linker
13de bat., de kapt. T. Buning; het 14de, de 2de luit. H. C. Stuf kens.
Departement der marine. Benoemd: Door den commandant
der zeemacht en chef van het dep. der marine in Ned.-Indië,
tot schipper op een der stoombaggermolens bij het marine-etabl.
te Soerabaia, K. Baay. Vergunning verleend: Om te
repatrieeren, wegens langdurig verblijf, aan de lnit.-ter-zee lste
kl. Jhr. C. C. Six en G. Doorman, aan de luit.-ter-zee 2de
kl. J. P. Van Rossum, B. F. W. Van Hassels en den off. van
adm. 3de kl. J. M. De Sauvage; wegens overcompl. in zijn
raog bij het eskader in O.-I. aan den kapt.-luit.-ter-zee P.
Swersere.
BUITEN LAN O.
België.
In de algemeene vergadering van het taalkun
dig congres van Maandag heelt de heer Scher-
penzeel het verslag voorgelezen van de commissie
van uitvoering, op het vorig congres te Maastricht
benoemd. Deze commissie, waaraan de vergadering
haar dank betuigde, heeft zich tot de Bel
gische regeering gewend, o. a. om de benoeming
te verkrijgen van afgevaardigden, belast met het
opsporen van historische bescheiden in alle dorpen
en verhooging der staatstoelagen voor het open
baar maken van de belangrijkste daarvan; voorts
tot het aanbrengen van wijzigingen in de wetge
ving betreflende het gebruik der Fransche en
Vlaamsche taal voor de rechtbanken. Bij de Ne-
derlandsche regeering heelt de commissie aange
drongen op eene restauratie van het slot te Mui
den, in dier voege, dat het historisch karakter
van dit gebouw bewaard blijve. Ook is zij in
briefwisseling getreden met het doofstommen-in
stituut, om te bewerken, dat de Vlaamsche ver
pleegden in hunne eigene taal worden onderwezen.
Dinsdag-ochtend heelt de heer T. H. De Beer,
uit Goes, het woord gevoerd over dagbladen, cri-
tiek en reclame. De spreker oordeelde, dat de
critiek, in dagbladen uitgeoefend, veelal aan on
partijdigheid te wenschen overliet, daar niet zel
den de politiek op de letteren, kunsten en weten
schappen haren invloed deed gelden, en dat stel
selmatige bestrijding niet minder afkeuring ver
diende dan reclame. De hoogleeraar Beets besloot
de beraadslaging over dit punt, opmerkende, dat
de dagbladpers evenals de geheele literatuur hare
goede en slechte zijde had. Men behoorde z. i.
de goede, de eerlijke pers voor te staan en de
andere te bestrijden, welke voor het overige, wat
zij ook met critiek en reclame beproefde, er nim
mer in slagen zou om een deugdelijk boek of een
schoon kunstwerk afbreuk te doen. Dr. Jan
Ten Brink stelde voor, eene Yereeniging le stich
ten in den trant der Parijsche „Société des Gens
de Lettres", hetgeen voorloopig aangenomen en
naar de algemeene vergadering verwezen werd.
Om twee uren werd, onder voorzitting van den
heer Van der Auwera, de algemeene vergadering
geopend, welke o. a. door den Nederlandschen
gezant, baron Gericke van Herwijnen, een der
eerevoorzilters, werd bijgewoond en waarin een
voorstel van den heer Cornette, uit Antwerpen,
tot eene vrij langdurige gedachlenwisseling aan
leiding gaf. Dit strekte om den werkkring van
het Congres uit te breiden en eene bijzondere af-
deeling te benoemen voor vraagstukken betreffende
stoffelijke belangen, alsde handelsbetrekkingen
tusschen Belgic en Nederland, de middelen van
gemeenschap, eenheid van malen en gewichten,
de posterjjen, vergelijkende bevolkingsstatistiek met