king eener gemeente geacht wordt te bestaan uit
het door de taaiste openbare volkstelling daarin
aangewezen getal inwoners. Dat getal nu was,
zooals bekend is, beneden de 40,000.
In twee sectiën werd de opmerking gemaakt
dat niet alle stukken, welke aan den Raad wor
den overgelegd, in het gedrukt verslag der
handelingen werden opgenomen. Men bedoelde
daarmede op rapporten van uitgebreiden omvang,
die wel gedrukt en algemeen verkrijgbaar ge
steld werden, maar niet in gemeld verslag
onder de rubriek „Ingekomen Stukken" voorkwa
men, zooals dit bij raadsbesluit van 8 Juni 1871
uitdrukkelijk was bepaald. In ééne sectie werd
er op aangedrongen dat het gesprokene in de raads
vergaderingen met meer nauwkeurigheid werd
aangeteekend, daar de snelschrijvers vaak het ge
sprokene niet juist, ja soms in geheel tegenover-
gestelden zin weergaven.
In alle sectiën werd de aandacht gevestigd op
den slechten toestand van sommige straten. Alge
meen meende men dai het toezicht op het onder
houd veel te wenschen overliet. Wenschelijk ware
bet, daarom dat de opzieners wekelijks in de geheele
stad eene inspectie hielden ten einde zorg te dragen
dat de kleine gebreken spoedig werden hersteld.
Nog werd opgemerkt dat de Commissie van
fabricage geene moeite ontzag om voor eene goede
bestrating te zorgen, maar dat de ondergrond dik
wijls aanleiding gaf tot verzakking. Was deze
daarentegen vast en hard, dan hield uit den aard
der zaak de bestrating ook langer stand. Wen
schelijk ware het dat het besproeien der straten
meer geregeld en vooral op die dagen werd verricht
wanneer daaraan het meest behoefte bestaat. Her
haaldelijk toch gebeurde het dat die besproeiing
bij regenachtig weer plaats had, terwijl zij op zeer
warme zonnige dagen werd nagelaten. Twee leden
daarentegen verklaarden het nut van dat werk vol
strekt niet in te zien.
-In twee sectiën werd de wenschelijkheid betoogd
om, bij de vernieuwing van de brug over den
singel aan de Morschpoort, aldaar eene beweeg
bare, brug te leggen. Bestond daartegen, met het
oog op de kosten, bezwaar, dan werd het raad
zaam geacht, in het belang van het goederenvervoer
van den Holl. spoorweg, de brug niet lager te
leggen dan zij nu was. Een ander lid verklaarde
zich tegen de vernieuwing dier brug, zoolang niet
het lot van de Morschpoort beslist was. Het
voorstel om voor de vernieuwing van de Kwaak-
brug over de Langegracht, als draaibrug, 1200
beschikbaar te stellen, vond algemeen by val. In
ééne sectie wenschle men dat punt aangehouden
te zien, in afwachting der beslissing, te nemen
omtrent het leggen van een ophaalbrug tegenover
de Zandstraat. In ééne sectie werd door enkele
leden aanmerking gemaakt op het veelvuldig weg
breken van urinoirs, zonder dat daarvoor andere
in de plaats worden gesteld. Ging men op die
wijze voort, dan was het weldra niet langer moge
lijk de betrekkelijke bepaling in de politieveror
dening te handhaven. Men achtte het daarom
noodzakelijk orn of meer urinoirs te plaatsert of
tot geheele afschaffing van de verordening over
te gaan.
Eén lid drong er op aan dat door het dagelijksch
bestuur meer atdoende maatregelen zouden geno
men worden om tot eene betere rioleering te
geraken en verlangde dat van de tegenwoordige
wijze van onderhoud zoo spoedig mogelijk zou
worden afgezien. Om van dat verlangen duidelijk
te doen blijken, wenschte hij de uitgetrokken
som voorloopig reeds met 100 te verminderen.
In twee sectiën werd de wensch uitgedrukt dat
op het reinigen der grachten beter toezicht werd
gehouden.
Het onderhoud van de schietbaan, uitgetrokken
voor memorie, gaf aanleiding tot de opmerking
dat het wellicht beter ware die baan eenvoudig
op te ruimen.
Door een lid werd medegedeeld dat hem her
haaldelijk was gebleken dat de verstrekking van
duinwater niet altijd geschiedt tegen afgifte van
een loodje, maar soms tegen betaling. Hij wilde
wel aannemen dat dit geschiedde om de ontvangen
gelden later tegen loodjes te verwisselen, maar
hij kon toch de handelwijze niet goedkeuren. Daar
door was de controle hoogst moeilijk en werd de
weg tot oneerlijkheid gebaand. Algemeen achtte
men het wenschelijk tegen dergelijke handelwijze
zoo streng mogelijk te waken.
