LEIDSCH DAGBLAD. N°. 4959. Dinsdag A0. 1876. II April. W atersnood. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.02. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADYERTENTIEN Van 16 regels1.05. Iedere regel meer0.174. Grootere letters naar plaatsruimte Voor de noodlijdenden door den watersnood is nog Lij den ondergeteekende ontvangen ƒ128.25, zijnde de zuivere opbrengst der voor stelling gegeven door de Rederijkerskamer „Bor ger" op Maandag 3 April jl., en een pak kleede ren geteekend I. v. A. De totale opbrengst^ der collecte is 6029.68, welk bedrag aan den voorzitter der hoofdcom missie, te Amsterdam, is ter hand gesteld. P. C. Librecht Lezwijn, Penningmeester. S TA DS-B ERICH TEN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN herinneren bij deze den belanghebbenden, dat ingevolge de Verordening van den 9den Januari 1868 (Gemeente blad n°. 1) de BEESTENMARKT, in plaats van op Vrijdag den 14den April e. k., zal worden gehouden op Woensdag den 12den April te voren. Burgemeester en Wethouders voornoemd, r. d. BRANDELER, Burgem. E. KIST, Secretaris- Leiden, 8 April 1876. LEIDEN, ÏO April. Bij de heden gehouden openbare verkooping van cokes van partijen van 50,10 en 5 hectoliters waren de hoogste prijzen 25.00, 5.20 en f 2.50; de laagste 25,00, 5.00 en 2.50. Wij hebben nu zegt de „Ned. Spectator", de wet op het hoogcr onderwijs besprekende on der de oude wet, drie rijksuniversiteiten, waarvan twee (Utrecht en Groningen) gelijk staan, terwyl aan die te Leiden de eerste rang is verzekerd door een aantal wettelijke bepalingen. Aan Leiden geeft de wet o. a. 1°. voor die vakken, die aan alle drie de hoogescholen gedoceerd worden, een groo- ter aantal hoogleeraren dan aan Utrecht en Gro ningen 2°. al die leerstoelen die slechts aan ééne hoogeschool worden opgericht3°. hooger bezol diging der hoogleeraren (ruim 25 percent meer dan te Utrecht en Groningen). Door deze en dergelyke voorschriften heeft de weigever van 1815 gezorgd dat, al kan Nederland geen drie goede universiteiten hebben, ten minste ééne van de drie, doordat zij de beste krachten tot zich trekt, zoo goed mogelijk wezen kan. Dat wordt nu voort aan anders. De drie rykshoogescholen worden door de nieuwe wet op ééne lijn gesteld. Van het oogenblik af, waarop deze wet in werking treedt, zal eene regeering, die Leidens hoogeschool als hooger in rang dan de beide andere behandelt, in strijd handelen met de wet. Zoo begrijpt het ook de heer Heemskerk. Toen de heer Cremers deze zienswijs ontwikkeld en voorgeslagen had om by voorbeeld de op te richten leerstoelen voor oorheelkunde en voor Germaansche taalkunde te Groningen te plaatsen, verklaarde de minister dat de heer Cremer3 de bedoeling goed had be grepen. Voorlaan zullen dus de leerkrachten zoo gelijk matig mogelyk over de drie hoogescholen worden verdeeld. De literator zal b. v. voor het Sanskriet 'e Leiden, voor het Gothisch te Groningen moe ien wezende medicus zal te Utrecht moeten zyn om de specialiteit voor oogheelkunde, te Gro ningen om die voor oorheelkunde le hooren. Zulke bezwaren kwamen lot dus ver slechts by toeval- ügge uitzondering voor; nu wordt deze toestand de by de wet voorgeschreven regel. Te gelyk mei deze zoo ingrijpende verandering van den bestaanden toestand, geeft men aan Am sterdam het jus promovendi. Amsterdam zal nu te concurreeren hebben niet met drie rijksuniver siteiten waarvan er eene de beste krachten con centreert en het volledigst onderwijs aanbiedt, maar met drie universiteiten die alle drie gebrek kig zyn en elk haar eigen onvolledigheden hebben. Onder deze omstandigheden zal het voor het rijke Amsterdam niet moeielyk zijn zyne universiteit lot de beste van de vier te maken, en de drie andere allengs te doen kwijnen. Het hooger on derwijs dat van staatswege gegeven wordt, zal de concurrentie tegen de hoogeschool der gemeente Amsterdam niet kunnen volhouden. Zoo zal een resultaat verkregen worden dat zeker door hen die er toe hebben meegewerkt niet werd bedoeld. Zij wilden Amsterdam laten concurreeren met de rijksuniversiteiten, en ziet, zy hebben voor het rijk de concurrentie met Amsterdam onmogelyk gemaakt. Hun fout zit niet hierin, dat zij aan Amsterdam het jus pro movendi hebben gegeven, ook niet enkel, dat zij de drie rtjkshoogescholen hebben bestendigd, maar vooral, dat zy Utrecht en Groningen op ééne lijn hebben gesteld met Leiden. De minister van oorlog heeft van den chef van den generalen staf verzocht en ontvangen een plan voor de dislocatie van het leger volgens de thans bestaande samenstelling. By dat plan is van de onderstelling uitgegaan, dat de vier groote legerafdeelingen, divisiên, ieder worden verdeeld over garnizoenen in een overeenkomstig gedeelte van het ryk, waaruit zij hare militieplichtigen trekken, dat de eskadrons cavalerie en balteryen artillerie, aan de divisiên toegevoegd, zich snel daarbij kunnen aansluiten, dat de depots en maga zijnen binnen de liniën van verdediging worden geplaatst. Daarbij is o. a. voorgesteld de plaatsing van de depots en magazynen van drie regimenten