LEIDSCH
DAGBLAD.
N°. 4226.
Dinsdag
A°. 1873.
18 November.
ONZE BANKIERS.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommcrs0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 16 regelsf 1.05.
Iedere regel meern 0.17i.
Grootere letters naar plaatsruimte.
De heer Smit heeft drie en twintig honderd
gulden zeven en zestig cents ontvangen, het be
drag eener overoude schuld, waarop hij eigenlijk
nooit meer gerekend had. Wat zal hij er mede
doen
Het is November; de heer Smit, die goede
orde op zijne zaken stelt, heeft geen enkele reke
ning meer over 1872 en die over 1873, voor
zoover hij schuld gemaakt heeft, zijn nog niet
ingeleverd. Zijn dokter, apotheker en wynkooper
zijn nog niet betaald, maar de usantie brengt niet
mede hunne rekeningen te vragen. Die heeren
zouden denken, dat hij hen verlaten wilde en
als de vrouw van Cesar wil de heer Smit zelfs
den schijn mijden. Geen oogenblik mag het ver
moeden ontstaan dat hij scheiden zou van zijn
ouden trouwen dokter, die hem al'tienmaal heeft
opgelapt; van zijn apotheker, die hem nog nooit
verdund zwavelzuur voor aqua distellata heeft
gegeven; van zijn wynkooper, die hem steeds wijn
heeft geleverd, waarvan hij gerust een glas meer
kon drinken zonder hoofdpijn te krijgen. Aan
die heeren te vragen wat hij hun schuldig is,
ware in strijd met alle traditiën der samenleving.
Nog éen middel blijft hem over: hij kan den
tweeden termijn van zijne belasting betalenmaar
belasting betalen is een van die daden, waarvan
de heer Smit, evenals elk rechtgeaard Nederlan
der, een aangeboren afkeer heeft; vrijwillig en
noodeloos honderd gulden te storten daar kon
hij dus niet toe besluiten. Bovendien, al die som
men samen maakten nog geen vijfhonderd gul
den, en hij heeft drie en twintig honderd gulden
zeven en zestig cents.
Het ergste is, dat hij ze eigenlijk niet bergen
kan. Het is een te groot bedrag voor zijne secre
taire; een brandkast houdt hij er niet op na en
om het geld naar het grootboek te brengen, waar
het overige van zijn fortuin staat, lacht hem ook
niet aan. Want brengen is gemakkelijk, maar om
het er af te krijgen, kost zoo ontzaggelijk veel
moeite, dat hij zijn erfgenamen of zich zeiven
dien last niet op den hals wil halen, wanneer hij
het volgende jaar zijn drie en twintig honderd
gulden gebruiken wil.
Maar hij kan het bij een bankier brengen
Toen dit denkbeeld by den heer Smit oprees,
liet hij zich langzaam achterover in zijn stoel
zinken, bracht den wijsvinger van zijne rechter
hand aan zijne kin, vestigde de oogen op het
plafond en dacht.
Een bankier. Er ging zoo iets in zijn gemoed
om als teweeggebracht wordt bij het lezen van
het eerste bericht, dat zich een cholerageval heeft
voorgedaan. Wel geen schrik, angst of ontzetting,
maar eene zekere huiverachtige aandoening en
tegelijk, dat hij aan een bankier dacht, was het
in zijn gevoel of hij zijne drie en twintig hon
derd gulden zeven en zestig cents reeds had ver
loren.
Maar alle bankiers waren toch geen schurken.
Neen allen zeker niet, maar wie waren schur
ken en wie waren het niet? Als men het hun
maar kon aanzien, maar juist dit is het lastige,
dat een eerlijk man uitwendig geen leekenen van
verschil oplevert met een oneerlijk man. Intus-
schen er zijn kenteekenen, zoowel voor hen, die
oneerlijk zijn als voor hen, die huiten hunne
schuld zwak staan. Ook aan de zoodanigen moet
men zijn geld niet toevertrouwen, want of men
z\jn geld verliest door een eerlijk of een oneerlijk
bankroet, komt bij slot van rekening op het
zelfde neer. Eigenlijk is het nog heter het te
verliezen door een frauduleus faillietdan heeft
men ten minste nog het recht om zijn bankier
uit te schelden en te verwenschen.
