2 Januari. FEUILLETON. N°. 3956. Donderdag A0. 1873. Een terugblili. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT. Yoor Leiden per 3 maandenƒ8.00. Vrmnco per posta 8.85. Afzonderlijke Nommena 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTENTIKN. Voor lederen regel7ƒ0.15. Grootere letten naar de plaatsruimte die x\j beslaan. Het jaar 1872 zal straks tot de geschiedenis behooren. Zullen we het als een jaar van zegen of als een tijdperk van jammer in ons levens boek opteekenen? Bracht het u geluk of lijden, vreugd of smart en gevoelt ge, als ge uw blik nog eens laat weiden over de tijdruimte die daar als een bebouwde akker, afgesloten eD niet meer voor ons toegankelijk, achter ons ligt, reden tot dankbaarheid of slechts tot onderwerping? Ziet, deze vragen dringen zich onwillekeurig elk jaar op den laatsten Decemberdag aan ons op, omdat elk jaar nieuwe vreugde en zorgen, nieuwe stof tot overpeinzing van het verledene en van de toekomst met zich voert. Voor ons Vaderland mocht het heengevloden jaar niet zoo rijk aan zegen, niet zoo schaarsch aan pijnlijke oogenblikken zijn als we het wel hadden gewenseht. 't Is waar: door een wijs be stuur bleef de vrede met onze naburen en de rust biunen onze landpalen bewaard; wèl vierde Nederland, op 1 April, het schoone feest der ver lossing van Spanje's tyrannie en werd, ondanks den strijd tegen bet feestelijk berdenken der ge beurtenissen van 1572, van Noord tot Zuid, van Oost tot West de luide danktoon van een volk vernomen, dat fier zich verheft op den roem der vaderen. Maar op het gebied van wetgeving kwam luttel tot stand. De vervanging van het Ministerie, waarmede wij het jaar intraden, was de oorzaak van stilstand op dat terrein; belasting-hervorming werd van de hand gewezen, defensie-organisatie naar de toekomst verschoven. Slechts éen zaak van gewicht, het nieuwe Indisch tarief, waarin wij opnieuw toonden het vrijhandelsstelsel zoo inngelijk Jjabii te. willen komen, werd tor stand gebracht. Doch dit is alles wat het Staalsblad van 1872 belangrijks heeft aan te wijzen. Overigens was er weinig verblijdende voor ons land wegge legd; menige wreede slag trof ons daarentegen in 't verstreken tijdperk en doet zich nog dage lijks gevoelen. Aan ons Vorstelijk Huis ontviel een dierbare telg, die hier en in den vreemde, in Luxemburg vooral, door de bevolking werd geëeid en be mind. Prinses Hendrik der Nederlanden werd I door den dood aan Haren liefhebbenden gemaal, aan ons stamhuis en de Natie ontnomen eu haar verlies werd terecht algemeen betreurd. Niet minder zwaar was de slag die Nederland door het overlijden vao onzen groolsten staats man, Mr. J. R. Thorbecke, in het afgeloopen jaar werd toegebracht. Wij zullen hier niet in een herhaling treden van den lof, door vriend en tegenstander dien ODvergetelijken steun des lands bij zijn afsterven niet onthouden, maar slechts de j hoop voeden dat vóór wij één jaar verder ziju een onvergankelijke eerezuil het nageslacht den I roem van den grooten Thorbecke, neveos den dank van Neerlands volk voor hetgeen hij slichtte zal verkondigen. Nog een ander zwaar verlies leed de weten schap in het algemeen, ons land en onze academie stad in het bijzonder, door den dood van den te vroeg ontslapen boogleeraar Kaiser, wiens naam we evenzeer hopen dat weldra door eene eere- teeken in onze stad zal worden vereeuwigd, ge lijk de naam van Boerhaave reeds aan de verge telheid is ontrukt door de plaatsing, in den loop van 1872, van zijn standbeeld voor het pas vol tooide academisch ziekenhuis, dat sieraad onzer stad. Tegenover al die treurige opgesomde herinne ringen, staan zoo weinig lichtpunten. Hier te lande droevige tijdingen van moord en diefstal en inbraakvan gebrek aan werk, bij duurte der eerste levensbehoeften; in Indië over stroomingen en aardbevingenhier te lande ver- geefscbe pogingen om de steeds meer en meer dringende arbeidersvraag tot een oplossiDg te brengen en in de wanverhouding tusschen de in komsten en uitgaven der midden* en lagere klassen verbetering te brengen en ginds Maar genoeg reeds. Het jaar 1872 mag niet onder de gelukkige