LEIDSCH
DAGBLAD.
N°. 4224.
A0. 1878.
Zaterdag
15 November.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommcrs0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 1—6 regels1.05.
Iedere regel meer0.17£.
Grooicre letters naar plaatsruimte.
LEIDEN, 14 November.
"Ter verduidelijking van een vroegere me-
dedeeling heeft 's Konings commissaris in de
ov. Zuid-Holland aan de gemeentebesturen ter
kennisse gebracht, dat de onteigening van voor-
weipen, in aanraking geweest met lijders aan
smettelijke ziekten, uitsluitend van toepassing
op de ziekten, genoemd in het eerste artikel
der wet houdende voorziening tegen besmettelijke
iekten, of op die, waarop de wet krachtens
gemeld artikel van toepassing mocht worden
verklaard. De bevoegdheid van B. en W. tot
nteigening van voorwerpen, in aanraking geweest
met lijders aan andere besmettelijke ziekten dan
dat wetsart. zijn genoemd, blijft overigens volgens
de zienswijze van den Minister van Binnenl.
Zaken in haar geheel, behoudens inachtneming
Ier voorschriften, bij de onteigeningswet gesteld.
Met mededeeling aan de collegiën van B.
W. in deze provincie van het Koninklijk
besluit van 2 Sept. jl., betreffende de toekenning
van vrijstelling van dienst als eenige wettige zoon
of wegens broederdienst, heeft de Commissaris
Konings van dit gewest aan de gemeente
besturen een circulaire gericht, waarin door hem
verzocht wordt om, wanneer bij de toepassing
Ier militiewet het geval zich mocht voordoen dat
en of meer zonen eener familie als vreemdeling
volgens de slotbepaling van art. 15 der wet van
9 Augustus 4861, niet als ingezetene is aan te
nerken, daarvan in het getuigschrift achter de
oonplaats van zoodanigen zoon nauwkeurig mei-
te maken.
De patrouille, welke in de Haarlemmerstraat
urveilleert, blijkt niet van ondienst te zijn, daar
zij toch gisteravond omstreeks 8 uren een huzaar
lusschen de bajonetten wegbracht, die, in be-
chonken toestand verkeerende, in „de Toelast"
lan zijn vernielzucht trachtte bot te vieren.
Tot pred. by de Ned. Herv. gemeente te
Bjogeveen is beroepen Ds. N. Osti te Warmond.
Door de Haagsche Kamer van koophandel
Én fabrieken is besloten een adres in te dienen
aan de Tweede Kamer om afschaffing der zeep
belasting, en daarin te doen uitkomen dat deze
belasting, zelfs uit het oogpunt harer opbrengst,
niet verdedigbaar is.
Van de reede van Atjin wordt geschreven:
Nu iels over de Atjineesche zaken. Het leger zal
'bestaan uit 11000 man troepen van de land
macht en '1200 van de marine; het aandeel, dat
de marine in de expeditie zal nemen, zal niet
zeer groot zijn, aangezien die 1200 man enkel
zullen dienen om het strandbivouac te bewaken,
wanneer de hoofdtroep in het binnenland ageert.
He troepen zullen naar hier gevoerd worden met
24 groote stoomschepen; daarbij komen nog 20
°orlogschepen, dan nog de victualie- en zieken-
zchepen, zoodat het een niet onbelangrijk mast-
Hosch wezen zal. Het zal een prachtig gezicht
opleveren en dan de landing, die natuurlijk voor
bereid wordt door een bombardement van de
chepen, om de batterijen tot zwijgen te brengen,
olies begunstigd door mooi weer en muziek van
de verschillende corpsen, indrukwekkend en voor
een teekenaar een mooi beeld! In het laatst van
October zullen de troepen worden ingescheept om
ongeveer half November te beginnen. Wij hun
nen naar dien datum, omdat dan voor ons het
Uur geslagen zal zijn, dat wij verlost zijn van dat
blokkeeren.
Wij hebben nog geen scherp schot gedaan, en
de vijand gaat kalm voort zijne batterijen aan het
strand op te werpen. Nu is de taktiek, om hem
dat niet te beletten, nog zoo dwaas niet; want
terwijl hij nu zijne krachten besteedt om de lan
ding te beletten, dat hem toch nooit gelukt, zoude
hij anders zijne batterijen in het binnenland bou
wen op plaatsen, die voor het geschut van de
schepen niet te bereiken waren, en dan zouden
de troepen daar eer. te grooten tegenstand vin
den. Wij wenschen van harte den spoedigen en
gelukkigen afloop, en ik geloof niet, dat er iemand
is, die er aan twijfelt.
De Arnh. Ct. bevat een brief van een of
ficier van het blokkade-eskader, waaraan wij het
volgende ontleenen
Hiei te Edie heeft het vijandelijk bloed gevloeid
en ook het onze hoewel in geringe mate en
door eigen schuld.
Acht dagen geleden kwarn namelijk een groote
prauw de reede opzeilen. Als naar gewoonte werd
er van Den Briel een sloep op afgezonden, on
der bevel van een adelborst. Toen deze nabij
kwam, zag de bemanning verscheiden Atjineezen
staan tandakken, schreeuwen en dreigen, en nog
dichterbij schoten deze brani's hun geweren op
de sloep af. De adelborst liet nu een snelvuur
op de prauw maken; de brani's vielen dood of
gewond overboord; sommigen, die in zee spron
gen om den wal te bereiken, werden zwemmende
afgemaakt, daar zij nog met de klewangs van
zich afsloegen en zich niet wilden overgeven.
