HET SCHIJNGELUK.
FEUILLETON.
N°. 4066.
Dinsdag
A0. 1873.
13 Mel.
STADS-BERICHTEN.
SCHUTTERIJ.
1 Geblaf
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
"Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
Franco per postf3.86.
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DKB ADVERTENTIEN:
Van 16 regelsi.oö.
Iedere regel meerB 0.17%.
Grootere letters naar plaatsrnimte.
61*
96*
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
31 DEN doen te weten, dat, ter voldoening aan
wet van den 11 April 1827 Staatsblad N°. 17),
n aanvang zal worden gemaakt met de inschrijving
or den Schutterlijken dienst, van degenen welke
artoe dit jaar in de verplichting vallen.
Bat deze inschrijving zal geschieden in tien afzon-
irlijke registers, met dien verstande, dat de perso-
geboren in 1839 tot 1847 ingesloten, welke zich
er ter stede, sedert de vorige inschrijving, uit andere
aatsen metterwoon hebben nedergezet, waaronder
k zijn begrepen de militairen, die sedert de laatste
schryving hun paspoort verkregen en zich alhier
sbben gevestigd, alsmede de zich in dit Rijk en
nnen deze gemeente sinds de laatste inschrijving
vestigd hebbende vreemdelingen, zullen worden in
schreven achter-in de registers, waartoe zij volgens
unnen ouderdom behooren; terwijl de geborenen in
t jaar 1948 zullen worden geplaatst in een nieuw
igister, te weten: het eerste van den jare 1873
het tiende, of dat der geborenen in 1838, van het
rige jaar, zal komen te vervallen.
Dat van de inschrijving niemand der bovenge-
iemde personen is uitgezonderd, al vermeende hij
•t de vrijgestelden of uitgeslotenen te behooren, en
ook niet die personen, welke reeds hun ontslag
it den Schutterlijken dienst hebben bekomen.
Dat de registers van inschrijving, ingevolge art. 5
het Koninklijk besluit van den 21 Maart 1828
1 (Staatsblad N°. 6), zullen worden geopend op Donder
dag den 15 Mei aanstaande, en op den 1 Juni daar
aanvolgende zullen worden gesloten.
Dat derhalve de personen, welke zich vóór gemelde
luiting op den len Juni niet hebben doen inschrijven
en dus ook ieder persoon, van elders zijnde komen
onen, of de in dit jaar zich alhier gevestigd heb-
ende vreemdelingen, alsmede de militairen, welke hun
naai ontslag hebben bekomen en niet weder zijn in
ienst getreden), bij ontdekking, alsnog achter de
eekening tot sluiting, door het Hoofd van de Re-
eering aan het einde van het register te plaatsen,
uilen worden ingeschreven, met bijvoeging van het
[woord: ambtshalveen volgens art. 9, door den Schut
teraraad zullen worden verwezen tot eene geldboete,
>n daarenboven dadelijk, zonder lotingbij de Schut
erij ingelijfd, indien het zal blijken dat er, tijdens
Ie verzuimde inschrijving, geene redenen totvrijstel-
ing of uitsluiting te hunnen aanzien bestondenter
wijl in zoodanig geval het huwelijk hun ook geene
aanspraak geeft om in de tweede klasse gebracht te
worden; alles onverminderd zoodanige strafbepa
lingen als, uit krachte der wet van den 31 December
1832, op hen mochten kunnen worden toegepast.
Dat een ieder wordt vermaand, orn voor zooveel
bij niet van een geboortebewijs voorzien is, voor hen
welke alhier geboren zijn, dat bewijs te komen af
halen ter secretarie dezer gemeente (afdeeling burger
lijke stand), van heden af, van des voormiddags 10
tot 's namiddags 1 uur, terwül zij, welke elders ge
boren zyn, zich dat bewijs vóór de inschrijving zullen
moeten aanschaffen; zullende een ieder verantwoor
delijk zijn voor de gevolgen, wanneer hij, bij gemis
iüjner geboorte-acte, door eene verkeerde opgave van
liet geboortejaar, abusievelijk wierd ingeschreven.
