DAGBLAD.
N°. 4784.
Vrijdag
A0. 1875.
17 September.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.
Franco per postn 1-40.
Afzonderlijke Nommers0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES
Van 16 regelsf 1.05.
Iedere regel meera 0.174.
Groolere letters naar plaatsruimte.
ST AD S-BE RICHT EN.
HONDSDOLHEID.
[f. De BURGEMEESTER der gemeente LEIDEN,
Gezien de kennisgeving van den heer Burge
meester der gemeente Zoeterwoude, dat door hem
op heden een bevelschrift is uitgevaardigd, in
overeenstemming met art. 3 der wet van den
5den Juni 1875, tol vaststelling van bepalingen
bij het voorkomen van hondsdolheid (Staats
blad n°. 110);
Beveelt dat gedurende vier maanden, te rekenen
van den dag der afkondiging van dil bevelschrift,
ALLE HONDEN die zich buiten woningen of
vaartuigen (geene openbare middelen van ver
voer zijnde) in de gemeente bevinden en niet
binnen een afgesloten erf aan een ketting liggen,
moeten voorzien zijn van een MUILKORF, vol
gens het door Z. E. den Minister van Binnenland-
sche Zaken, bij beschikking van 27 Juli 1.1. voorge
schreven model, ter Gemeente-Secretarie voor ieder
ter bezichtiging gesteld, met dien verstande
nochtans dat, ingevolge ministerieele beschikking
van 7 dezer, de stalen band van den muilkorf,
die den hals van den hond omgeeft, door een
koperen mag worden vervangen.
En geschiedt hiervan op heden openbare af
kondiging door aanplakking en door plaatsing in
de Leidsche Courant.
De Burgemeester voornoemd,
v. d. BRANDELER.
Leiden, 14 September 1875.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gezien het adres van JAN JACOB YAN DIJK, smid,
wonende alhier, houdende verzoek om in het huis in de
Moriaansteeg n°. 6 eene smederij te mogen oprichten;
Gelet op de artt. 6 en 7 der wet van 2 Juni 1875
Staatsblad n°. 95);
Geven bij deze kennis aan het publiek dat genoemd
verzoek, met de bijlagen, op de Secretarie dezer gemeente
ter visie gelegd is; alsmede dat op Donderdag den 30sten
September aanst., 's voormiddags te elf uren, op het Raad
huis, gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegen
dat verzoek in te brengen.
Gedurende drie dagen vóór evengenoemd tijdstip kun
nen zoowel de verzoeker als zij die bezwaren hebben in
te brengen, op de Secretarie dezer gemeente van de ter
zake ingekomen schrifturen kennis nemen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
J-eiden, 16 September 1875.
O.IH GYMAASIOM.
(Ingezonden.)
III.
Zoover in mijn beschouwingen gevorderd, laat
ik een tegenspreker tegen mijn redeneering op
komen, die een woord van Talleyrand toepast op
myn opvatting van het Gymnasium.
D De redactie is zoo vriendelijk geweest het vervolg
van mijn artikel, dat gisteren niet kon geplaatst worden,
my terug te zenden met de vraag of ik ook iets bij mijn
woorden te voegen had, naar aanleiding van het inge
zonden stuk voorkomende in het „L. D." van gisteren.
Ik heb alleen aan den geachten inzender op te merken,
dat hij zich den aanval wel wat gemakkelijk maakt, wan
neer hij de strekking van het geheele artikel over het
hoofd ziende, het eigenlijk slechts naar een enkele uit
drukking beoordeelt, een uitdrukking, die uit haar ver
band gerukt misschien aanleiding tot misverstand kan
geven, maar ook alleen voor diegenen, welke nooit dat
bier gedronken hebben, dat men ironie noemt. Zeker
moeten hh. leeraren hun strengere eischen (dat zyn
niet eischen aan de examinandi, maar eischen aan
de waardigheid van het Gymnasium, zooals zon
neklaar uit de volgende regelen van mijn artikel blijkt)
wel op onbeholpen manier gesteld hebben, dat een ge
acht inzender zoo in zijn opvatting kon mistasten en
gelegenheid kon vinden, een paarwoorden zal ik ze
maar noemen, te gebruiken, wier voorbeeld mij niet tot
navolging opwekt.