I In eene sectie verklaarden alle leden zich voor
het voorstel tot demping der Korte Langegracht
met het oog op de uitbreiding van de Beestenmarkt,
waaraan de behoefte zich sedert lang deed gevoe
len. Alleen werden inlichtingen gevraagd omtrent
het juiste plan van demping, dat uit de omschrij
ving in de memorie van toelichting niet duidelijk
was. Eén lid gaf daaromtrent breedvoerige inlich
ting, waaruit tevens bleek dat in de memorie
eene drukfout was ingeslopen. Er staat ril.: „het
dempen van de Korte Langegracht en van de
Binnenvestgracht tot aan de buitensociëteit" enz.
Dit moet zijn„het dempen van de Korte Lan
gegracht tot aan de Binnenveslgracht aan de bui-
lensociëteit" enz. In eene andere sectie verklaarde
de meerderheid zich tegen dat dempingsplan. Vol
gens sornrnige leden toch was de Beestenmarkt
groot genoeg. Ook zelfs bij groote najaarsmarkten
was gebleken dat zij ruimschoots plaats opleverde.
Bovendien was door het dempen der IJzergracht
een niet onbelangrijk terrein voor de veemarkt ge
wonnen. Tevens wees men op de bijzonder geschikte
ligging der markt voor den aanvoer van vee met
vaartuigen. Meerdere leden meenden dat de voor
deden door deze demping verkregen niet geëven-
redigd waren aan de daaraan verbonden kosten.
De meerderheid was er voor, dien post van de
begrooting te schrappen. Een lid in eene sectie
verklaarde zich mede tegen de demping dier gracht
en tegen elk ander dernpingsplan, zoolang niet
een vast stelsel van rioleering voor de gemeente
was aangenomen. Was dat eenmaal het geval, dan
zou hij instemmen met de demping van alle grach
ten die niet onmisbaar voor de scheepvaart waren.
Bij het bestaande rioolstelsel achtte hij het in het
belang van de openbare gezondheid wenschelijk
dat zoo min mogelijk tot demping werd overge
gaan, omdat daardoor waarschijnlijk brandpunten
van schadelijke uitwasemingen werden gevormd.
Ten slotte verklaarden zich eenige leden voor de
demping dier gracht, doch met aanlegging van
beerputten, die geregeld moesten geledigd worden.
Eene eventueele afbraak van de Morschpoort
werd ter sprake gebracht. Daarbij bleek het dat
de meerderheid eener sectie het behoud van de
poort voor alsnog wenschelijk achtte. Sommigen
meenden dat de voor het herstellen der poort uit
getrokken torn van f 750 hoog kon genoemd
worden. Wanneer aan het gewone onderhoud
zorgvuldig de hand werd gehouden, zouden niet
zooals thans aanzienlijke sommen voor herstellin
gen worden vereischt. Andere leden daarentegen
verklaarden zich, uit een financieel oogpunt, voor
de slooping der poort. In eene sectie drong een
lid aan op inkrimping van eigen beheer.
Een lid vestigde de aandacht op de hooge kos
ten voor de invordering der belastingen. Bepaal
delijk betrof dit de belasting op de bonden, waar
van de kosten van inning ruim 33 pCt. van de
opbrengst bedroegen. Daarom hadden dit lid en
eenige andere bezwaar tegen de voorgestelde ver
hooging der percentsgewijze belooning van den
ambtenaar voor de hondenbelasting. Voor zoo
danige betrekking toch was een genoegzaam aantal
geschikte personen te vinden. Wat de uitvoering
betrof van de verordening, werd bezwaar gemaakt
tegen de gewoonte om de opgevangen honden ge
zamenlijk op te sluiten, waardoor gevaar ontstond
voor verspreiding van hondsdolheid, ten aan
zien van de honden die door de eigenaars werden
terug verlangd. De voor de acht schatters voor
de plaatselijke directe belasting uitgetrokken som
gaf aanleiding tot de opmerking, dat de wijze
waarop het meubilair werd geschat, wel iets te
wenschen overliet. Men vroeg of deze taak niet
zou kunnen worden opgedragen aan personen, die
daarvoor meer geschikt zijn te achten. Evenals
bij vorige begrootingen, maakte de controle op den
marktmeester en de overige personen, met het
innen der bedoelde gelden belast, een onderwerp
van bespreking uit. Men achtte de tegenwoordige
controle niet voldoende, hoezeer erkend werd dat
de uitoefening eener behoorlijke controle uiterst
moeilijk was.
Hoezeer zich in eene sectie enkele stemmen
verhieven voor de voorgestelde verhooging der
jaarwedden van de inspecteurs der politie, wenschte
men toch het cijfer der tegenwoordige bezoldiging
te houden, totdat eene nadere reorganisatie der
politie zou zijn tot stand gebracht, waarbij men
het oog had op de algemeene directie, thans uit
geoefend door commissarissen. Ook in eene andere
sectie meende men dat eerst dan goede resultaten
van eene tractementsverhooging zouden te wach
ten zijn.