Dat den belanghebbenden bij deze nog wordt her
innerd, dat zij bij de inschrijving tevens zullen moeten
opgeven hunne woonplaats, benevens het straalnommer
hunner woning, hun beroep en dat hunner ouders, zoo
die nog in leven zijn, alsmede den tijd van inwoning
alhier, en eindelijk of zij ingeschrevenen gehuwd ol'
ongehuwd zijn, en in het eerste geval of zij kinderen
hebben, zoo ja, hoeveel van elk geslacht; wordende
de gehuwden aangemaand, om zich van een extract
uit het huwelijksregister te voorzien, om daarop door
den heer der gebuurte waarin zij wonen, het getal
hunner kinderen te doen certificeeren, ten einde daar
van bij de inschrijving te doen blijken, zullende almede
tot de afgifte dier huwelijks-extracten van heden af
worden gevaceerd ter secretarie dezer gemeente (af
deeling burgerlijke stand), van des voormiddags 10
tot 's namiddags 1 uur.
.Dat, ten einde deze inschrijving geregeld afloope,
een iegelijk, in die termen vallende, bij deze wordt
opgeroepen, om zich te vervoegen in een der ver
trekken van het Raadhuis, en wel:
Op Donderdag den 15den Mei 1873,
de bewoners van wijk I, II en III;
Op Vrijdag den löden Mei 1873,
de bewoners van wijk en IV en V;
Op Zaterdag den 17den Mei 1873,
de bewoners van wijk VI,
benevens de bewoners van de buitenwijk;
Op Maandag den 19den Mei 1873,
de bewoners van wijk VII en VIII;
telken dage van des voormiddags 10 tot des namid
dags 2 uren;
met uitnoodiging, om op den bepaalden dag zich
stiptelijk ter aangeduider plaatse aan te melden, ten
einde men zich niet te wijten hebbe de gevolgen,
welke uit het achterblijven zouden ontstaan; zul
lende wijders het tijdstip, dat de registers ter inzage
zullen liggen, en de dagen der loting, welke volgens
de wet, vóór den lsteu Juli aanstaande geheel zal
moeten zijn afgeloopen, nader worden bekend gemaakt.
En verder gelet hebbende op art. 7 van Zijner
Majesteits besluit van den 7den September 1828
[Staatsblad n°. 55), roepen bij deze op alle personen,
welke als gehuwd of als weduwnaars met kind of
kinderen, in het afgeloopen jaar in de termen zijn
geweest, om uit dien hoofde in de tweede klasse van
de algemeene rol der Schutterij te worden gebracht,
doch sedert dien tijd, door het overlijden van hunne
vrouwen of kinderen, de bevoegdheid hebben verloren
om in die klasse te verblijven, en dus alsnu in de
eerste klasse der voor dit jaar op te maken alge
meene Schutters rol geplaatst moeten worden, om
van dusdanige verandering van omstandigheden schrif
telijk kennis te geven, of zich daartoe ter secretarie
aan te melden, des voormiddags tusschen 10 en 1 uur,
vóór den tijd van aanvang der inschrijving, en dus
uiterlijk tot den 14den Mei aanstaandezullende,
wanneer deze kennisgeving door den belanghebbende
mocbt zijn verzuimd, en hij dientengevolge niet bij
de Schutterij zou zijn ingelijfd, door Burgemeester
en Wethouders procesverbaal tegen hem moeten wor
den opgemaakt en aan de Rechtbank ingezonden,1
ten einde op de nalatigen toe te passen de strafbe
palingen van art. 1 der wet van den Oden Maart
1818 Staatsblad n°. 12), houdende eene geldboete van
ten hoogste 100,en eene gevangenisstraf van ten
langste veertien dagen, hetzij afzonderlijk of wel beide
de straffen te zamen genomen.
En wordt deze door aanplakking en door plaatsing
in de Leidsche Courant afgekondigd.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
t. n. BRANDELER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, 1 Mei 1873.
LEIDEN, 13 Mei.
