LEIDSCH
DAGBLAD.
N°. 4407.
A0. 1874
Donderdag
25 Juni.
PRIJS DEZER C0URA3T:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.
Franco per postn 1.40.
Afzonderlijke Nominer*0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
I'RIJS WEU ADVERTENTIE!*:
Van 1:6 regelsf 1.05.
Iedere regel meer0.174.
Groolere letters naar plaatsruimte.
ST ADS-BEKICHTEN.
Vi
dag
10.
2°.
3°.
5°.
0°.
70.
80.
9°.
10°.
11°.
12°.
13°.
14°.
15°.
ergadering van den Gemeenteraad van Leiden, op^ Donder-
25 Juni, 's namiddags te zeven uren.
Onderwerpen
Verzoek van R. Jesse, om contiuuatie als gemeente-apo
theker. (156)
Benoeming van drie Bastuurderen van het "Werkhuis bui
ten den gemeenteraad (162)
Voordracht tot vaststelling van de instructién van den
Directeur en den Boekhouder der Stedelijke Gasfabriek.
(130 en 139)
Idem betrekkelijk de ingebruikgeving van een lokaal van
het Caecilia Gasthuis aau Bestuurderen van het Werkhuis.
<U5)
Verzoek van J. Van der Wiel, ter bekoming in gebruik
van gemeentegrond. (146)
Voordracht betrekkelijk de benoemiog van een hoofdonder
wijzer aan de Tusscheuschool. (142 cu 154)
Idem betrekkelijk den aanvoer van duinwater. (143, 150
eu 153)
Idem betrekkelijk de slooping van de Hoogewoerdspoort.
(80, 86, 118, 144, 155 en 159)
Verzoek van de concessionarissen voor den aan te leggen
spoorweg LeidenWoerden, om verlenging van den termijn
van inschrijving (151, 157 en 161)
Voordracht betrekkelijk den verkoop van het Bunhuis op
de Langegracht. (46, 152 en 163)
Idem tot onderhandsche verpachting van de tienden onder
Leiderdorp. (158)
Rekening van het Evangelisch Luthersch Wees en Oudc-
liedenhuis, over 1873. (1*7)
Idem van het H. G. of Arme Wees- en Kiuderhuis. (160)
Idem van het Werkhuis. (136)
Benoeming van eene commissie van drie leden in zake de
Bank van Leeuing, naar aanleiding van het verhandelde in
de zitting van 11 Juni jl.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gezien de adressen van: a. Johannes Jacobus Dool
Junior, meubelmaker, wonende alhier, waarbij hij ver
zoekt om in zijne werkplaats aan de Langegracht n°. 78
eene vuring te mogen doen plaatsen; en b. Joseph Meijer
Gobus, vleeschhouwer alhier, houdende verzoek om het
perceel in de Koesteeg n°. 7 tot slachtplaats te mogen
doen inrichten;
Gelet op art. 4 van het Koninklijk besluit van 31
Januari 18*24 Staatsblad n°. 19);
Doen te weten, dat tot het hooren der eigenaars en be
woners van de naast bijgelegene en belendende panden,
ten opzichte der informalièn de commodo et incommododoor
Burgemeester en Wethouders zal worden gevaceerd op
het Raadhuis dezer gemeente, op Maandag den 29sten
Juni aanstaande, 'svooriniddags te elf uren; zullende
de belanghebbenden verplicht zijn hunne bezwaren tegen
die verzoeken op dien tijd in ie brengen, terwijl, bij ver
zuim daarvan, zij gehouden zullen worden zich tegen de
inwilliging niet te hebben verzet.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, 24 Juni 1874.
JflEN LEIDSCH BELAIVG.
In een vorig nommer van dit blad wezen wij
op een punt van eer voor Leiden, we willen
thans een enkel woord reppen over een bij uit
stek Leidsch belang: de aansluiting van Leiden
aan het groote spoorwegnel, waartoe reeds zoo
vele vergeefsche pogingen zijn aangewend. Laat
ons eens het voordeel voor Leiden beschouwen,
dat uit de aansluiting met den Rijnspoorweg kan
voortspruit.