voor Nederland worden geteld, ook al valt er op het gebied van haDdel en nijverheid bier en daar nog wat goeds te ontdekken; al bleef de land bouw, trots de verliezen voor den veestapel ge leden, een aanzienlijke plaats tegenover dien van andere Europeescbe rijken innemen; al gaf het jaar 1872 ons volk ook reden van erkentelijkheid bij de herdenking van ons onafhankelijk volks bestaan. Maar wanneer wij dan eens vergelijkingen wilden makenals we den anarchischen toe stand gedurende de jongste maanden in Frankrijk; de parlementaire en extra-parlementaire woelin gen in Duitschland, waar de godsdienststrijd, he laas! meer Dog dan in ons Vaderland den boven toon voert; de oproerige bewegingen in Spanje den tweeslachtigeD, altijd nog gespannen toestand van Italië èa Rome of liever io Roine als we dat alles gadeslaan en zelfs naar Rusland en Oostenrijk, naar Turkye en Engeland ons oog Diet eenmaal wenden; dan, ja dan zijn we nog overgelukkig voor bet verledene en het heden, ook al gaan wij do toekomst niet onbezorgd te gemoet. Europa leeft thans niet in gewapenden vrede, noch in ontwapenden oorlog, maar slechts in een wapenstilstand. Wij hopen voor de eer vau onzen beschaafden tijd, voor liet welzijn der volkeren, voor ons gezegend Vaderland in het bijzonder, dat wij al te pessimistisch de toekomst inzieo, maar wij verwachten Dog in geruimen tijd het aanbrekeD van 't tijdperk des eeuwigen viedës niet. Mogen de feiten onze inzichten logenstraffen, opdat id vrede en verdraagzaamheid veel goeds voor de menschheid worde gewrocht. Moge vooral in Nederland de kostbare gave des vredes worden dienstbaar gemaakt aan het welbegrepen belang des lands ën daartoe partijschap wordén ter zijde gezet. Dan kan 1878 ons misschien meer goeds bren gen dan het vkeggëstorveD jaar 1872. LEGDEN, 31 December. Uit bet eindverslag der Commissie van rappor teurs uit de Eerste Kamer over het ontwerp tot verhooging van hoofdstuk V der Staatsbegrooting voor 1873 (voorschot aan de Amsterdamsehe Ka naalmaatschappij) blijkt, dat vrij algemeen de vorm van het Regeerings-voorstel afkeuring vond. Hoewel men voornemens scheen de nieuw aan gevraagde tijdelijke hulp, hoe noode en met aar zeling, toe te staan, werd bijna algemeen in de afdeelingeu weinig vertrouwen in de Kanaalmaat schappij betoond en de vraag behandeld, of het niet eerlang tijd zou worden, dat de Regeering in overweging nam het werk door den Staat te doen overnemen, omdat met grond mag worden betwijfeld of het in handen der Maatschappij wel ooit tot een goed einde zal gebracht worden. In het Regeerings-antwoord betreffende de ont- werpbegrooting der Staats-spoorwegen over 1873 wordt gezegd, dat voor Rotterdam is aaD te ne men dat de werken in het laatst van 1876, voor Amsterdam in het laatst van 1878 voor exploi tatie kunnen gereed komen. De RegeeriDg is er op bedacht, het gebruik van de sectie BredaRoosendaal, ten behoeve van de exploitatie der Staats-spoorwegen op vol komen voldoende wijze te verzekeren. De Commissaris des Konings in Znid-Holland heeft ter kennis"Tan "belanghebbenden gebracht, dat zoo lang dit voor de lichting van het in de rivier de Gouwe gezonken vaartuig en de lossing der ladiDg niet hinderlijk is, de vaart op die ri vier tijdelijk weder is opengesteld voor schepen met een diepgang van hoogstens 514 voet Gronin ger maat en voor stoooribooten met een diepgang van ten hoogste 6 voet. Schippers en bevclvoer tlois vau Btoumbooien zullen zich bij de vaart langs het gezonken schip hebben te gedragen naar de bevelen hun door of van wege den Bur gemeester van Alfen te geven. Nog onder den indruk van de voorstelling, die gisteravond in den Schouwburg gegeven is door het gezelschap van deD heer J. C. Valois, zetten wij ons neder om stuk en spel kortelijk te be spreken. De voorstelling bestond uit de Egoïtl een tooueeispel in vijf bedrijven of zes tafereelen, geschreven door het lid der Fransche académie Octave Beuillet en is kortelijk van dezen inhoud: Raoul Montjoye is een rijk en een zeer knap man, eigenaar van rijke kopermijnen, die zijne fortuin steeds grooter doen worden. Reeds dade lijk