Niemand zich meer op het dek vertoonende, be
gaf men zich aan boord van de prauw, waar nog
stemmen gehoord werden. Op hel geroep van
zich over te geven, kwarn geen antwoord; nu
dook men onder de atappen afdaken en ont
waarde daar eenige lijken, een zestienjarig meisje
met drie kogels in de borst, een kind van vier
jaar, dat geen teeken van leven meer gaf, en
vier gekwetsten. Slechts een vrouw was onge
deerd, doch uit de wanhopige blikken, die zij om
zich heensloeg, was het duidelijk, dat zij ook den
dood verwachtte. Het was een verschrikkelijk
schouwspel! Met de tien lijken der brani's, die
op het dek lagen, was dus aan 26 menschen het
levenslicht uitgeblazen. Een Atjinees was ontko
men, en deze gaf later nog duidelijke teekenen
van leven. De gekwetsten werden aan boord van
De Koopman ter verpleging gebracht en de doo-
den begravenzelfs voor de vierjarige werd een
kistje gemaakt.
Doch wat gebeurt er verder?
Vooraf zij herinnerd, dat de Vorst van Edie op
onze hand, doch het grootste gedeelte der bevol
king op die van den Sultan van Atjin is. Dat er
een groote spanning heerscht en deze door het
weerstand bieden van de prauw niet verminderd
is, behoeft geen betoog.
Tot betere bescherming van den Vorst had de
marine een benting bezet, die trouwens morgen
door een compagnie infanterie zal worden' afge
lost, want overmorgen moet Edie Ketjil (Klein-
Edie) door een landingsdivisie verdelgd worden.
In die benting nu meldt zich voor een paar dagen
een Atjinees aan, met verzoek den commandant
te spreken. Zonder eenig ceremonieel wordt die
man in de kamer van den commandant, luitenant-
ter-zee Broekhuijzen, toegelaten, doch deze zegt
i tot een marinier: „breng hem naar buiten." De
I marinier vat tot dat einde den Inlander bij den
arm, maar deze rukt zich los, grijpt den klewang
en slaat met éen slag den marinier het hoofd af,
(het bleef alleen met de twee nekspieren aan den
hals hangen). Nu gaat hij op dokter Keijzer af,
dien hij misschien voor den commandant hield,
verwondt intusschen den luit.-ter-zee Siccama en
zal juist den dokter vellen, toen hij zelf een slag
krijgt met een stuk hout, dat de sergeant Robert
inmiddels had opgenomen. De Atjinees wendt
zich tot dezen, houwt naar hem, maar de slag
wordt ontwekende sergeant komt vrij met een
wond aan den pols. Intusschen heeft men de
wapens gegrepen, en de moordenaar zal gedood
worden, toen deze de kamer uitspringt, in de
gang nog een matroos een slag toebrengt en van
daar uil de benting vliedt. Er worden hem nog
eenige kogels nagezonden, doch die zullen hem
wel niet getroffen hebben, daar het buiten don
ker was.
Het is zeker een stout stuk, alleen in een
benting te komen met plan er een moordpartij
in aan le leggenmaar het is even roekeloos,
een vijand, in 's vijands land gewapend toe te
laten in een benting, zonder een enkelen maat
regel van voorzorg te nemen. Aan verraad schijnt
niet gedacht te zijn, en voor verraad rnoet men
het meest op zijn hoede zijn; ik houd het er
althans voor. Wat was toch natuurlijker dan dat
de eenige matroos, die aan het bloedbad op de
prauw ontkwam, den dood van vrienden en rnagen
zou trachten te wreken?
Naschrift. Klein-Edie is verwoest. Geen verliezen
van onze zijde.
Blijkens het overzicht van de opbrengst der
rijksmiddelen over de afgeloopen tien maanden,
is de vermeerdering boven de raming reeds
gestegen tot ƒ6,236,892,785 en in vergelijking
met hetzelfde tijdperk van het vorige jaar
1,659,947,57s, niettegenstaande het recht van
successie dit jaar tot dusverre ƒ952,113,436
minder heeft opgebracht. Tot de vermeerderde
opbrengst der overige belastingen hebben als
gewoonlijk de accijnzen en de registratierechten
voornamelijk bijgedragen: de eerste ruim 1
millioen en de laatste een half millioen. De
posterijen zijn weder 148,563,705 vooruitgegaan;
de in- en uitgaande rechten ruim ƒ250,000 en
de loodsgelden ƒ35,000.
Voor de vacature bij de Ned. Herv. gem.
in Den Haag is het volgend zestal geformeerd:
A. G. J. Van Maasdijk te Haarlem, D. P. M.
Huet te Dirksland, Dr. J. A. Gerth van Wijk
te Groningen, C. A. Renier te Bergsclienhoek en
E. A. G. Van Hogenhuyze le Steen.
Ds. Hoogstraten, pred. te Amelo, heeft
voor het beroep naar de Ned. Herv. Gemeente
te Rotterdam bedankt.
De heer C. De Magnin, pred. te Parijs, is be
roepen tot pred. bij de Waalsche gemeente te
Rotterdam.
Bij de Remonstr. Geref. gemeente te Rotter
dam is beroepen Ds. A. P. G. Jorissen, van
Delft.
Dr. O. Houtsma, 1ste praeceptor aan het
gymnasium te Groningen, is door den Minister
van Binnenlandsche Zaken benoemd tot conrector
dier inrichting.
Ter benoeming van een leeraar in de wis-
en natuurkunde aan het gymnasium in Den Haag
worden door B. en W. aanbevolen de heeren
F. M. Jaeger, 2de luit. bij het lste reg. vesting-
art. te Amsterdam, en T. Greydanus, leeraar aan
de hoogere burgerschool voor meisjes te Groningen.
In Den Haag is eene vennootschap opge
richt, „Hollandsche Bank" genaamd, waartoe de
koninklijke bewilliging is verleend. Het doel en