LEIDSCH DAGBLAD. N°. 4988. Woensdag A°. 1876. 17 Mei. W atersnood. STADS-BERICHTEN. Antidienstvervanging of niet? PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per postn 1.40. Afzonderlijke Nommers0.02. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIE!! Van 16 regels1-05- Iedere regel meer9 0.17^. Grootere letters naar plaatsruimte Sedert de laatste opgave nog ontvangen bij de Subcommissie voor de noodlijdenden door den Opbrengst van het boekje van den heer J. K. Regt, uitgegeven bij den heer G. Kooyker al- f 123.75. Bedrag der bus geplaatst by den heer Joh. J. Sggers alhier, ƒ131.03. Te zamen 254.78. De Penningmeester P. C. Librecht Lezwijn. Vergadering van den Gemeenteraad op Maandag 22 Mei 1S76, des namiddags te twee uren. i. Men kan een zaak in beginsel zijn toegedaan, zonder daarom nog zijn zegel te hechten aan de wijze, waarop haar voorstanders haar trachten te verwezenlijken. Zoo gaat het ons, vreezen we, met het Antidienstvervangingsbond." Onze lezers zullen zich wellicht herinneren, dat wij aan het hoofd van ons blad meermalen op de loffelijke strekking dier Vereeniging hebben gewezen. De bedenkingen echter, van verschillende zijden in den laatsten tijd ons ter ooren geko men, hebben bij ons een vrij natuurlyken twijfel doen ontstaan omtrent de vraag of de richting, waarin het Bond zich beweegt, onvoorwaardelijk goed kan ■worden genoemd. Ziehier ons bezwaar en dat van velen met ons. Op de vraag nl. of wij, zooals de zaken thans staan, onze kinderen gaarne persoonlijk hun dienst plicht zouden zien vervullen, moeten wij volmon dig en zonder bedenken onlkennend antwoorden. Daarvoor is het verschil te groot tusschen het verblyf in onze tegenwoordige kazernen en dat by een wij zeggen niet weelderig levende fa milie maar slechts in een eenvoudig burger gezin, waar men geen hooger eischen stelt dan die, welke de benoodigdheden en behoeften van bet dagelijksch leven medebrengen, waar men tevens aanspraak maakt op een zoo al niet ver fijnde, dan althans beschaafde omgeving. Immers het is overbekend, hoe het in sommige kazernen gesteld is met lucht en licht, zuiverheid en reinheid; niet dat wij willen beweren, dat er vanwege de bevoegde autoriteiten niet de noodige zorg wordt gedragen om zalen en kamers schoon te houden, maar niet zelden vertoonen zich daar verschijnselen en gebreken, die, al zijn ze bij een zoo overmatige opeenhooping van manschappen alleszins verklaarbaar, niettemin geschikt zijn om er het verblijf voor elk beschaafd man ondraaglyk te maken en niet schijnen te zullen verdwijnen dan met de gebouwen zelf, waarin zij voorkomen. Maar er is meer. De kazernen leveren niet alleen geen draaglijk, maar zelfs ook geen veilig verblyf meer op. Nauwelijks weinige weken ge leden kwam uit Maastricht het bericht tot ons, dat een gedeelte der hoogst bouwvallige kazerne aldaar was ingestort, zoodat een gedeeltelijke ver plaatsing van het garnizoen noodig werd geoor deeld, of uit Breda vernemen wij, dat ten gevolge van het uitwaaien van een kozijn met raam en den bouwvalligen, hoogst gevaarvollen toestand van een gedeelte der Kloosterkazerne een aantal ge huwde onderofficieren onverwijld hun woningen moesten verlaten; en dat, ofschoon jaren achter een op den bestaanden toestand en hei daaruit voortspruitende gevaar werd gewezen. Is het onverklaarbaar als vy, alleen met het oog op dien toestand, beweren dat de afschaffing der dienstvervanging voor het oogenblik, nu het ten eenenmale aan geschikte kazernen ontbreekt tot huisvesting van dienstplichtigen uit alle stan den, minstens even ongerijmd zou zijn als invoe ring van schoolplicht op een tijdstip, dat men evenmin een genoegzaam aantal schoollokalen als voldoend onderwijspersoneel kan aanwijzen? Maar zullen de Anti-dienstvervangers ons wellicht tegemoetvoeren het is ook volstrekt niet noodig dat zij, wier middelen hun toelaten op eigen kosten te leven, hun intrek in de kazerne nemen. Waarom zouden zij niet evenzeer als de einjahrig-freiwilligen in Duitschland buiten de kazerne hun verblijf kunnen houden? Omdat men, zoo antwoorden wij zonder eenige aarzeling, langs dien weg van kwaad tot erger zou vervallen. Om hiervan overtuigd te zijn, stelle men zich slechts duidelijk de positie van den einjahrig-freiwillige voor oogen. In de eerste plaats behoort hij tot den door opvoeding reeds eenigszins bevoorrechten middelstand, wiens zonen in staat zijn een examen af te leggen, waarvoor de kun digheden vereischt worden, die men kan hebben verkregen door gedurende een jaar het onderwijs in de tweede klasse van een gymnasium of een Realschule te volgen, en die minstens gelijkstaan met de kennis, welke men zich aan de vierde klasse eener hoogere burgerschool hier te lande kan eigenmaken. Die einjahrig-freiwillige nu zoo leert ons het bekende werk van den oud-majoor Ferd. baron v. Lüdinghausen gen. Wolff, getiteld: „Or ganisation und Dienst der Kriegsmacht des deut- schen Reichs" moet zelf zorgen voor zijn kleeding en in vredestijd ook voor onderhoud en inwoning; zijn equipementsstukken met en benevens de voor