Van een correspondent op Madeira
verneemt de Daily News nog 't volgende om
trent de schipbreukelingen van de Gospatrick
Slechts twee sloepen, van de zes die aan boord
waren, hebben zich van 't brandende wrak kun
nen verwijderen. Vermoedelijk zijn dus de vier
overige of verbrand, of met haar lading omge
slagen. De thans nog vermist wordende boot
bevatte den opperstuurman, zes matrozen en vier
en twintig passagiers. De beide booten bleven
gedurende twee dagen bij elkander; den 21sten
November werden zij door ruw weder van elk
ander afgedreven. In de boot waarin zich de drie
geredden bevonden, begon men spoedig verschrik-
kelijken dorst te lijden. Den 22sten November
viel een man overboord, en verdronk, en drie
mannen stierven, na aan 't razen geslagen te
zijn. Op den 23sten stierven er vier andere, en
de nog levenden waren zóó hongerig en dorstig,
dat ze van twee der dooden 't bloed dronken
en de levers aten. Nogmaals zes schepelingen
bezweken op den 21sten. Den volgenden dag
stierven er wederom, zoodat 't aantal overgebleve
nen tot acht verminderd was; drie van dezen waren
krankzinnig. Op den 26sten, vóór zonsopgang,
passeerde een schip op korten afstand; tever
geefs riep men het aan. Denzelfden dag stierf
weer een man; de overigen gingen voort met
't bloed der dooden op te slorpen. Den 27sten
regende 't, doch 't gelukte den smachtenden niet
een droppel op te vangen. Twee mannen stierven.
Vijf waren er nu nog over, van welke er twee
krankzinnig waren. Allen verkeerden in een bewus-
teloozen toestand, toen Macdonald, de tweede
stuurman, uit zijne verdooving gewekt werd door
een der razenden, die hem in den voet beet.
Hij zag op, en bespeurde een schip dat op hen
afkwam, 't Was de Sceptre. De twee krankzin
nigen stierven aan boord van dit schip, ondanks
de meest zorgvuldige behandeling. De drie ande
ren zijn thans op weg naar Engeland.
In een der Duitsche bladen wordt de
volgende nauwelyks geloofbare historie verhaald.
Een 12-jarig jongske, zoon eens wevers, begaf
zich dezer dagen naar Rummersburg, om zijn tante
aldaar te bezoeken. Tante was echter niet thuis,
en een 9-jarig nichtje speelde met andere kinde
ren voor de woning. Hij wist de kleine in het
vertrek te lokken en de andere kinderen onder
eenig voorwendsel te verwijderen. Toen greep de
jonge onverlaat een op tafel liggend mes en dreigde
zijn nichtje daarmee dood te steken, als zij hem
niet het geld harer moeder gaf. Het kind (mis
schien beschouwde het de bedreiging als spel)
weigerde, en dadelijk gaf hij haar een steek in
de wang, waarop het meisje de commode harer
moeder opende en den roover 1 thl. gaf. Doch
met opgeheven mes eischte hij meer, en het bloe
dende kind gaf hem nog 50 thl. De begeerte steeg
met de voldoening, hij wilde nu alles hebben,
greep het meisje aan, wierp haar op een bed, en
zou haar waarschijnlijk vermoord hebben, zoo niet
gelukkig de moeder verschenen was en het bloe
dende kind aan zijne handen had onlrukt. De
jonge booswicht werd aan de politie overgeleverd
doch en dit is misschien nog het minst ge
loofbare in het verhaal door haar aan zijne
ouders ter bestraffing teruggeveven.
INGEZONDEN.
„A toot le coeur bien né, la patrie
est si chère! (Aan ieder goedgeaard
borger is het vaderland dierbaar.)
Racine.
Mijnheer de Redacteur,
Zoo even kwam mij het letterkundig weekblad
„Onze tolk" in handen. Hoeveel waarheid de
woorden „vrije letterkunde vrije handel"
in het algemeen mogen bevatten, wij voor ons,
naar onze individueele opvatting, hadden oneindig
liever gezien dat mej. Opzoomer het bekende
treurspel niet in de Duitsche maar in de Hol-
landsche taal had geschreven. Op zuiver
economisch gebied rnag het onomstootelijk waar
zijn dat het beschermingstelsel zeer te laken
is, maar in een land als het onze, waar ons
nationaal gevoel in elkaar dreigt te storten, is het
niet raadzaam in een andere taal te spreken, le
schryven en te denken dan in die, waarin wij zijn
opgevoed. Onwillekeurig doet die sympathie voor
't Duitsche element ons denken aan een zekere
voorliefde waarvan meer dan een persoon, die ons
dierbaar is om zijn uitstekende talenten, niet ge
heel vrij te pleiten is. De oorlog van '70 ligt ons
met al zijn gruwelen nog versch in het geheugen.