Maar wien zal de heer Smit dan kiezen? Hij
neemt zijn adresboekje en slaat de bladzijde
bankiers, kassiers, commissionairs in effecten,
agenten, wisselaars enz." op.
Antwerpen. Die is dood. Die doet ten minste
geen kwaad meer, zegt Smit en het is of hem
een pak van het hart valt, dal er althans éen
is bezweken, vóór hij zijne medemenschen heeft
geruïneerd.
Brussel. Laat eens zien Die was zoo kwaad
niet. Groot huis, rijke familie Ja, is dat toch
eigenlijk wel een reden om iemand te vertrou
wen? Integendeel; die rijke familie zal natuur
lijk speculeerendaar komt men al licht toe als
men een bankier onder zijne naaste verwanten
heeft. En met die daling in de Amerikanen en
Spanjaarden zal hij zeker gevoelige verliezen heb
ben geleden. Onlangs heeft dan ook zijne zuster
al hare meiden en knechts tegelijk weggezonden
en zelfs haar kinderjuffrouw. Dat doet men niet
zonder reden. Toen is zij buitenslands gegaan en
zijn oom is plotseling gestorven, 't Is niet ver
trouwd. Neen, neen, rijke bankiers zijn volstrekt
niet meer solide dan andere. Hoe meer men heeft,
hoe meer men waagt en hoe meer men waagt,
zooveel te meer verliest rr/en. Ik weet niet, maai*
ik zou het op dien Brussel niet hebben.
Doornikeen oud man. Die man is altijd zoo
stil. Hij spreekt bijna niet; hij is afgetrokken;
het zou mij niet verwonderen, zoo hij in zijn
geest steeds bezig was met zjjne zaken, die niet
in orde zijn. Ik mistrouw die stille waters. En
waarom scheidt hij er niet uit op zijn leeftijd?
Zeker omdat hij dan zou moeten afrekenen. Als
men ruim veertig jaar bankier is geweest, moet
men zóóveel hebben verdiend, dat men van zijne
renten leven kan. Een kwaad teeken om op zes
en zestigjarigen leeftijd nog bankier te zijn.
Dendermonde en Rupelmonde compagnons
waarom heeft Dendermonde een compagnon ge
nomen? Als de zaken goed staan, neemt men
geen compagnon; dan steekt men de winst zelf
op, in plaats van die te deelendat doet nie
mand. En wie is die Rupelmonde? Hij is op eens
komen aanwaaien, de hemel weet waar vandaan.
Heeft hij kennis van zaken? Niemand kan er
voor instaan. Dendermonde heeft hem genomen
om zijn geld; maar even goed als hij vroeger
kwade^_ zaken deed, die hij met geld van zijn
compagnon moest stoppen, kan hij in het vervolg
ook verkeerde speculatiën doen, en in de eerste
plaats Puipelmonde en met dezen al zijne cliënten
oplichten. Neen, Dendermonde en Rupelmonde
zijn ook niet wat ik hebben moet.
Hasselt en Leuvenweder compagnons. Die
kennen wij ten minste beiden. Maar ik houd niet
van compagnons. De een verschuilt zich altijd
achter den ander en twee kapiteins op éen schip
gaat ook niet. Is de een al eerlijk, wie staat er
voor in dat de ander het ook is; dan bederft de
een den ander maar. Compagnons neen, dat
is een gevaar te meer. Laten wij maar eens ver
der zien.
