LEIDSCH
DAGBLAD.
N°. 4519.
A0. 1874.
Woensdag
4 November.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.
Franco per posl1.40.
Afzonderlijke Nommcrs0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER AD VERTE STEEN:
Van 16 regels,f 1.05.
Iedere regel meer0.174.
Grooleie lelie® naar plaatsruimte.
LEIDEN, 3 November.
Aan het voorloopig verslag van de staatsbe
groting over 1875 ontleenen wij het volgende.
Nu, volgens de toezegging der regeering, de
nadere voordracht der wet op het hooger onder
wijs dagelijks kan worden tegemoetgezien, begreep
men algemeen omtrent dit gewichtig onderwerp
niet in breedvoerige beschouwingen te moeten
treden. Alleen meende men te moeten vragen, of,
daar het nog onbeslist is, hoeveel hoogescholeii
zullen bestaan en waar zij gevestigd zullen worden,
op deze begrooling niet te veel voor de gebouwen
der bestaande instellingen werd uitgetrokken. Ook
achtte men zich verplicht melding te maken van
de klacht, dat de colleges van sommige hoogleeraren
niet op den voorgeschreven tijd aanvangen, dat er
gevallen voorkomen, waarin de vertraging in buiten
gewone male plaats vindt en dat enkele verplichte
colleges in 't geheel niet gehouden worden. Naar
veler oordeel is, in verband met eene voldoende
opleiding van leeraren bij het middelbaar onderwijs,
de vestiging van een leerstoel voor de nieuwe
letteren, en dan wel liefst te Leiden, volstrekt
noodzakelijk. Hoe staat het, werd gevraagd, met
het vervullen der betrekking van professor Selenka?
De jaarwedde van den directeur van het kabinet
van munten en penningen wordt te karig geacht,
terwijl de lokalen zeer ongeschikt zijn. Door enkelen
werd bezwaar gemaakt tegen de verhooging der
jaarwedde van den hortulanus le Leiden met
f400. Alvorens weder eene aanzienlijke som voor
het nieuwe academiegebouw le Leiden toe te staan,
wenschten verscheidene leden te weten, hoe het
slaat met de daaromtrent ontworpen plannen en
of tusschen die plannen reeds een bepaalde keus
is gedaan.
Ofschoon men er anders tegen op zou zien mede
te werken tot vermeerdering der nationale fees
ten, die hier te lande in den laalsten tijd op
eenigszins onrustbarende wijze toenemen, meent
men eene uitzondering te mogen maken voor de
viering van het derde eeuwfeest der Leidsche
hoogeschool. Om velerlei redenen verdient de
stichting eener instelling als deze, die in geheel
de beschaafde wereld hoog staat aangeschreven,
le worden herdacht. Men hoopt dan ook, dat aan
de feestviering zooveel mogelijk een internationaal
karakter zal worden gegeven.
Men vroeg of het raadzaam was, nu eene nieuwe
regeling van het hooger onderwijs voor de deur
slaat, zulke aanmerkelijke sommen aan de gebou
wen der Utrechtsche hoogeschool te besteden.
Daarop werd geantwoord, dat men hier meeren-
deels te doen heeft rnet het voortdurend verlee-
nen van eenmaal toegezegde subsidiën of met
het onvermijdelijk gevolg van vroegere besluiten.
Intusschen moet men ook van deze zijde toeslem-
men, dat in de bedoelde uitgaven thans eene
moeielijk le verdedigen opdrijving plaats vindt.
Het afzonderlijk bestaan van de Leidsche instel
ling voor Indisch onderwijs en van de Delftsche
instelling van gelijken aard leidt tot versnippering
van krachten. Eenige leden wilden daarom ge
vraagd hebben, of het niet mogelijk ware de heide
scholen te vereenigen. Anderen meenden echter,
dat door het afzonderlijk bestaan van heide een
weldadige naijver blijft heerschen.