infanterie te Amsterdam, van twee te Gouda, een te Utrecht, Leiden en Gorcum, van de cavalerie te Leiden en te Haarlem, van de veld-arlillerie te Utrecht, het regiment rydende-artillerie te Amers foort en de veldbataljons van eene der divisiên infanterie te Bergen-op-Zoom, Breda, 's-Hertogen- bosch en Grave. Dit strookt geheel met de voor stellen, aanvankelijk bij de begrooling voor 1876 gedaan tot uitbreiding der kazerne te Gouda voor een depot en tot verbetering der bestaande kazer nen te Breda, voorstellen, die ook by wijziging der legerindeeling zullen moeten gevolgd worden. De voorstellen zijn in de definitieve begrooting overgenomen; wat Breda betreft was dit te meer noodig, daar de toestand van een gedeelte der gebouwen voor de bewoners gevaarlijk wordt, en men zich na het gebeurde te Maastricht daarover ernstig veronlrust. In eene te Amsterdam gehouden vergadering van het aardrijkskundig genootschap, door Z. K. H. prins Hendrik bijgewoond, werd verslag uitgebracht over 1875 en de bloeiende toestand van het ge nootschap, dat ruim 700 leden teil, geschilderd. In het binnen- en buitenland zyn de betrekkingen uitgebreid en bij de regeering vond het genoot schap steun, niet alleen door hare lastgeving aan consulaire agenten en gewestelyke hoofden in de koloniën, om wetenswaardige geographische mede- deelingen te doen, maar ook in hare bereidver klaring, om zoo noodig de Sumatra-expeditie te steunen. Voor die expeditie is reeds ruim f 20,000 byeengebracht en zij zal half Augustus a. s. ver trekken. Tot chef is benoemd de luitenant-ler-zee J. Schouw Santvoort; eerstdaags zullen twee of drie andere leden worden benoemd. Het doel der expeditie is nu in een gedetailleerd programma saamgevat, dat alles in zich sluit wat in het be lang van wetenschap, cultuur, handel en nyver- heid noodig kan worden geacht. Uit andere mede- deelingen bleek, dat Dr. D. J. Coster het genootschap zal vertegenwoordigen bij de tuinbouw-tentoonstel- ling in 1877 te Amsterdam, en dat de geldmiddelen in bloeienden toestand verkeeren. De heer Van Otterloo is thans bibliothecaris en onder zyn beheer heeft de boekerij eene reorganisatie onder gaan. In de Zuid-Afrikaansche republiek worden de belangen van hel genootschap behartigd door den heer Van Gorkom en in den Oranje-Vrijstaat door den heer Hamelberg. Tot lid van het bestuur (dat uit 18, in plaats van 12 leden bestaat, krach tens besluit dezer vergadering) werd herkozen de heer Dr. C. M. Kan, en tot leden werden gekozen de heerenP. J. Buyskes, Dr. M. Salverda, J. Boissevain, F. De Bas, A. W. Van Eeghen, prof. M. J. De Goeje, J. Kuyper, J. Leis er. P. J. B. C. Robidé van der Aa. Sedert de uitvaardiging van het verbod op den invoer van Nederlandsch en Belgisch vee in Pruisen heeft zich in de Rijnprovincie herhaalde lijk het geval voorgedaan dat geslachte kalveren, of enkele stukken vleesch, uit Nederland aange voerd, door de ambtenaren, met het toezicht op de markten belast, op grond van het verbod wer den in beslag genomen. Naar aanleiding eener hierover ingediende klacht is thans in de afdeeling Dusseldorf van regeeringswege aan de plaatslelijke besturen bekend gemaakt, dat het verbod niet toepasselijk is op den invoer en verkoop van vleesch, uil Nederland aangevoerd, derhalve ook niet op geslachte kalveren, mits daaruit zijn weggenomen die deelen, welke eenig gevaar voor besmetting van longziekte zouden kunnen opleveren. De plaat- selyke politie blyft intusschen bevoegd, zoodanig vleesch, ingeval van bederf of andere kenteekenen waardoor het voor de gezondheid nadeelig wordt geacht, in beslag te nemen. Aan de Utrechtsche hoogeschool zijn bevor derd tot doctor in de geneeskunde de heeren: L. A. zE. Sluiterman, van Sneek, en G. P. T. Kortenhorst, van Kuinre. In eene Vrijdagavond in de Schotsche kerk te Rotterdam gehouden byeenkomst is, na voor lezing eener correspondentie van den heer J. D- Palm, predikant dier gemeente, met algemeene stemmen in beginsel besloten, eene zending te bekostigen in Negatta ter westkust van Japan, waartoe de heer Ossicawa bereids is aangewezen. Het voornemen bestaat, uit eene jaarlijks te hou den collecte en uit vrijwillige bijdragen de kosten tot uitvoering van dit plan bijeen te brengen. Z. M. de koning-groothertog heeft Jhr. W» J. De Pesters en Jhr. Mr. J. P. Strick van Lin- schoten, dijkgraven van den Lekdijk Boven- en Benedendams, benoemd tot officier van de Eiken kroon, wegens hunne uitstekende zorg en leiding by gelegenheid van den jongslen watersnood. Aan den heer C. Blumberg te Sterkrade is concessie verleend tot ontginning van steenkolen- en andere mijnen, onder de gemeenten Heerlen en Voerendaal, over eene gezamenlyke oppervlakte van 472 H. A. Door den consul der Nederlanden te Stettin is aan L. Fraude, op zyn verzoek, eervol ontslag verleend als Ned. consulair agent te Swinemunde, onder betuiging van den dank van Zr. Ms. regee ring voor zyne langdurige den lande bewezen diensten, en in voormelde betr. aangesteld Fraude.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1876 | | pagina 1