Talleyrand, zoo verhaalt men, in een tijd toen
hij minister van buitenlandsche zaken was, werd
eens lastig gevallen door een sollicitant. De man
had een talrijke familie en was in diepen nood,
hij vroeg om een postje, de minister maakte
zwarigheid, de man drong aan, eindelijk weigerde
de minister kortaf. „Maar ik moet toch leven,"
riep de sollicitant in wanhoop. „Daar zie ik de
noodzakelijkheid niet van in," antwoordde Talley
rand koel weg.
„Gij zegt," zoo begint mijn tegenspreker „dat
strengheid vooral bij toelating tot het Gymnasium
noodig is als voorwaarde van het zelfstandig leven
der school. Ik begrijp de redeneering volkomen;
gij bedoelt, dat wanneer zonder onderscheid allen
worden aangenomen, die zich tot bijwoning der
lessen aanbieden, dat een zeer ongunstigen in
vloed moet oefenen op hel onderwijs, dat de be
kwame jongelieden geen belang zullen stellen in
de lessen door leeraars gegeven rnet het oog op
de onwetenden, dat hun eerzucht zal worden
verdoofd.
„In één woord gij bedoelt, dat het onderwijs
een tragen, slaperigen gang zal hebben, en
dat men het na 5 jaren hoogstens zoo ver zal
hebben gebracht, als de maat van klassieke ont
wikkeling is, welke geëischt wordt voor het admissie-
examen der Hoogeschool, een maat, die nogal laag
gesteld is, ik moet het bekennen.
„Ik begrijp volkomen, dat hetuniversiteits-admis-
sie-examen zijn werking moet doen gevoelen op
het onderwijs in de gymnasia gegeven, dat het
niveau der gymnasiale studies daardoor zal worden
verlaagd, en dat de jongelieden, welke karakter
hebben, onweerstaanbaar zullen gelokt worden tot
het vrije leven aan een Hoogeschool, waarvan de
toegang zoo gemakkelijk is, maar waarvoor zij
nog onrijp zijn.
„En nu stem ik gaarne toe, dat strengheid bij
de toelating tot het Gymnasium een middel kan
zijn om het niveau der studies te verheffen. Op
die manier kan alleen een geheel tot stand ko
men, kan een inrichting zelfstandig blijven leven,
en niets is natuurlijker dan dat leeraars aan zulk
een school verbonden zoo hun eischen stellen. Ik
begrijp dus volkomen in hun mond dat woord:
„Wij moeten immers in 't leven blijven"; toch
kan ik me niet weerhouden met Talleyrand te
antwoorden: „Ik zie er de noodzakelijkheid niet
van in."
„Want wat is de zaak," en hier wordt mijn
tegenspreker gemoedelijk, bijna plechtig, alsof hij
mij een geheim openbaart, „men mag er over
klagen of over juichen, onze eeuw is practisch.
Wat is een gymnasium tegenwoordig anders als
een officieele straatweg om tot de Hoogeschool te
komen, wat dreigt onze Hoogeschool te worden
anders als de officieele straatweg tot een betrek
king in de maatschappij. Gij verlangt ontwikkeling,
misschien wel geleerden, onze eeuw verlangt postjes,
want onze tijd is practisch en wat niet practisch
is, gunt ze geen recht van bestaan."
„Maar is dat juist geen reden om te trachten
zich er tegen te verzetten", waag ik in 't midden
te brengen, als de stortvloed van mijns tegen
sprekers redeneeringen begint te bedaren, „is dat
geen reden om ieder te steunen, die.