De aanmerkelijke uitzetting, die de uitgaven,
in verband met de bewaring van vaderlandsche
kunstvoortbrengselen en met het in stand houden
van uit een oudheidkundig of architectonisch oog
punt belangrijke gebouwen nu reeds ondergaan,
gaf stof tot ernstige bedenking. Bij de hier uit-
getrokkene sommen moesten nog de f 10.000
worden gesteld, waarmede art. 212 dezer begrooting,
met het oog op den aankoop van schilderijen van
landswege, wordt verhoogd. Naar veler oordeel
heerschte hier onmiskenbaar weelderigheid. Het
was alsof men van het eene uiterste naar het
andere oversloeg. Ging men op den thans inge
slagen weg voort, de nieuw opgetreden rijksadvi
seurs zouden, al volvoerden zij hunne roeping
ook met loffelijke belangeloosheid, den lande op
schatten te staan komen. Dat een zoo merkwaar
dig gebouw als de St.-Janskerk le 's-Hertogen-
bosch op landskosten hersteld werd, liet zich
alleszins verdedigenmaar was het volstrekt nood
zakelijk ook hulp te verleenen voor het herstel
der St.-Bavokerk te Haarlem en de Hoogland-
sche kerk te Leiden? Verscheidene leden intusschen
betuigden luide hunne sympathie voor het thans
in werking gekomen beginsel, dat kunst, althans
tot zekere hoogte, regeeringszaak is. Nu men
eenmaal de hand aan den ploeg had geslagen,
moest men niet weder stil blijven slaan. Alge
meen vond het denkbeeld bijval om de som voor
aankoop van werken ten behoeve der Koninklijke
bibliotheek eenigerrnale te verhoogen. Vrees werd
echter geopperd, dat men met de f2000die
daarvoor in het vervolg meer zouden kunnen
worden besteed, niet ver komen zou.
Hedenmorgen werd den heer Dr. H. W. v. d.
Mey een prachtig geschenk aangeboden door de
leerlingen van het Gymnasium, als een bewijs van
erkentelijkheid, dat hun hooggeschatte leermeester
onlangs voor een beroeping naar Arnhem bedankt
heeft. Dit geschenk bestond in een sierlijk ingebonden
exemplaar van het Engelsche plaatwerk: „Chefs-
d'oeuvre of art and masterpieces of engraving selec
ted from the celebrated collection of prints and
drawings in the British Museum, reproduced in
photography by Stephen Thompson", London
1873 F0., en werd door den oudsten leerling
A. Kist met eene hartelijke toespraak overhan
digd, bijgestaan door eene commissie, die de vijf
onderscheidene klassen vertegenwoordigde.
Tot gewone leden van hel Genootschap ter
bevordering der natuur- genees- en heelkunde zijn
benoemd de heeren Dr. H. J. Befz, F. A. T. Delprat,
Dr. M. Juda, Dr. L. J. Sanders van Loo, Dr. A. E. Per-
rot en J. Polak, te AmsterdamDr. D. De Loos,
te Leiden; Dr. H. De Zwaan, in Den Haag; Dr.
H. J. Rink, te Delft; Dr. S. Hoogewerff, te Rot
terdam; Dr. v. d. Andel, te Zulten; Dr. S. H.
Hermanides, te Tricht; Dr. H. P. Kapteyn, te
Abcoude; tot correspondeerende leden de heeren
Dr. A. W. C. Berns, te Freiburg, Dr. Meijnne, te
Brugge, en tot lid van het bestuur, in plaats van
wijlen Prof. G. C. B. Suringar, Prof. M. Polano,
te Leiden.
Gedurende de afgeloopen maand werden in
de Volkskeuken alhier afgeleverd 4473 portiën,
als3866"/j warme spijs, 520 vleesch en 86' /2 spek.
In de werkplaats van de firma Devillers
en Comp. in Den Haag prijkt thans het voltooide
en voor Batavia bestemde gedenkleeken ter nage
dachtenis aan generaal-majoor J. W. Pe. Kohier, den
voor Atjin gesneuvelden hevelhebber van de eerste
expeditie tegen dat rijk. tiet is vervaardigd van
hardsteen, met wit marmeren ornamenten en
inscriptie-platen. De hoogte is 2.75, breedte aan
den voet 1.50 rneter, vierkant met eene verlengde
zerk aan voor- en achterzijde. Aan de vier hoe
ken bevinden zich vier fakkels, rnet naar onder
gerichte marmeren vlammen. Op de voorzijde der
schaft is een wit marmeren inscriptie-plaat aan
gebracht, waarop aan den bovenkant gebeeldhouwd
een gevleugde zaridlooper en aan den onderkant
eene slang, als symbool van dood en eeuwigheid.
