If. 3834.
"1
ia,
Vrijdag
A°. 4872.
9 Augustus.
Internationale en Wetgeving.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommert
/8.00.
- 3.85.
.0.05.
Deze Courant wórdt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVKRTKNTIKN.
Voor Waren regel7./0.15.
Grootere letten naar de plaatsruimte die *\j beslaan.
STADS-BERICHTEN.
FjjaXEiWTBLaLDEini.
De BURGEMEESTER, Hoofd van het Gemeen-
tebestuur van Leiden, doet te weten, dat de inge-
vulde patentbladen over het dienstjaar 1872 en 1873,
"voor de Wijken 1, 2, 3 en 4, bij het College van
Zetters, in eene der vertrekken van het Raadhuis
dezer gemeente, verkrijgbaar zijn, dagelijks, met uit
zondering van den Zondag, van des namiddags twaalf
tot twee uren, en wel tot en met den I7den Augus
tus eerstkomende, terwijl, na het verstrijken van dien
tijd, d6 onafgehaalde Fatentbladen van die Wijken,
aan de deurwaarders der directe belastiugen alhier
ter uitreiking moeten worden afgegeven, die, voor hunne
moeite, mogen eiscKen tien cents, zonder meer.
En wordt deze door plaatsing in de Leidsche Cou
rant afgekondigd.
De Burgemeester voornoemd,
STOFFELS, Weth., loco Burgem.
Leiden, 7 Augustus 1872.
Verzet de wetgeviDg zich tegen het houden
hier te lande van een congres der Internationale?
Met onbegrensde krachtsinspanning werpen de
tegénstanders van het congres zich op dit vraag
stuk, door hen natuurlijk in bevestigenden zin
geïnterpreteerd. Zij beseffen ter dege dat dit hun
laatste schuilhoek is, die 't kost wat 't wil tot
het uiterste moet verdedigd worden.
Men vergunne ons echter die wanhopige po
gingen te vergelijken met den drenkeling die
zich aan een stroolialm vasthoudt en de bittere
teleurstelling moet ervaren van met den stroo-
halm te zinken. De drenkeling stelt zich veel
van dien stroolialm voor zonder een gunstig ge
volg te verkrijgen. De bedoelde tegenstanders
grijpen evenzeer vol hoop, maar o. i. zonder kans
van succes, naar de bestaande wetgeving: zij
zou onwedersprekelijk behelzen, dat de Interna
tionale in ons laud niet mag vergaderen en de
Regeering dit dus moet voorkomeü. Zij steunen
hun uitspraak èn op artikel 10 der Grondwet
èn op de wet die daaruit voortvloeide, met name
die van den 22sten April 1855 Staatsblad N°. 32)
tot regeling en beperking der uitoefening van
het recht van vereeuiging en vergadering.
Schijnbaar is het recht aan hunne zijde. Een
beroep op de wet, geformuleerd op een wijs
welke op het eerste gezicht geen twijfel over
laat. Wat wil men meer?
Voor ons is dit echter niet genoeg. Wij kun
nen 't niet bij het au premier abord laten. On
derzoek is plicht van een ieder die geen oordeel
op 't eerste het beste gezag wenscht te vellen.
Op onze beurt hebben wij het vraagstuk aan
de bestaande wetgeving getoetst en zijn tot andere
uitkomsten geraakt, dan die der tegenstauders
van het toelaten van het congres.
Al dadelijk springt dan in het oog eene ver
warring waarin de tegenstanders vervallen. Zij
beroepen zich op een recht dat de grondwet den
vreemdeling niét toekent, waarmede echier de
onderwerpelijke zaak niets gemeen heeft. Zij ne
men tot uitgaogspunt het recht van vereeniging,
(droit d'associatiou), terwijl slechts het recht van
vergadering (droit de réunion) hun aandacht moest
bezighouden. Het eerste recht kan o. i. hier
niet in aanmerking komen, wijl het de be
voegdheid medebrengt zich met zijne medemen-
schen tot eene blijvende samenwerking ter berei
king van een bepaald doel te verbinden het is
m. a. w. een recht om zich meer of minder
duurzaam te verbinden, ten einde door samen
werking een doel ie bereiken.
Dit karakter kan men het congres der Inter
nationale niet toekennen en bijgevolg valt dit
ook j buiten het bereik van de artikelen 2 en 3
der wet van 1855, die uitsluitend op de Ver-
ceniging doelen. De Internationale, men noeme
haar [vrij eene buitenlandsche vereeniging, komt
niet hier om eene vereeuiging te constitueeren,
maar om eene algemeene vergadering te houden
die niet blijvende maar voorbijgaande is. Men
komt wel tot een gemeenschappelijk doel bij
een en is daartoe ook verbonden, maar als die
bijeenkomst uiteengaat dan is ook de band ver
broken. Hieruit volgt zoo logisch mogelijk dat
men in casu slechts te doen heeft met het recht
van', Vergadering en de daarop toepasselijke bepa
lingen vervat in de artikelen 18, 22 en 23 der
meergenoemde wet.