leeren wij dien mau kennen als een zelf zuchtig liguur, als iemand die aan niets boven- aardsch gelooft; alles wat hij zegt is bij hem een ononistootelijke waarheid en alles wat hij doet is in zijn eigen belang of ten zijnen nutte. Hij leeft met zijne vrouw Henrietta blijkbaar gelukkig en heeft haar en zijne beide kinderen lief. Vroeger met Sorei geassocieerd geweest zijnde blijkt het, in den loop van het stuk, dat de over name van de kopermijnen niet zoo eerlijk is ge weest, als hij voorgeeft, waarom Sorel zich daD ook failliet heeft moeten verklaren, en zijne fa milie arm heeft achtergelaten. Roland, zijn zoon, is een verkwister, die veel geld verspeelt, maar even als zijn zuster de lie veling zijns vaders is. Van weldoen wil Montjoye niets weten, hij betaalt echter wel de speelschul den van zijn zoon en is onbekrompen in het geven van ambten en belooningen, doch alleen aan hen, die hij noodig heeft voor zijn doel; al wat hij doet is voor zich en ter bevrediging van zijn zucht om eerst afgevaardigde en daarna minister te worden, wat hem ten deele ook gelukt. Salad in, is een van zijne vroegere vrienden, doch wien het niet zoo gunstig in de wereld is gegaan als Montjoye; deze Saladiu komt zijn nood kla gen en erlangt eena belangrijke betrekking en onbekrompen crediet waarvoor hij Diets anders te doen heeft, dan zijne candidatuur te bevorde ren en te zorgen invloed te verkrijgen op de kie zers. George de Sorel, de zoon van den gefail- leerden deelgenoot, is een arm advocaat die door Montjoye ontboden wordt, en dien hij als zijn advocaat benoemt, niet het doel om zijne dochter aan hem uit te huwen, ten einde daardoor de kiezers te doen zien dat hij een eerlijk man is en aan het ongeluk van George geen deei heeft. Tiberge, als kassier in dienst van Montjoye, was vroeger in dezelfde betrekking bij de ontbonden firma en is dus bekend met allo zaken eD ge heimen eu wordt door zijn patroon alleen ge duld, omdat hij een- helder doorzicht heeft in zaken en door beleid de rijkdommen van zijn ifneester onnoemelijk vermeerdert. Toch kan hij niet op eene heusche behandeling roemen; in éen woord alle personen die zich om hem be wegen, gebruikt hij om zijne plannen te doen gelukken, om lol eer eu auuziéu te geraken. De komst van den jongen Sorel in het huis van Montjoye geeft aan het welgelukken van alle plannen eene andere weudiug; de brave Tiberge begrijpt de plannen van zijn patroon, en hij kan eindelijk ziju geheim niet meer be- wateu; hij deelt alles mede aan George waar door deze niet ineer de dankbare bevveldadigde, maar de geduchte vijand wordt. Kort daarna blijkt het uit een gesprek dat Henriette niet zijue vrouw is en hij weigert liaar te huiven, waardoor zij en hare 'beide kiuderen zich van hem verwijderen. Montjoye wordt in allerlei moeilijkheden gewikkeld, die, daar eeDe hevige partij zich tegenover hem heeft gesteld, zijn doel onbereikbaar hebben gemaaktdoch door de krachtige hulp van Saladin geiukt het nog. Weinige dagen na de verwijdering van Hen riette en bare kindereD, komt Cecile haar vader opzoeken; dat bezoek brengt hem in een twee strijd tusschen de rede eD liet gevoel, waar van het einde is dat de Godloochenaar tot zich zeiven keert. Hij ziet van zijne eervolle benoeming af en volgt zijn zoon in den-strijd; deze koint gewond en als ridder terug en brengt zijn vader mede. De kracht van Montjoye is gebrokeo, hij verzoent THIERS EN bel Gouveroemeiil der Nationale Verdediging. (Vervolg). Men had ons verzekerd dat wij wèl en dat de Pruisen niet gereed waren. Dat was een valsche inlichting die niet de eenige, maar de hoofdoor zaak was van de heftigheid, vvaarvaD ik in die verschrikkelijke omstandigheden had blijk gege ven. Ik had den maarschalk Leboeuf nietgeziep, tot wien ik met evenveel kracht zou hebben ge sproken als tot de overige ministers, wanneer ik hem had ontmoet; en ik wist niets anders van den staat onzer verdediging dan hetgeen ik door de lezing van het budget van oorlog had verno men. Maar ik wist wat alle mannen weten, die op de hoogte zijn van de militaire administratie, dat men nl., zelfs met een goed voorziene