Op de plaat staat: „Den Generaal-Majoor J. H.
R. Kohier, Ridder der Militaire Willemsorde 4de
klasse, Bevelhebber le expeditie tegen Atjeh."
Op de achterzijde een dito marmeren plaat, waarop
aan de bovenzijde een eiken- en lauwerkrans en aan
onderzijde een tropee, waarop tevens en relief is
gebeiteld: „Zijne weduwe, vrienden en vereerders
en zijne kameraden van het Ned.-Ind. leger 1873."
Aan de zijden bevinden zich twee gebeeldhouwde
hardsteenen kransen van eiken- en laurierbladen,
waarin een wit marmeren medaillon ter rechterzijde,
met de inscriptie: „Wij zullen onzen plicht doen."
Boven en onder den krans: „Geboren te Gro
ningen 3 Juli 1818" en ter linkerzijde de Mili
taire Willemsorde en relief en de woorden: „Ge
sneuveld voor Atjeh 14 April 1873." Op de vier
zijden boven de schacht zijn aangebracht wit mar
meren steenen, terwijl op de hoeken van den kop
palmetten zijn gebeiteld, waartusschen een schulp
met wilgentakken. Alle ornamenten, opschriften
en symbolen zijn zoowel in hardsteen als marmer
en relief gebeeldhouwd, terwijl het monument
zelf gedeeltelijk is gepolijst. Naar men verneemt
heeft de stoombootmaatschappij „Java" aangebo
den, het kosteloos naar Ned.-Indië over te brengen.
Het verlies van menschenlevens in den oorlog
tegen Atjin bedroeg in de 1ste expeditie 82,
waarvan 75 gesneuveld of aan hun wonden over
leden, en 7 overleden wegens ziekte of vermoeienis.
Bij de 2de expeditie en occupatie tot 31 Juli 1874
bedroeg het verlies 2124, waarvan gesneuveld of
aan hun wonden overleden 115. Al de overigen
zijn overleden wegens ziekte of vermoeienis. De
kosten der expeditie beliepen: in 1873 uitgaven
in Nederland f 6.000,000, in Indië ten laste der
oorlogsbegrooting f 6.850,000 en voor marine
ƒ2.200,000; in 1874 voor het leger vermoedelijk
noodig tot uit. December ƒ6.964,000, voor de marine
ƒ1.600,000. Te zamen over de beide jaren
ƒ23.614,000. Onder die uitgaven zijn ruim 3
millioen, die besteed hadden moeten worden, ook
zonder oorlog.
Het bestuur van de sedert korten tijd te
Amsterdam bestaande „Vereeniging tot het vor
men van een openbare verzameling van heden-
daagsche kunst" heeft, in vereeniging met een
zestigtal kunstvrienden, reeds een paar schilderijen
van nieuwere meesters aangekocht. Zij trachten
thans ruimer middelen le vinden om aan hun
plan uitvoering te geven, en le dien einde is een
beroep op den steun der belangstellenden gedaan.
"Volgens de statuten zullen de aan te koopen
kunstwerken op nader door het bestuur te bepa
len wijze en voorwaarden aan de gemeente wor
den overgedragen. Leden der vereeniging zijn zij,
die te haren behoeve zich verbinden tot eene
jaarlijksche bijdrage van minstens 25, of tot
eene schenking van minstens ƒ100, of vaneenig
kunstwerk, dat door het bestuur wordt aanvaard.
Door curatoren van het gymnasium te Arn
hem is aanbevolen voor de betrekking van rector
Dr. J. J. Cornelissen, professor aan het athe
naeum te Deventer.
De heer J. Cremer, hoofdonderwijzer aan de
openbare school voor meer uitgebreid lager on
derwijs te Bodegraven, is benoemd tot hoofdonder
wijzer aan eene dergelijke school in de gemeente
Hillegom.
A. J. Van Schermbeek is gesteld Ier be
schikking van den gouv.-gen. van Ned.-Indië, orn
te worden benoemd tot technisch ambtenaar bi[
het boschwezen daar te lande.