Door de Regeering zijn, blijkbaar in verband
met het aangenomen amendement van den heer
Kappeijne van de Coppello, o. a. de volgende
wijzigingen in het ontwerp betreffende de rech
terlijke organisatie gebracht
1. Art. 4, tusschen alinea 1 en 2 invoegen Bij
de arrondissements-rechtbanken te 's Hertogen
bosch, te Arnhem, te Amsterdam en te Leeu
warden draagt de officier van justitie den titel
van hoofdofficier.
2. Achter art. 6 invoegen art. 6 bis. Aan het
hoofd van het Openbaar Ministerie in de provin
ciën Noord-Brabant, Zeeland en Limburg staat
de hoofdofficier te 's Hertogen boschin de pro
vinciën Gelderland, Utrecht en Overijsel die te
Arnhem; in de provinciën Zuid- en Noord-Hol
land die te Amsterdam in de provinciën Fries
land, Groningen en Drenthe die te Leeuwarden.
De hoofdofficieren waken elk in de provinciën,
aan het hoofd vau wier Openbaar Ministerie zij
staan, voor de handhaving der wetten, de rich-
tige vervolging der misdrijven en de uitvoering
der strafvonnissen. De bevelen, die zij daar
toe geven aan de ambtenaren van bet Openbaar
Ministerie bij de arrondissementsrechtbanken
en kantongerechten, worden door deze opge
volgd.
3. Art. 75 vervalt.
4. Art. 82 luide nu aldusDe Hooge Raad
neemt kennis van bet beroep in cassatie tegen
alle handelingen, beschikkingen en vonnissen der
kautourechters en arrondissements-rechtbanken,
hetzij in het hoogste ressort, hetzij iu hooger be
roep of bij prorogatie gewezen.
Gelijke bevoegdheid wordt aan den Hoogen
Raad, naar de regels door de wet te stellen, toe
gekend ten aanzien vau de handelingen, beschik
kingen en vonnissen van die collegiën, aan
welke bij bijzondere wetten rechtsmacht is op
gedragen.
5. Ari. 84 luide aldus: De Hooge Raad, op het
beroep in cassatie eene baudeling, beschikking
of vonnis vernietigende, doet uitspraak ten prin
cipale of verwijst de zaak, Daar de regels en met
de gevolgen bij de Wettroelceir van Rechtsvorde
ring en vau Strafvordering te bepalen.
den einde toe moest worden volgehouden, dan
meende men, dat de Regeering dit wetsontwerp
eerder had moeten voordragen of reeds bij de
begrooting eene hoogere som had moeten aan
vragen.
Naar aanleiding van verschillende vragen van
de Commissie van Rapporteurs heeft de Regee—
riug eenige opgaven overgelegd, waaronder
eene betreffende het getal beslagen, die volgens
berichten der districtsartsen in het begin van Mei
in verdachten toestand verkeerden; als 1 in Noord
brabant; 62 in Zuid-Holland37 in Noord-Hólland}
22 in Utrecht en 25 in Friesland. Volgens bere
kening verkeert in Gelderland slechts één beslag
in verdachten toestand.
Bij de overwegiog ia de afdeelihgen van dé-
Tweede Kamer van het wetsontwerp tot ver—
hooging van hoofdstuk V der begrooting van Staats
uitgaven voor 1873 met 300,000 voor onteigening
van lougziek vee, verklaarden zich eehige leden
zeer vóór de afmaking, als het beste middel tot
bestrijding der longziekte, (ervvyl andere leden,
die niet zoo ver gingen, tóch" op verschillende
gronden bereid warén de aangevraagde som toe
te staan. Tegenover de volstrekte en betrekkelijke
voorstanders der afmaking openbaarde zich een
derde gevoéleu door de meerderheid omhelsd, die
schroomde de Regeeriug verder op den ingesla
gen weg te volgeo.
De Regeeriug schijnt voornemerïs do afmaking
bij voortduring en toeneming toe te passen, ook
op verdacht vee. Volgens de door de Regeering
verstrekte opgaven blijkt dat in 1872 460,000
benoodigd was eD reeds half April van het loo-
pende jaar werd een bedrag van ƒ650,000 aan
gevraagd.