begroo ting, niet in acht dageu gereed kan zijn, vermits de Pruisen zeiven, wier stelsel zich juist onder scheidt door den snellen overgang van den staat van vrede in oorlogstoestand, het eerst in 25 dagen zijn geweest. Ik wist dat men met een karig voorzien budget, met een onvoldoend mate rieel, deels vernield door de Mexicaansche expe ditie, met effectieven van 1200 man per regiment infanterie, in veertien dageu niet gereed kon zijn en dat drie maanden daartoe, zells bij een miuis- terie van den eersteD rang, niet voldoeode zouden zijn geweest. Doch één woord had, op dat nood lottig tijdstip, alle vertoogen ontzenuwd, één woord was op aller lippeo: „Wij zijn gereed!" En toch zijn we het nimmer miDder geweest dan in dat jammerlijk oogenblik. Van dat woord heb ik de geschiedenis voorzien; het was afkomstig van maarschalk Niel. Ik had het zien geboren worden en ik zag het ons ten val sleepen. Er is geen land ter wereld waar woorden uieer kwaad hebben gesticht dau in Frankrijk. Er zijn oogenblikken in ons land, waarop iedereen iets zegt, het herhaalt, eindigt met het te gelooven en als alle gekken aan één zijde staan, volgt de menigte eu er valt niet meer aan te denken om weerstand te bieden. Zietbier iD werkelijkheid den oorsprong van dat woord: Wij zijn gereedI De Luxeinburgsche quaeslie, gedurende welke wij zulke groote gevaren hebben geloopen, ter wijl wij niet gereed waren tegenover de Pruisen,1 die 't wel waren bad een eerste licht gewor pen op onzen militairen toestand, zonder daarom geheel de illusiën weg te nemen, waarin men onbezorgd voortleefde. En inderdaad werd maar schalk Randon, een eerlijk maD, van heldere in zichten, en een goed administrateur, die zeer veel goeds heeft tot stand gebracht in Afrika, waar hij altijd had moeten blijven, genoodzaakt om veel bij bet oude te laten indeoorlogsadtninislra- tie, ten einde de uitgaven der Mexicaansche expeditie te verbergen. Wij hadden nog geen cbassepots. Onze veldartillerie was nog ver ten achter bij de vorderingen, die men in Pruisen had gemaakt; onze artilleriepaardeo, die men bij de boeren had gelaten, volgens een wèlgeelaagd gebruik, nl. op voorwaarde dat zij na zeven jaren aan den landbouwer zouden toebehooreD, die ze in bewaring had gekregen, onze paarden waren niet vervangen en onze tuigen waren van lie verlede verdwenen. Onze levende strijdkrachten Waren in verhouding evenzoo. Maarschalk Niel, een man van geest en van zeer veel geest, genie-officier van buitengewone verdiensten, bad maarschalk Randon vervangen aan het ministerie van oorlog en had zich beij verd dadelijk te doen aanvangen niet het aan maken van chassepot-gewereu volgens een tot beden toe nog als uitstekend erkend model. Doch hij had er zeven of acht honderd duizend laten vervaardigen en er waren driemaal zooveel noodig geweest. Voor de artillerie had hij paar den gezocht en mitrailleuses in 't leven geroe pen, een oorlogstuig waarvan men aanvankelijk te veel ophef had gemaakt, dat later al te ver was weggeworpen, maar dat in werkelijkheid slechts voor een beperkt gebruik geschikt is. Hij liet ons veldgeschut in den toestand, waarin hij het had gevonden en handhaafde de werkelijke sterkte onzer infanterie op 1100 a 1200 man per regiment; hij gaf voorts den eersten stoot aaa de bastaard-instelling der mobile garden, die niet weinig heeft bijgedragen om ons ten val te bren gen door ons te doen gelooven dat wij een leger hadden toen wij er integendeel geen bezaten. Te nauwernood bezat uien eenige cbassepots, eenige artilleriepaaiden, eenige mitrailleuses en eenige mobile gardes, over wier behoorlijke op leiding men niet geestdrift de stem verhief, of de vrienden van den maarschalk Niel begonnen op de scheppingen van den nieuwen miuister te bluffen, door te zeggen dat hij alles vernield had gevonden door maarschalk Randon eu dat hij alles had hersteld, alles weder in den besten staat had gebracht en zij bleven' dan ook niet achter er bij te voegen dat, als de oorlog ons thans overviel, men ons gereed zou vinden. Wtrdl verttlgi).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1873 | | pagina 1