In eene sectie gaf een lid den wensch te ken
nen, de jaarwedden der agenten 3de klasse met
f 40 verhoogd te zien. Enkele leden bestreden
de wenschelijkheid dier verhooging.
In eene sectie achtte een lid het wenschelijk
dat de begrooling aan den schuttersraad werd
teruggezonden, met uitnoodiging daarop den post
van 2800 voor muziek te cloen vervallen; hij
wees er op dat van het muziekcorps, bij exerci
tiën of andere gelegenheden, nimmer gebruik werd
gemaakt, terwijl bovendien thans de kapelmeester
ontbrak en vele der beste leden van het corps
naar de stafmuziek van het 4de reg. inf. waren
overgegaan. Hij gaf in overweging die begrooting
zoo spoedig mogelijk naar de commissie van finan
ciën te verzenden. Een ander lid deelde dezelfde
zienswijze onder aanvoering van nadere argumenten,
ontleend aan de tegenwoordige inrichting van het
muziekcorps. Ook in eene andere sectie werd de
nuttigheid van het muziekcorps sterk betwijfeld
en, met het oog op de aanzienlijke kosten, op de
afschaffing aangedrongen.
Een lid gaf te kennen, dat hij in de vervulling-
der betrekking van torenwachter zooals zij hier
is geregeld, niet het minste nut voor de gemeente
of hare ingezetenen kon zien.
Met de mededeeling dat het dagelyksch bestuur
het wenschelijk achtte, de toelage aan den rijks
veearts Steygerwall, voor het toezicht op de beesten
markt, ad f 300, met f 100 te verhoogen en
hem op die jaarwedde van f 400 tevens den titel
van gemeente-veearts te verleenen, ten einde in
voorkomende gevallen zijne diensten ten behoeve
der gemeente te kunnen inroepen, eene regeling
die reeds in vele andere gemeenten bestond, ver
klaarde de meerderheid zich zeer ingenomen; in
eene sectie evenwel waren de leden over 't alge
meen niet overtuigd van de noodzakelijkheid van
dien maatregel, ten gevolge waarvan de uitgaven
alweder zouden worden vermeerderd.
Het voorstel tot percentsgewijze verhoogiog der
jaarwedden van leeraren aan de gemeente-instel
lingen van hooger en middelbaar onderwijs vond
in eene seclie bij sommige leden bestrijding. Men
achtte dat het middel niet om tot een normalen
toestand te geraken. Liever zoude men zien dat
de jaarwedden in eens werden geregeld tot een
vast cijfer. In eene andere sectie werd algemeen
de wensch geuit dat het voorstel tot verhooging
der jaarwedden van de leeraren, niet tegelijk met
de begrooling, rnaar vóór de behandeling daarvan,
in eene andere raadszitting zou woiden aan
hangig gemaakt.
Het voorstel lot verhooging der jaarwedde van
den hulponderwijzer in de gymnastiek met f 200
ontmoette in eene sectie bij verscheidene leden
bezwaar, vooral ook omdat hel daarvoor aange
voerde argument minder juist scheen. Ook de
hoofdonderwijzer Disse geeft 'privaatonderwijs, in
strijd met de kennelijke bedoeling der voorwaarde
bij zijne benoeming- gesteld.
In eene sectie werd door een lid de opmerking
gemaakt dat de kosten van het openbaar onder
wijs in deze gemeente over 'l algemeen zeer hoog
waren opgevoerd, hetgeen ten gevolge had dat de
ouders, wier kinderen van dat onderwijs geen
gebruik maken, door die kosten in hooge mate
werden gedrukt. Wenschelijk kwam het hem voor
dat de uitgaven voor het onderwijs zooveel moge
lijk door de opbrengst der schoolgelden konden
worden gedekt. Inzonderheid wees bedoeld lid op
het aantal leerlingen, elders woonachtig, die van
het onderwijs aan de verschillende inrichtingen in
deze gemeente gebruik maakten. Hunne ouders
toch droegen hier niet bij in de lasten en de kin
deren genoten nochtans het onderwijs dat door
Leidens ingezetenen bekostigd werd. In de eerste
plaats voor die leerlingen behoorde het schoolgeld
belangrijk te worden verhoogd.
Het voorstel van den districtsschoolopziener, om
het bedrag van de percenten der schoolgelden, tot
dusverre door eenige hoofdonderwijzers en hoofd
onderwijzeressen genoten, aan hunne vaste jaar
wedden toe te voegen, vond in twee sectiën bij
verscheidene leden bestrijding. Het eenig motief
daarvoor was eene kleine verhooging van het even
tueel door de onderwijzers te genieten pensioen.
Dan, wat ook voor de afschaffing der verander-
lyke belooning rnocht worden aangevoerd, men