werpen, die h'y noodig heeft voor paardrijden, worden hem tegen betaling volgens tarief verstrekt vanwege de troepenafdeeling, waarbij hij staat; de vereischte wapens eindelijk worden hem kosteloos uitgereikt. Bij de cavalerie en de rijdende artillerie heeft hij öf zelf te zorgen voor een eigen paard, dat voor den dienst geschikt is, öf voor het gebruik van een dienstpaard 32 Thlr. (bij de kurassiers 34 Thlr.) te betalen; in beide gevallen moet hij zorgen voor het onderhoud van het dier. LEIDEN, 16 Hei. Blijkens achterstaande advertentie zal het be kende wetsvoorstel Moer.s tot wijziging der wet op het lager onderwijs ook in de vergadering van het Leidsche departement van 't Nut, op Donder dag a. s., besproken worden. Prof. Van Geer zal het onderwerp inleiden. De belangstelling, die aller wegen in dit veelbesproken onderwerp gesteld wordt, doet met grond verwachten, dat deze ver gadering door tal van leden zal worden bijge woond, en daar op de lyst der leden ook de ver schillende richtingen nogal vertegenwoordigd zijn, kan het niet uitblijven, of de quaestie, die dezer dagen zoo vele hoofden en harten vervult, zal zeker van verschillende kanten besproken worden, en kan bij eene bezochte vergadering ook wel eene levendige discussie ten gevolge hebben. De heer J. Scheltema heeft bij den raad eene uitvoerige memorie ingediend, houdende be denkingen ten aanzien van de administratie der stedelijke gasfabriek. Hij betoogt daarin, dat de balans dier fabriek niet den waren staat der bezit tingen aantoont, dat het zoogenaamde reservefonds (eigenlijk herstellingsfonds) niet aan zyne bestem ming beantwoordt, dat de kapitaalrekening en de- winstberekening niet op goede grondslagen rusten en derhalve onjuist zyn. Hij komt tot de con clusie: dat er aan de gasfabriek zou moeten zijn een ervaren boekhouder; een inventaris van de- gebouwen, werktuigen enz.; dat het tegenwoordig herstellingsfonds afgeschaft en vervangen zou moeten, worden door een reservefonds, strekkende tot dekking van alle buitengewone verliezen en tot aanvulling van het kapitaal, bij eventueel verlies, en dat telken jare van de winst afgeschreven en op het debet van winst- en verliesrekening ge bracht zouden moeten worden alle kosten van herstelling en onderhoud aan gebouwen enz., be nevens 6 pGt. van het totaal-bedrag van den inventaris wegens slijtage en waardevermindering. Vanwege het departement Sassenheim en omstreken der Maatschappij tot nut van 't algemeen is aan de Tweede Kamer een adres van adhaesie aan het wetsvoorstel van den heer Moens gezonden. Het stoomschip „Koning der Nederlanden", van Nieuwediep naar Batavia, is 14 dezer te Southampton aangekomen. Zeven vrouwelijke candidaten deden giste ren in Den Haag examen voor de akte in de Fransche taal; 6 werden toegelaten, mej.: S. J. Van Gigh, A. J. De Ridder, L. C. Swaab, J. W. Van Swieten, B. M. W. Verhoeven, S. Van Waning, uit Den Haag. Onder de geslaagde candidaten is gisteren vermeld mej. J. H. Schol. Deze naam is onjuist en moet luidenJ. C. Schot. De memorie van toelichting tot de Munt wet zegt dat het ontwerp moet worden beschouwd als een noodzakelijk gevolg van de reeds door den minister afgelegde verklaring dat de wet van 6 Juni 1875 moest worden beschouwd als een eerste stap naar den enkelen gouden standaard. Later is de aanmunting van goud in Duitschland krach tig voortgezet en is aldaar nog een nadere be langrijke stap gedaan naar de feitelijke invoering van den enkelen gouden standaard, terwijl ook omtrent ons Indische muntwezen een ontwerp bij den raad van stale is, uitgaande van het beginsel behoud van munteenheid met Nederland, door het goud. Daarom is nu T oogenblik gekomen tot de definitieve nieuwe regeling van het muntwezen en is langer uitstel onraadzaam; want al mogen voor 't oogenblik nog geene ziekteverschijnselen zich vertoonen, de gesteldheid van ons muntwezen is inwendig niet gezond, zoodat het noodig is de aangevangen munthervorming te voltooien door de zilveren standpenningen der wet van 1847 voor een deel tot nieuwe zilveren pasmunt te hervor men en 't overige geheel te demonetiseeren, zoo dat, buiten de pasmunt, niets dan gouden munt overblijft. Het verlies op de uitmunting enz., hoe wel niet met volkomen juistheid vooraf op te geven, wordt berekend op 6 millioen, waarvan aanvan kelijk voor dit jaar een krediet van 2 millioen is aangevraagd. Zondag was het 25 jaren geleden, dat de vier toen aan het athenaeum illuslre te Amsterdam bestaande studentenvereenigir.gen zich samensmol ten tot één lichaam, het Amsterdamsche studenten corps, onder éénen Senaat, den Illustr. Sen. Stud. Amstelaedamensiura. Het studentencorps besloot aan deze feesten eene réunie te verbinden van avunculi, de oud leden van den senaat. Een groot aantal avunculi had aan de daarop gevolgde uitnoodi- ging van den senaat gehoor gegeven en vereenigde zich Zondag te halfeen aan het Oosterspoorweg- slation, waar hen het Amsterdamsch studentencorps ontving om zich gezamenlijk naar het gebouw van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1876 | | pagina 1