De meerderheid was van oordeel, dat absolute
toepassing der afmaking niet weuschelijk was,
zoolang het bewijs niet is geleverd, dat andere
middelen niet afdoende zijn. Men vroeg, of door
betere verpleging van het vee het kwaad niet te
stuiten was, en ook werd in overweging gege
ven het verdachte vee in de stallen of weidèn te
bewakeü. Door sommige leden werd opgemerkt,
dat de inenting geen onschuldig middel is.
Aangenomeo, dat het stelsel van afmaking tot
Aan het verslag der Kamer omtrent het wets
ontwerp tot verhooging van hoofdstuk I dér Bé-
grooting van Nederlandsch-Indië voor 1873 (At-
chineesche expeditie), welk ontwerp Zaterdag in
de afdeelingen werd onderzocht, zullen, naar wij
vernemeD, drie min of meer uitgebreide Nota's
worden toegevoegd, als van de heeren Joockbloet,
de Róo en Stieltjes.
Regenten van het Evang. Luthersch wees- en
oudelieden-huis alhier kunnen en mogen niet
nalaten hun bartelijken dank te betuigen aan
allen, die tot de uitvoering van het oratorium
„Bonifacius" hebben medegewerkt. Vooral de
Leidsche zangvereeniging, met haren verdienste
lijken directeur en verdere leden des bestuurs,
heeft aauspraak op die dankbaarheid* Met de
meeste bereidwilligheid heeft «ij hare gaven voor
het goede doel ten beste gegeven. Ook mogen
regenten niet vergeten hunne erkentelijkheid te
betuigen aan den heer Joh* Eggers, finnapSchröder
en van Baak, die geheel betangeloos bij het be
spreken der plaatsen zijne diensten heeft bewezen.
Bij de heden gehouden publieke verpachting
van het weghalen of ingraven der gestorven of
afgemaakte paarden, bij het eerste regiment hu
zaren en het detachement van het rag. veld ai t.
alhier in garnizoeu, van 15 Mei 1873 tot en met
14 Mei 1874, was de hoogste.inschryver J.de
Rie voor 31,50, aan vvien het werk is gegund.
De laagste mschrijving was 27.04.
De Indiër van 3 April, hedenavond ontvan
gen, meldt
In de laatste dagen is geenerlei officieel bericht
over den stand van zaken met betrekking tot de
expeditie naar Atchin verschenen. De schepen zijn
straat Malakka gepasseerd; dal is al wat men
weet.
Te Singapore liep het gerucht, dat de Neder-
landsche Regeering eischte? erkenning van onze
suzereiniteit over Atchin, vergunning tot het bou-
wèn tfan een fort en betaling der oorlogskosten
De Sultan zou geneigd zijn een en ander in te
willigen.
De berichten over de rijstschaarschte beginnen,
nu de nieuwe oogst biunenkomt, van allervvege
ing
JtL;
tak
3b.
Vervolg.)
Zij haalde uit haar zak een keurige doos, ver
sierd met een naamcijfer van paarlen, die eene
kwast en poeder bevatte en zij bepoederde haar
gelaat.
Daarop zich tot Sophronie weodende:
„Uw beurt, meisje."
En zij reikte haar de doos toe, maar de kolonel
haar hand afwerende, riep uit
„Val dat schoone kind niet lastig, gravin. Frisch
als de lente, een purperen blos I De eenige vronw
op de wereld, die zich nooit gepoederd heeft,
hebt gij ons nog niet eens voorgesteld."
„Bedaar wat, kolonel, maar gij hebt gelijk, ik
zal haar u voorstellen. Heeren en dames, deze
bekoorlijke dame is mijne pleegdochter. Zij is
eene wees, met wier opvoeding mijn inan zich
belast heeft, en die hij zeer genegen is; en ip-
dien zij even beminnelijk als schoon is, zie ik
voor mij niet in, waarom ik haar Diet als doch
ter zou aannemen."
Zij vatte de hand van Sophronie en trok haar
tot zich om haar op het voorhoofd te kussen.