Mechelen. Jongrnensch; jeugd is eene gevaar
lijke hoedanigheid. Hij houdt eigen rijtuig en
paarden en leeft op rijken voet. Van wiens geld
Men zegt dat hij groote zaken doet. Best mogelijk,
maar die menschen, die zulke groote zaken doen
en zoo groot leven, blijven groot leven, al gaan
hunne zaken achteruit. Zij kunnen hunne levens
wijze niet meer beperken, en komen licht in de
verzoeking. Jongelui zijn gevaarlijk; die hebben
nog passies: spel, vrouwen, drank, en dan, als
een jongrnensch met het geld wegloopt, heeft hij
altijd nog een toekomst, wat ouderen niet hebben,
voor hen is het de moeite waard om te stelen.
Mechelen is mijn man niet.
Mons. Dat is beter; een burgerman, die geen
te groote zaken doetMaar waarom doet
hij geen groote zaken? Als hij geld had, zou hij
even groote zaken doen als anderen. Dus heeft
hij geen geld. Maar dan heeft hij ook niets te
verliezenen als hij niets te verliezen heeft en
een klap krijgt, moet hij er onder door tot
schade van diegenen, welk hun fortuin bij hem
belegden.
En aan hem zou ik mijn geld toevertrouwen?
Ik weet niet wat ik liever deed. Al ziel hij er
nog zoo eerlijk uit, voor Item is èn de verzoeking
èn liet gevaar veel grooter dan voor een ander.
Bij Mons bezorg ik mijn drie en twintig honderd
gulden in geen geval.
Van Brugge. Van Brugge heeft zich al lang
aan de zaken onttrokken. Die woont op een hui
tentje. Waarom is hij er uitgegaan? Als een zaak
goed gaat, blijft men er in. Men is nooit te oud
orn geld te verdienen. Er zal wel eene reden
wezen, waarom hij bijtijds zich geborgen heeft.
Het is minstens verdacht en die opvolgers dat
waren misschien zijne eerste dupen, die het nu
op anderen moeten verhalen. Ik zal zoo dwaas
niet wezen om op mijne beurt hun dupe te wor
den en hen schadeloos te stellen voor hetgeen zij
zeiven hebben verloren. Bij hem zou ik slechts in
de laatste plaats mijn geld geven.
Maatschappij tot geldbelegging. Dankje voor
maatschappijen. Daar weet ik alles van; Neder-
landsche en Algemeene Maatschappijen richt men
alleen op om heeren directeuren enorme winsten
te bezorgen en men heeft er nooit verhaal op. Als
ik zaken doe met een bankier, wil ik met den man
zeiven spreken en niet gedurig staan tegenover
onzichtbare directeuren en commissarissen en tegen
over listig gestelde statuten. Eene Maatschappij
gaat het allereerst.
Doornik. Men zegt dat hij rijk is, maar hij
leeft heel stil. Waarom? Als men werkelijk rijk
is, dan laat men het ook blijken. Aan dien ver
borgen rijkdom geloof ik niet. Gekheid, gekheid
de man zegt, dat hij rijk is om vertrouwen in
te boezemen, maar wie weet of mijne drie en
twintig honderd gulden niet aanstonds zouden
strekken om effecten in beleening aan te vullen.
En als de beurs dan nog meer achteruitgaat,
springt hij toch en zie ik mogelijk niets meer
van mijn geld terug.
Namen, Luik, Arlon. Allen derden en vierden
rang. Was Antwerpen maar niet dood! Met hem
zijn de oude solide bankiers ten grave gedaald en
eigenlijk vind ik hier in de stad niemand, wien ik
mijn geld kan toevertrouwen, zegt de heer Smit
en sluit het adresboek.
Des avonds op de sociëteit valt het gesprek op
de beurszaken. Smit deelt in zeer geheimzinnige
termen mede, dat hij er tegen opziet een aan
zienlijke som te plaatsen. Hij gelooft, dat hij het
maar stilletjes zelf bewaren zal of een hypotheekje
zal nemen, want de bankiers: hij heeft er zulke
1 „vreemde noten van hooren kraken," wel te ver-
slaan de noten, die de heer Smit zelf gekraakt
1 heeft en die hij zich geleidelijk inbeeldt van an
deren te hebben vernomen. En de sociëteitsvrien
den hooren nu in het diepst geheim een voor een,