Wij kunnen die Duitsche vooringenomenheid
opperbest verklaren, daar waar onder onze Hol-
landsche families Germaansch bloed stroomt; min
der begrijpelijk en wenschelijk tevens is het, hier in
dit geval, dat een lid eener echt-Hollandsche familie
(„van vreemde smetten vrij") bij voorkeur zich
bedient van eene andere dan onze taal.
Meer dan ieder ander betreur ik hier het feit,
dat iemand met zoo een buitengewoon talent niet
mee kan werken tot bevordering van ons nationaal
gevoel. Het onderwerp „de val van het huis van
Alva" kan geen bezwaar opleveren. Treurig ge
noeg hebben wij de eer dien naam te ken
nen. Onze geschiedenis meldt dien met bloedroode
letteren. Wij betreuren het feit vooral daarom,
daar wij als inwoners van de Hofstad de nood
lottige gevolgen van die uilheemsche sympathie
hebben opgemerkt. Wij vragen ons af, of hier zoo
vele vreemdelingen zich bevinden, dat er een
Fransch weekblad „l'Echo" noodig is en tal van
winkeliers hunne aankondigingen (reclames) in uil
heemsche talen uitkramen. Is het niet billijk dat
wij van hen (die zich als trekvogels op onzen
vaderlandschen bodem komen nestelen) ook vergen
dat zij, het goede en vette onzer landouwen
genietende, een weinig moeite („anstrengen")
doen ook onze taal te lezen en te begrijpen.
Die winkeliers weten het werkelijk niet beter,
en met het oog op hun minder ontwikkeld vader
landlievend gevoel kan die omstandigheid als
eene verzachtende aangemerkt wordenvoor ieder
ander, beter ontwikkelde, kunnen die „circonstances
atténuantes" niet tot eer of genoegen strekken.
Wij behoeven daarom de buitenlandsche letter
kunde niet minder lief te hebben en te waardeeren.
Iedere vertaling van een meesterhand zal ons dier
baar zijn, maar hij of zij die ons land, onze moe
dertaal heeft leeren waardeeren en liefhebben,
moet van zelf voor hare schoonheden, waarvoor
zij voor geen taal behoeft onder te doen, de
behoefte gevoelen zich in die taal uit te druk
ken. Wij zijn geenszins „jaloersch" noch
naijverig op die Duitsche „Sprachfertigkeit" onzer
16-jarige landgenoote; wij hadden trotscher op
het bezit van zoo een phenomeen (verschijnsel)
kunnen zijn, zoo wij dien „val van Alva" in goed
en vloeiend Hollandsch hadden mogen hooren.
Al moge zij op staathuishoudkundig gebied waar
wezen, daarom behoeft die stelling van het be
schermingstelsel op de letterkunde niet van toe
passing te zijn.
Liefde voor het vaderland, liefde voor onze
schoone moedertaal zij ieder goedgeaard Neder
lander ten zeerste aanbevolen
Om onze individualiteit als volk te bewaren,
om algemeen als een individueel volk erkend te
zijn en te blijven, moeten wij, ook op het gebied
der wetenschap en der letteren, Nederlandsch zijn
en Nederlandsch blijven, in de Nederlandsche
taal moeten wij wedergeven wat wij bij ons in het
Nederlandsch gedacht hebben. Juist op dat punt
zijn wij uiterst zwak en ellendig.
Een volk dat zijne taal niet eerbiedigt, wordt
spoedig een volk dat zijne zelfstandigheid niet
meer op prijs stelt.
U dank zeggende voor de opname dezer
regels, noem ik mij met achting
Uw dw. dienaar
's-Hage 30 Dec. '74. G. L.
BUITENLAND.
Frankrij k.
Ledru Rollin is in den ochtend van 31 Dec.,
in den ouderdom van 66 jaar, plotseling aan een
hartkwaal bezweken. Hij was geboren te Parijs,
den 2den Febr. 1808.
Duitschl and.
Volgens een der Berlijnsche bladen heeft de
rjjksregeering besloten, bij het Spaansch gouver
nement aanvraag te doen om schadeloosstelling
voor eigenaars der Mecklenburgsche brik Gustav,
wegens verlies van schip en lading.
Algemeen wordt verwacht dat de bonds
raad de resolutie-Hoverbeck zal verwerpen, daar
bij de rechtskundige commissie stemmen er tegen
zijn opgegaan en Pruisen met zijne 17 stemmen
het ook niet aan oppositie zal laten ontbreken.