„Arme dwaas," valt mij de tegenspreker in de
rede, „ziet ge dan niet in, dat ge een gymnasium
wilt bouwen boven in de wolken."
„Maar. hervatte ik.
„Ik houd niet van lange discussies, vooral wan
neer ik gelijk heb," merkt mijn tegenspreker bits
op en vertrekt.
IV.
„Een Gymnasium in de wolken." Na die op
dogmatischen toon uitgesproken woorden gevoel
ik behoefte mij ons Gymnasium voor te stellen,
zooals het daar staat op den grond. Ik zie het
met zijn ouderwetschen bescheiden gevel, zijn
schilderachtige poort, het dringt zich niet op, het
vraagt geen plaats aan den grooten weg, maar
let eens op zyn karakteristieken bouw, en gij be
merkt, ondanks zijn ingetogenheid gevoelt het zijn
waarde. Welk een verschil met het Hoogere-
Burgerschoolgebouween vlakke, weidsche facade
die met haar talrijke groote vensters, men zou
bijna zeggen onbeschaamd naar den weg staart,
en het volle daglicht gunt tot zelfs haar schuil
hoeken te bespieden.
En toch zijn de twee scholen zusters, verwant door
afstamming, door traditie, aan elkander gebonden
door de bepaling van het reglement die hun
laagste klassen in elkander doet grijpen, zoodat,
volgens de letter der wet, iemand die tot de
eerste klasse van het Gymnasium is toegelaten,
den toegang zou kunnen eischen tot de tweede
der H. B. S., verbonden door de leeraars welke
zij gezamenlijk hebben, verbonden vooral omdat
zij naast elkander aan het hoofd van het ge
meente-ouderwijs staan.
De eene zuster heeft een rijk huwelijk gedaan
met den tijdgeest, maar met al haar jeugd en
levenslust vergeet ze niet de ervaring en de
methode te waardeeren van haar oudere, al heeft
deze ook minder aanbidders, al is ze ook minder
naar de mode gekleed.
Met die twee inrichtingen voor den geest stel
ik mij weder de vraag: „Is het goed dat de
leeraars aan het Gymnasium onlangs handelden
zooals zij deden en hun collega's aan de zusterschool
niet alleen wilden laten voor den storm die zich
tegen hen verhief wegens het afgenomen examen
Men begrijpt, dat ik hier niet in een beoor
deeling wensch te treden van dat laatste examen.
Ik geloof niet aan de onfeilbaarheid van exami
natoren, maar evenmin aan die van examinandi;
ik wil zelfs gaarne bekennen dat ik my liever
aan de zyde van de eersten schaar, omdat het
regel is dat door den geëxamineerde het mis
lukken van zijn pogingen toegeschreven wordt aan
den examinator en dat hier, waar zoo'n groot
aantal afgewezen werd, de examinatoren wel zeker
van hunne zaak zullen geweest zijn, omdat te
voorzien was ontevredenheid en een eisch tot
verantwoording.
Maar welk ook het oordeel zy, dat men over
deze zaak veile, het was zeker ongelukkig dat de
gunstige afloop van het gymnasiaal examen de
aanleiding moest zijn, om met schijn van recht
tegen de H. B. S. te velde te trekken en ook uit
dit gezichtspunt scharen wij ons aan de zijde der
leeraren, en huldigen wij hun strenge opvatting.
Want voor de taak van de school en van den.
onderwijzer is noodig van den kant van leerlingen,
en hun ouders: vertrouwen, vertrouwen en nog
maals vertrouwen, en even natuurlijk als het ons
voorkomt dat een vertoornde vader en nog een
vertoornde vader zulk vertrouwen trachten te
ondermijnen, even vreemd vinden wij het dat de
zuster haar zuster wilde verloochenen.
Moge de eendracht tusschen beiden spoedig
hersteld worden en blijven, moge de jongere wat
toeschietelijker, de oudere wat preutscher worden,
en laat hen gezamenlijk hoog ophouden de vaaa
van kennis en ontwikkeling.