De Hollandsche spoorweg is wel voor Leiden
een gemakkelijk middel van verplaatsing naar de
verschillende Hollandsche steden, doch ook niets
meer. De beste bronnen van bestaan toch voor
iedere stad zijn handel en industrie, want de
gewone bronnenambtenaren en garnizoen, ge
vangenis, de academie met hare ab- en depen
dentiën, zijn voor het grootste deel buitenkansjes,
geen natuurlijke bronnen, en even zeker als Ne
derland moet zorgen zich zooveel mogelijk uit
eigen inkomen te helpen, zoo moet dit nog te
meer iedere stad doen. Voor handel en industrie
nu is geen stad beter gelegen dan Leiden. Voor
Ingezonden.
fabrieken, (wolwaren en ijzerindustrie) en handel
(vee en veeteeltproducten) en het voorzien in de
behoeften der omliggende dorpen is ieder nieuw
débouché een goudmijn voor Leiden en een aan
sluiting aan het groote Europeesche spoorweg
net eene levensquaestie, en geen lijn is daartoe
beter geschikt dan LeidenWoerden. Immers be
halve dat men zoodoende ook Rotterdam en Am
sterdam kan bereiken, dat bij eventueel encom-
brement in den winter op den Hollandschen weg
zeer wenschehjk is, wordt daardoor de verbin
ding via Utrecht met het Zuiden, Noorden en
Oosten van ons land, met België en Duitschland,
geopend, en daarmee nieuwe uitwegen voor het
Leidsch fabricaat en gemakkelijker middel lot het
verkrijgen van kolen en ijzer. Dat alles moei juist
van die zijde komen, ook is een en ander voor
den steeds grooter proportiën aannemenden han
del in manufactuurgoederen gewenscht. Nog meer
dan de Rijnstreek heeft Leiden dus zelf be
lang bij de aansluiting. Doch dan moeten ook de
gelden voor den aanleg hoofdzakelijk uit Leiden
en de Rijnstreek komen. Men hale er de provin
cie en nog veel minder het rijk in, beiden heb
ben bij de zaak volstrekt geen direct belang, en
wanneer zij voor iedere wenschelijke lijn subsidie
moesten geven, dan zouden de klachten over
hooge rijksbelastingen en hooge provinciale op
centen welhaast verdubbelen. Trouwens er is slechts
een klein gedeelte van Zuid-Holland, dat bij de
lijn gebaat wordt en men kan dus hiervoor even
min van de provincie subsidie vorderen als voor
de lijn WestlandHoek v. Holland. Nu de groote
lijnen er zijn of voltooid worden, moeten en rijk
en provincie zich zooveel mogelijk onthouden om
alleen ten gerieve van enkele steden of streken
te bouwen, of subsidie te geven. Dat is goede spoor-
wegpolitiek, want anders ontstaat er spoorwegfavo-
ritisme waarbij ieder opvolgend Minister de be
vriende kiesdistricten kan begunstigen ten nadeele
der algemeene belangen. En Leiden en de Rijn
streek moeten deze lijn aanleggen en moeten alles
aanwenden om te zorgen dat zij zoo spoedig moge
lijk tot stand komt. De aanleg zelf moet zoo zuinig
mogelijk zijnruime stations-gebouwen met goede
stallen voor het vee en droge pakhuizen, inaar geen
stations-paleizen; een goede breede weg, aanvan
kelijk enkel (doch zoo spoedig mogelijk bij eenige
voordeelige exploitatie dubbel spoor)verder bij
ieder station goede brug-comminicatie met de
overzijde van den Rijn. De grootste kosten voor
aanleg van den weg zullen uit de onteigeningen
voortspruiten. Kunstwerken zullen er niet veel
zijn, doch nogmaalsalles op zuinigen voet, geen
geld verknoeien aan mooie hekjes of iels derge
lijks. Is de lijn voltooid, of reeds voor dien tijd,
dan onderhandde men met de Rijnspoorwegmaat
schappij, de eenige die de lijn exploiteeren kan en
moet; eigen exploitatie is onmogelijk, daarvoor is
de lijn te klein en kan nooit voordeel afwerpen.