Naar men zegt, is ook de keizer alles behalve er
mede ingenomen; zoodat er op 't oogenblik zoo
veel te minder vooruitzicht beslaat op eene inter
pretatie of wijziging van art. 31 der Rijksgrond
wet, in dien zin dat een lid van den rijksdag
eene over hem uitgesproken straf niet in den tijd
der parlementare zittingen behoeft te ondergaan.
De bisschop van Trier is Donderdag-mor
gen uit de gevangenis ontslagen. Twee uren later
ontving hij de felicitation van zijne geestelijkheid
en eene deputatie van leeken.
De vereeniging voor de Duitsche Noord-
poolvaart, te Bremen, heeft zich vereenigd met
het plan voor een nieuwen ontdekkingstocht, in
Juni a. s., of uiterlijk in 1876, naar de oostkust
van Groenland. De expeditie zal bestaan uit twee
stoomschepen, ieder van ongeveer 300 ton en
bemand met 25 a 30 man. De chefs van het
eene zullen belast worden met nasporingen en
opnemingen te land, in de richting naar het
noorden en noordwestendie van de andere met
opnemingen in de wateren, zoover mogelijk noord
waarts doch alles onder één hoofdcommando.
Voor de reis wordt gerekend op twee, doch voor
proviand op drie jaren.
De snelle ontwikkeling der Duitsche marine
heeft Ruslands aandacht getrokken en zelfs aan
leiding gegeven dat het personeel der Russische
ambassade te Berlijn vermeerderd is met eene
specialiteit op maritiem gebied, den heer
Nowakowitschdie eene nauwkeurige studie
maakt van al wat in Duitschland met be
trekking tot de oorlogsvloot geschiedt. Duitsch
land heeft op dit oogenblik 46 oorlogschepen
(waaronder 6 gepantserde Iregatten), te zamen
van 45,932 ton. De wapening bestaat uit 383
stukken geschut; 16 schepen bovendien zijn in
aanbouw of worden uitgerust, die te zamen 35,649
ton houden, wier machines 33,600 paardekracht
vertegenwoordigen en die bestemd zijn om met
85 stukken geschut te worden gewapend.
Spanje.
De ex-koningin Isabella heeft de volgende
dépêche ontvangen uit Madrid, 31 December,,
middernacht. Het leger van het centrum en het
Noorderleger, de garnizoenen van Madrid en in
de provincies hebben prins Alphonsus tot koning
geproclameerd. Madrid en alle steden in Spanje
beantwoorden deze proclamatie met geestdrift. Primo
de Rivera is kapitein-generaal van Madrid,
Canovas Castillo is hoofd van de Alphonsistische
partij. "VVij verzoeken U. M. dit bericht aan haren
doorluchtigen zoon mede te deelen, want wij
weten niet waar deze zich bevindt. "Wij wenschen
U. M. geluk met deze groote overwinning, die
zonder strijd en zonder bloedvergieten verkregen
is. De dépêche is geteekend door Primo De Rivera
en Canovas Castillo.
Volgens nadere inlichtingen trok Martinez
Campos Valencia binnen aan het hoofd van de
troepen die afgezonden waren om hem te bestrijden.
Serrano verliet het Noorderleger dadelijk na de
ontvangst van het bericht der gebeurtenissen.
Het ministerie is als volgt samengesteld: voor
zitter, Canovas Castillobuitenlandsche zaken, Cas
tro; justitie, Cardenas; oorlog, Jovellar; financiën,
Saleverria; marine, Molins; binnenlandsche zaken,
Romero Roblebo; handel, Oroviokoloniën Ayals.
De opperbevelhebber van het Noorderleger
(Laserna) is met geestdrift voor de proclamatie
van Alfonsus gestemd. Isabella heeft aan Castillo
en Rivera geantwoord, dat de nieuwe koning
onmiddellijk naar Spanje zou vertrekken. Alphonsus
heeft per telegraaf den Paus om diens zegen ge
vraagd en verzekerd, evenals zijne voorouders,
een verdediger te zullen zijn van de rechten van
den Heiligen Stoel.
De Parijsche correspondent van de Times
heeft den 31 sten Dec. een onderhoud met Alphon
sus gehad. De koning heeft gezegd„Ik hen
gereed om naar Spanje le vertrekken, maar ik
moet eerst eene dépêche afwachten voor ik het
oogenblik van mijn vertrek bepalen kan; onmid
dellijk na ontvangst der dépêche zal ik heengaan
ik was heden na het ontvangen der tijding niet
al te zeer ontroerd, want waarlijk ik had ze ver
wacht." Op de vraag of hij dacht dat de Carlisten
den oorlog zouden voortzetten, was het antwoord
„Ik geloof dat de oorlog aanvankelijk hardnekkig