Die bepalingen nu zijn van geheel repressieven
in 't minst niet van preventieven aard.
Maar artikel 19 der grondwet dan? Dat spreekt
toch ook wat het recht van vergadering betreft
alleen van i,het recht der ingezetenen", waaruit dus
zou moeten volgen dat vreemdelingen, niet in het
genot van dit recht zijnde, kannen belet worden
daarvan gebruik te maken.
De grondwet moge uitsluitend ingezetenen op
het oog hebben, de wetgever van 1855 maakte
geen distinctie. En men kan noch mag in de wet
lezen hetgeen daarin niet staat. Noch io de con
siderans noch in de bepalingen der wet wordt
met een enkel woord van de geëischte uitsluiting
gerept. En artikel 16 dan, dat zegt: „Vreemde
lingen, geen ingezetenen zijnde, kunnen niet zijn
leden van staatkundige vereenigingen"? Ook dit
artikel levert geen beletsel voor het congres op.
In de eerste plaats en andermaal omdat o. i. het
recht van vereeniging niet aan de orde is en ver
volgens omdat de Internationale geeD Nederland-
sche staatkundige vereeniging is, maar eeDe bui
tenlandsche, welke hier van het recht van ver
gadering komt gebruik maken, gelijk met zoovele
anderen het geval is.
Maar aangenomen voor een oogenblik, dat 't
recht van vergadering uilsluitend aan de ingeze
tenen toekomt. Zou dit dau veel baten?
Gelijk er overal kaf onder het koren schuilt,
telt ook de Internationale onder hare leden Ne
derlanders. Deze zullen de Vergadering beleggen,
als Nederlanders, als ingezetenen en de vreemde
lingen haar eenvoudig komen bijwonen. Dan is
aan den door de tegenstanders vooropgestelden
vorm der wet voldaan, want men zal toch moe
ten erkennen dat met het recht van vergadering
bedoeld wordt het recht om haar te beleggen,
niet hare bijwoning. Ware dit niet zoo, dan zou
geen vreemdeling een enkele bijeenkomst mogen
bijwonen, iets dat nimmer in de bedoeling van
den wetgever kan gelegen hebben.
Zoo vatten wij de zaak uit een wettelijk oog-
punt op. Ons gevoelen over den wijsteu weg door
de Regeering in te slaan hebben wij reeds ont
wikkeld en we zouden verder hebben gezwegen,
indien niet het Dagblad van Zuid-Holland gelijk ge
woonlijk onze meening in een valsch daglicht
had gesteld.
Wij gingen reeds in een eerste ariikel van de
veronderstelling uit dat de Regeering slechts re
pressief kon handelen en droogen dus op de
vrijheid van vergadering voor het congres aan.
Het Dagblad ziet echter dit woord repressief over
het hoofd en eens die reuzensprong gedaan zijnde,
holt het ongestoord voort eo zoo komt het er
toe ons de bewering in den mond te leggen, dat
als de Internationale ordelievend vergadert, waar
onder het Dagblad verstaat(„zoolang zij een pre
sident heeft en een secretaris; zoolang de bende
boeven niet onder elkander vecht, of zoolang zij
haar theorie niet dadelijk met revolver of petro
leum uitvoert,") zij zeer ordelievend met vóór en
legen, met opstaan en zitten blijven, mag be
slissen dat Keizer Willem van Duitschland, zoo
mogelijk en zoo spoedig doenlijk van kant zal
worden gemaakt; dat ieder die tegen een ander
zich verzetten mocht zal worden gefusilleerd en
meer van zulke dolzinnige praat.
Men zou na zoo dwazen uitval licht geneigd
zijn te vragen of de dagbladmannen zich wel
een juist begrip van het verstand en oordeel hunner
lezers vormen, wie zij dergelijke dwaasheden
durven voor te zetten, liet moet anders in hooge
mate verbazing wekken dat, waar het Dagblad
voorgeeft op de hoogte van de wetgeving te zijn,
het blad ons „ordelievend", in verband met de
repressieve middelen die de regeering ten dienste
staan, in den boven omschreven zin opvat.
Welnu het Dagblad wete dat wij onder or
delievend vergaderen verstaan, het blijven bin
nen de perken van artikel 293 der Code Pènal,
dat wat ons betreft en zoo noodig zoo streng
mogelijk mag worden toegepast, zoomede van de
meergemelde artikelen die de wet van 1855 voor
het recht van vergadering stelt.
