N0. 3773.
Donderdag
A°. 1872.
30 Mei.
LEIDSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 meandenƒ3.00.
Frinco per post3.86.
Afzonderlijke Nommer»a 0-05.
Dexe Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIEN.
Voor lederen regel/0.1I.
Grootere letten dut de plietemimte di* r) beslaan.
Lelden, 29 Mei.
In de zitting van de Tweede Kamer van gis
teren werden de navolgende wetsontwerpen be
handeld
1°. het wetsontwerp tot bekrachtiging eener
provinciale belasting in Noord-Brabant. Dit strekte
tot bekrachtiging der heffing eener belasting op
paarden en andero trekdieren, waarvan de op
brengst de provincie in staat moet stellen in het
onderhoud der provinciale wegen te voorzien.
Daar deze aangelegenheid in verband stond met
2". het wetsontwerp strekkende om de provincie
Noord-Brabaut in de gelegenheid te stellen tot
den afkoop der binnen hare grenzen geheven
wordende Rijkstollen op de groote wegen tegen
eene jaarlijksche betaling van 28000, werden
op voorstel van den heer Gratama de algemeene
beschonwingen over beide wetsontwerpen tege
lijkertijd gevoerd.
Hieraan namen deel de heeren Oldenbuis Gra
tama, van Btyma thoe Kingma, Smidt, Verheijeo,
Luyben en van der Does de Willebois, waarvan
de drie eersten tegen de wetsontwerpen ernstige
bedenkingen inbrachten, in zoover zij vermeen
den dat de grondslag, waarop eene provinciale
belasting in Noord-Brabant wordt genomen, on
deugdelijk was, daar deze tevens een grondslag
van Ryks directe belasting was; dat het begintel
van alkoop van belastingen verkeerd was; dat
deze belasting op paarden en trekdieren strijdig
was met den aard en de bedoeling eener goede
belastingheffing. De drie overigen verdedigden de
wetsontwerpen; de heer van Delden gaf als lid
der Commissie van Rapporteurs eeüige inlichtin
gen naar aanleiding der op het Verslag gemaakte
aanmerkingen, waarna de Minister van Finan
ciën de tegen de wetsontwerpen geopperde be
zwaren beantwoordde. Over de ouderdeeien wer
den geene beraadslagingen gevoerd. Uit de arlt.
1 en 3 van het eerst vermelde wetsontwerp werd
van regeeriugswege gelicht de daurin voorko
mende bepaling van 1 Mei 1872. De alio. 2 van
art. 1 van het onder n°. 2 vermelde wetsontwerp
werd naar aanleiding van een voorstel tot wij
ziging, voorkomende in het Verslag der Commis
sie van Rapporteurs, waarmede de Regeeriug
zich vereeuigde, aldus veranderd:
„De jaarlijksche afkoopsom is verschuldigd zoo
lang er in eene of meer andere provinciën door
het Rijk of kraclilens concessie van het Rijk op
de Rijkswegen tolgeld" enz.
Na de goedkeuring der artikelen werden beide
wetsontwerpen aangenomen met 42 tegen 14
stemmen.
3°. het wetsontwerp tot verhoogiDg van hoofd
stuk VI der Siaatsbegrooting van uilgaven (De
partement van Marine) voor het diensijaar 1872.
Dit werd, na eeue korte beantwoordiug eener
in het verslag der Commissie van rapporteurs
gemaakte aanmerking door den Minister van
Marine, met algemeene stemmen aangenomen;
4°. het wetsontwerp tot wijziging en verhoo
ging van hoofdstuk VI der Siaatsbegrooting voor
het dienstjaar 1871;
5®. het wetsontwerp tot vaststelling van uit
gaven wegens verstrekkingen door het Departe
ment van Marine, dienst 1872.
De Minister van Marine beantwoordde korte-
lijk de tegen het laatstvermelde wetsontwerp io
het verslag geopperde bedenkingen. Dat onder
n°. 3 werd met 49 tegen ééne stem (die van den
heer van Zuylen van Nyevelt) het laatste met
algemeene stemmen aangenomen.