„Niet waar, kolonel, zij is verrukkelijk schoon
Maar gij zult haar niet bebbeD, Nicolaas," neu
riede zij lachend in zich zelve. „Kom, naar uw
kleedkamer I en tot strakjes."
Sophronie keek verbaasd van den een naar
den ander; zij was als eene muis die een gat
zoekt om te ontsnappen. Hare pleegmoeder zeide
tot haar
„Nu, beste, jong behoort bij jong. Hier hebt gij
mijnheer den ridder Valdieri, den vriend van
wien ik u in mijne brieven gesproken heb. Het
is een van onze beste walsers."
„Ik heb nooit gewalst, waarde pleegmoeder."
„O 1 met twee tempo's. Gij zult er wel van
houden. Zie maar eens."
Zij deed een sprong, nam den arm van den
Italiaan en terwijl baar vriendin Valentine aan
de piano ging zitten, draaide zij reed9 door de
kamer, zonder de eerste maten gehoord te hebben.
Sophronie was ontsteld; bet zien van den dans
bedwelmde haar reeds, maar bot werd er niet
beter op toen de gravin voor haar bleef stilstaan
en na den cavalier te hebben losgelaten baar bij
de hand nam en verzocht op te staan.
„Kom, nu gij, Sophronie l"
En zij wierp als het ware het meisje in de
armen van Alfonso, die haar opnam als eene
veer, terwijl zijne voeten nauwelijks den grond
raakten. Zij deed eerst moeite om los te komen,
maar zijn ijzersterke arm voerde haar mede als
in een draaikolk. De Italiaan hield zijn vonke
lenden blik niet van haar af, en zij dacht te
sterven van wanhoop. Zij sloot de oogen om haren
cavalier niet te moeten aanzien eo wilde zich
aan zijne armen ontrukken, zij deed eindelijk
een flauwe kreet booren en vifel in zwijm.
Valdieri, voelende dat haar lichaam machteloos
en hare handen koud werden, legde haar op de
canapé neder nahst hare pleegmoeder.
„Zie," zeide hij, „zoo geef ik les in het wal
sen."
En hij begon te lachen.
„Haar zij ik bewusteloosI" riep mevrouw Van
Saint-Loup, „dat is waarlijk niet om te lachen.
Valentine, laat haar aan 'uw flacón ruikèn."
Op dit oogenblik verscheen Hubert aan de dèur,
Raoul bij de band houdendebij kwam om te
latèn zién, dat zijn leerling niet geleden bad door
zijn vallen, en om de gravin te verwelkomen.
Hij ziet Sophronie buiten kennis op de canapé
liggen, de dames bezig met baar bij te brengen,
den spotlach o(p bet gelaat van deu Italiaandit
tooneel verschrikt hem, brengt hem in ver
warring, en hij snelt de kamer binnen, uitroe
pende
„O! mijn God, is zij dood! Wat heeft men haar
gedaan P"
De gravin ziet om, kijkt hem verbaasd aan
en zegt:
„Wie heeft u ontboden, mijnheer Hubert?"
„Mevrouw," stamelde hij, geheel ontsteld over
de aandoening, die hij had doeu blijken, „iné-
vrouw Raoul."
„Breng mijn zoon weg. Zijn plaats is in den
tuin en niet hier."
Intusschen was Sophronie weer bijgekomen en
viel haar blik het eerst op den jongen onder
wijzer.
„Ozijt gij het, mijnheer Hubert," zeide zij
zonder erg. „Wilt gij mij uw arm geven om naar
boven bij zuster Gudula te gaan?
Hier bleef zij steken, daar zij de personen
herkende die om haar heen stonden, en na eeüe
Jiauze voegde Zij er bij
„Als mijn pleegmoeder het goedvindt."
De ridder naderde de canapé.
„Mejuffrouw," zeide hij met zijn liefelijks'tfen
glimlach, „uwé pleegmoeder zal niet toestaan,
Wij zullen allen u verzorgen
d^oeti zij de stem van haren walser hoorde kon