Behalve deze middelen van repressie heeft de
Regeering nog in handen artikel 12 van de wet
van 10 September 1819 Staatsblad n*. 39). Zijner
onder de Internationalisten boeven die vallen in
de termen van artikel 17 dier vreemdelingenwet,
dan zal de Regeering, altijd op aanzoek van bui
tenlandsche regeeringen, ze kunnen uitleveren.
Zou het Dagblad thans vatten, wat wij onder
het ordelievend vergaderen in ons eerste ariikel
verstaan
Lelden, 8 Augustus.
Het is ons gebleken dat in de polemiek tus-
schen het Dagblad van Zuid-Holland en de Kamper
Courant ter zake van het al of niet weder invoe
ren van het verplicht kerkgaan, door den nieu
wen Minister van Oorlog, beide bladen de klok
hebben hooren lulden, maar niet weten waar de
klepel hangt.
Tot opheldering van deze zaak en ter voorko
ming van verkeerde gevolgtrekkingen moge bet
volgende dienen, voor welks waarheid wij instaan
Reeds den llden Juni II. heeft de Minister van
Oorlog (Delprat) zijn verlangen te kennen ge
geven, dat het kerkappèl ingevolge art. 171 van
het reglement op den inwendigen dienst der
infanterie, in art. 212 van dat der cavalerie, niet
alleen van kracht blijven, maar dat er maatre
gelen zouden genomen worden om het vrijwillig
kerkgaan der militairen te bevorderen.
Daartoe trad de garnizoens-commandant alhier
in overleg met de onderscheidene kerkgenootschap
pen te dezer stede, hetgeen geleid heeft tot de
aanbieding van vrije zitplaatsen voor het garni
zoen in de navolgende kerken
Voor de Hervormde militairen in de Pieters-
en Hooglandsche kerken.
Voor de R. C. militairen in de St. Lodewijks-
kerk, benevens die der overige gezindheden in
de daartoe behoorende kerken.
Verder ontvangen de compagniën des Zaterdags
een zoogenaamd dominees- of kerkbriefje, waarop
de namen van de heeren predikanten voorkomen,
welk briefje in de chambree der compagnie wordt
opgehangen ter informatie.
Het appèl op Zondag is verplichtend, maar het
kerkgaan niet, dewijl het een ieder vrijstaat om
op dat appèl vrij te vragen. Zij, die dus niet vrij
vragen, worden vereeuigd en onder geleide kerk
waarts gebracht.
Er blijft dus altijd de vrijheid bestaan of men
vrij wil zijn of wel naar welke kerk men geleid
wil worden.
Wij ontvingen heden het programma van het
Xllde Nederlandsch Taal- en Letterkundig Con
gres. Voorloopig is daaraan het volgende ont
leend
Het congres zal gehouden worden te Middel
burg, op Dinsdag, Woensdag en Donderdag, 3,
4 en 5 September 1872.
De van elders komende congresleden zullen,
voor zoover zij niet reeds met andere gelegen
heden zullen aangekomen zijn, Maandag den
2den September des avonds te half acht uren
worden afgehaald aan het stationsgebouw van
den spoorweg, om zich van daar in stoet naar
het schuttershof: „de edele handboog" te bege
ven. Onmiddellijk na hunne aankomst zal de
plechtige ontvangst, door den burgemeester van
Middelburg,.eere-voorzitter, aldaar plaatshebben.
De zittingen van het congres en de afdeelin-
gen worden gehouden in de vertrekken van de
concertzaal op de groenmarkt en in het gebouw
van het provinciaal bestuur in de abdij.
De openingszitting heeft plaats in de concert
zaal.
Het congres wordt gesplitst in drie afdeelingen.
De afdeelingen houden hare zittingen des mor
gens van half tien tot half éen ure. Des namid
dags te twee aren worden de algemeene verga
deringen van het congres geopend.
Een Amsterdamsch letterzetter plaatst in ant
woord op den bekenden brief der Amsterdamsche
boekdrukkers, het volgend stuk in het Handelsblad
„Vergun een typograaf een weinig ruimte in
uw veel gelezen blad om den indruk weer te
geven, dien hij heeft opgedaan na de lezing van
het antwoord der 32 patroons, op de circulaire
der typographische vereenigingen. Ik kan dit ant
woord niet zonder protest laten voorbijgaan. Ver
schoon mij echter, mijnheer voor tniju werkmans
taai, maar bet is de taal mijns harten. Ik heb
mij daarom ook tot u gewend om opname dezer
regelen, omdat ik weet dat het uw streven is,
tot de verliefÏÏDg van den werkman mede te wer
ken. Doch nu ter zake.