Men zij dan ook in het begin niet te veel eischend
op het stuk van rollend materieel; voor dit lijntje
komen geen salonwagens te pas. Gaat de zaak
goed, dan zal de R'ijnspoor van zelf beter mate
rieel geven. Dit alleen houde men in het oog,
dat het eenige doel moet zijnaansluiting aan
den Rijnspoorweg om een débouché te krijgen
voor goederen, vee en kolenaanvoer. Men neme
de zaak nog eens goed ter hand, ontdaan van
alle bijzaken, en dan zal ze wel réusseeren. Aan
sluiting aan den Hollandschen spoor is van later
zorg en van minder gewicht en meer in het
belang der maatschappij zelve dan van Leiden.
Misschien ook wel kan men later de lijn tol
Katwijk doortrekken, doch dit zijn droomen en
idealen, laten wij bij den grond blijven. De lijn
LeidenWoerden is noodig en nuttig en kan
voor Leiden onberekenbaar voordeel aanbrengen.
Leiden toone eens den ernsligen wil zijne be
lagers tot schande te maken, en evenals het voor
driehonderd jaren zich aan hel overige Nederland
verbond door zijn moed en volharding, zoo geve
het zich zelf nu op 3 October het cadeau van
deze spoorweglijn en het heeft zich dooi' zijne
energie opnieuw aan de rest van het land ver
bonden.
Naschrift. Wij hadden dit stuk reeds voor de
pers gereed, toen twee zaken er weder onze aan
dacht op vestigden, ten eerste een aanvrage van
de heeren Sloet en De Bordes aan den gemeen
teraad om den toezeggingstermijn te verlengen
tot deelneming in de leening voor de lijn L.W.
en ten tweede het voorstel der gecombineerde
bankiers aan de regeering tot voltooiing van
hel spoorwegnet. Vooral het tweede verdient dat
wij er een oogenblik bij stilstaan. Dit voorstel
zal nieuwe, met den Rijnspoor parallel loopende en
dus concurreerende lijnen in 't leven roepen, maar
tevens zal het ten gevolge hebben dat bij eventueele
voltooiing Leiden veel meer dan thans van het
algemeen wereldverkeer zal zijn uitgesloten; want
het is eene waarheid, dat hoe meer het spoor
wegnet wordt gecompleteerd, hoe meer die steden
die er niet mede zijn verbonden, op een geïsoleerd
standpunt zullen geraken. Het is van het hoogste
belang dat Leiden hiervoor wake en dit kan het
alleen door zooveel mogelijk de zaak van de lijn
LeidenWoerden te bevorderen.
a/ucpoQ".
LEIDEN, 24 «Juni.
Voor de verkiezing van een lid voor de Tweede
Kamer in het hoofdkiesdistrict Amersfoort zijn
ingekomen 1918 stemmen. Eene herstemming
moet plaats hebben lusschen den heer Jhr. Mr.
M. M. Van Asch van Wijk, die 908 en den heer
Van Golstein die 822 stemmen bekwam. Op den
heer Van der Linden waren 148 stemmen uitge
bracht.
De heer J. N. Van Hall schrijft in het
Vaderland omtrent het Letterkundig Congres:
Het besluit der Leidsche Niet-regelingscomrnissie
betreffende het Letterkundig Congres vindt, gelijk
te verwachten was, ook in Znid-Nederland scherpe
afkeuring. Het (Gentsche) Volksbelang, dat door
eenige getrouwe Congresbezoekers, Max Rooses,
Julius Vuylsteke e. a. wordt geschreven, laat er
zich in zijn nummer van 20 Juni niet malsch
over uit. Intusschen is het thans zaak orn te
zorgen dat niet door het besluit der Leidsche
heeren aan onze Nederlandsche Congressen een
nekslag worde toegebracht, waarvan zij zich zoo
spoedig niet weer zouden herstellen. Dat wij het
mandaat, aan Leiden voor 1874 verstrekt, als
opgeheven moeten beschouwen, en, na de opge
dane ervaring, weinig lust hebben om het voor
1875 te vernieuwen, is, dunkt mij, begrijpelijk.
Een andere Noordnederlandsche stad dient de
taak, die Leiden uit de handen liet glippen, op
te nemen. Naar mijn oordeel is Maastricht, dat
te Antwerpen naar de eer dong om het Congres
te ontvangen, daartoe als aangewezen. Wanneer
de Haagsche Letterkundigen, de heeren van den
Spectator en van „Oefening", die op de Con
gressen steeds in grooten getale tegenwoordig zijn,
zich in vereeniging met de trouwsten onder de