Het geeft mij werkelijk wonder van deze 32
patroons, waaronder er zijn, die men mannen
van verstand en energie mag Doemen, zulk een
antwoord te bekomen. Hoort slechts
De Typographische vereenigingen stellen voor,
in hunne aan de patroons gerichte circulaire, de
vier volgende punten
1". Afschaffen van het werken op Zondag, en,
zoo mogelijk, op erkende Christelijke Feest
dagen
2°. den werktijd op alle drukkerijen te bepaleD
op 10 uren daags;
3°. het minimum van het loon voor een gezel
te stellen op (10.50 per week;
4°. de overuren tot des avonds 10 uren te ver-
hoogen met 20 pCt. en alle verdere overuren
met 50 pCt.
Ziedaar de eischen der gezellen. Nu zal ik de
patroons in hun antwoord op den voet volgen en
het ongerijmde hunner beweringen trachten iD
het licht te stellen.
Wat antwoorden de patroons op punt 1 en 2P
„dat zij zulke inmenging in hunDe zaken, zulke
beschikkingen over hunne middelen, zulke voogdij
over hunne maatschappelijke positie niet kannen
dulden, noch toelaten." Ik wilde nu eens aan de
patroons vragen,, of de typografen met hunne
eischen en ik mag zeggen geringe eischen
nu zoo in eens uit de lucht komen vallen. Of
hebben zij niet reeds gedurende drie jaren van tijd
tot tijd zich gewend tot heeren patroons met bil
lijke eischen; heeft men hen niet verscheidene
malen uitgenoodigd tot gezamenlijke besprekidg
van beider belangen? en hebben de meeste der
onderteekenaren van dit antwoord niet geschit
terd door hunDe afwezigheid Hoeveel malen zijn
hun circulaires, in de beleefdste termen vervat,
toegezonden en wat is daarop geantwoord? Laten
zij het getuigen, de bestnurderen der typogra
phische vereenigingen, hoe dikwijls zij zich in
hunne beste verwachtingen hebben bedrogen ge
vonden. Heeft men ons niet laten vragen? En
nu zijn de heeren patroons boos, dat men niet
vraagt of voorstelt, maar eischt. Denken dan HH.
patroons dat de fatsoenlijke bedaarde werkman
al behoort hij niet tot de Internationale dat
die werkman niet eens het vfagen moede wofdt
en het geduld verliest, te meer, als hij wérkt en
immer werkt en hoe langer hoe meer aChterdit-
gaat, ja bij zijn werken armoede lijdt; als hij
vraagt en immer vraagt en in de beleefdste *be-
woordingen vraagt en men acht hem niet eens
een antwoord waardig? Beken het nu, Mijnheer
de Redacteurals nu de gezellen eischen begin
nen te stellen, aan wie de schuld ligt.
Ik ga verder. Omtrent punt 3 en 4 zeggen HH.
patroons, „dat het loon, naar ieder kan beseffen,
zoo grootelijks kan verschillen naar gelangnde
bekwaamheid en ijver der gezellen;" dat wil,
naar mijne opvatting, met andere woorden zeg
gen, er zijn er onder die het geëischte loon waard
zijn, maar er zijn er ook, die dit niet kunnen
verdieneu. Voor een oogenblik dit toegegevenmaar
zou dit niet het geval zijn bij alle vakken; vindt
men dit ook niet hij de timmerlieden, bij de met
selaars, sigarenmakers, enz? En hoe heeft men
daar gehandeld bij de loonsverhoogiug? En hui
ten dit; hadden de patroons dan maar al vast
een bewijs gegeven, door aau hem, die zijn vak
verstaat, een loon te gunnen naar zijne bekwaam
heid en overeenkomstig met de eischen des tijds.
Ik ontken het in geeneo deele dat er bij ons vak
„brekebeenen" zijn, maar moet dan immer de
goede voor den kwade blijven lijden? Zat men dan
nooit het kaf van het koren scheiden. Wanneer
de patroons dus willen blijk geven vaQ hun tijd
te begrijpen, welnu, laten zij dan den gordiaan-
schen knoop doorhakken en zich ontdoen van die
onbruikbare elementeD, dan zullen zij daardoor
een dubbel goed werk verrichten in beider belang,
èn zij zullen den bekwamen werkman prikkelen
om met ijver en lust te werken, èo zij zullen
de anderen aansporen zich te bekwaineo. Maar
het is zoo, de patroons beroepen er zich immer
op, als men hen om opslag vraagt, altijd is het
bezwaar over de brekebeenen. Doch is dit nu
een motief om een goed arbeider zijn loon te
weigeren
Wat de patroons verder in hun antwoord be-
wereD, „dat verbooging der prijzen van het af te
leveren drukwerk, het onvermijdelijk gevolg van
zoo buitengewone loonsverhooging(let wel, lezers,
(10.50 per week noemt men buitengewone iooasver-
hooging), zon bepaaldelijk den tak dernijverheid,
waaraan patroon en gezel zich gewijd hebben,
ten zeerste benadeelen, ja den ondergang van
sommige drukkerijen na zich sleepen." Deze ge-