De commissie voor de petiiiëD bracht vervolgens
bij monde van den heer v. d. Heuvel verslag uit
op verschillende adressen, waaromtrent de con-
clusiëu ineerendeels zonder discussie werden goed
gekeurd. Ken der adressen was van de vereeni-
ging Burgerplicht te Amsterdam, in de zaak van
den voormaligen kapitein Janssen. De conclusie
der commissie strekte tot nederlegging ter griffie
ter inzage voor de leden.
De heer van Kerkwijk had geen bezwaar tegen
de conclusie, maar meende dat zoo het recht van
petitie iets beteekenen wil, dan bijtijds verslag
worde uitgebracht over de ingekomen adressen.
Art. 114 van het oude Regl. van Orde schrijft
dan ook voor dat van de ingekomen adressen
voor de behandeling van een ontwerp verslag
moet worden uitgebracht. Den 20sten Februari
nu is het adres der kiesveieeniging ingekomen,
en alhoewel reeds den 26sten Februari in die
zaak eene beslissing is genomen, wordt nu eerst
verslag omtrent dat adres uitgebracht. Daarom
wenscht hij tot de comm. van petitiën de vraag
te richten: waarom zij niet heeft voldaan aan
het voorschrift van het Regl. van Orde en voor
de beraadslagingen over de zaak van kapitein
Janssen verslag omtrent dit adres heeft uitge
bracht
De conclusie werd daarop goedgekeurd en de
vergadering tot heden gescheiden, ten einde en
kele ontwerpen van wet te behandelen.
Bij Koninklijke boodschap van den 26sten Mei
jl. is een wetsontwerp ingezonden, 't welk de
strekking beeft om opnieuw tijdelijke hulp uit
's Rijks schatkist aaQ de Amsterdamsche Kanaal
maatschappij te verleenen. Het steunt op de over
weging, dat wegens den toestand, waarin het
Kabinet verkeert, verdere behandeling van het
wetsontwerp tot goedkeuring der overeenkomst
18/19 April jl. betrekkelijk de garantie van eene
door de Maatschappij te sluiten geldleening van
millioen nominaal aan de betrokken Minis
ters niet wenscbelijk is voorgekomen en dat zonder
nieuwe hulp noodlottige vertraging in de uitvoe
ring der werken van de Maatschappij zou kun
nen ontstaan. Dientengevolge wordt voorgesteld
om bij het millioen, reeds bij de wet van 12
April 1872 Staatsblad u'. 26) ten behoeve der
Maatschappij beschikbaar gesteld, op dezelfde
voorwaarden een tweede millioen te voegen.
Bij de overweging van dit ontwerp in de at-
deelingen der Kamer, aan welk onderzoek 54
leden deelnamen, toonde uien zich over 't alge
meen onder de bestaande omstandigheden voor
een tijdelijken maatregel van dezen aard gestemd.
Terwijl de groote meerderheid zich dus voor
het verleenen van een nieuw voorschot verklaarde,
werd algemeen de vraag gedaan waarom wordt
door de Regeering de tijdelijke hulp weder op
een millioen bepaald? Waarom niet meer, waarom
niet minder? Geregelde voortzetting der werken
is het doel. Het in April jl. verleende millioen
blijkt thans slechts zeer korten tijd daarvoor
voldoende te zijn geweest. Hoe lang zal de Maat
schappij met hulp van hut nieuw te verleenen
millioen kunnen voort werken? Verscheidene leden
meenden te weten, dat het antwoord op deze
vraag niet moeielijk te geven is: de betaling der
aanbestedingsierifiijneu, waartoe de Maatschappij
zich verplicht heelt, is zoodanig geregeld, dat het
nieuwe millioen reeds met den aauvang van
Augustus geheel verbruikt zal zijn. Maar, vioeg
men, ware het dan niet beter, dat aan de Maat
schappij,in plaats van één, twee millioenen werden
verstrekt, althans zuo men mocht aannemen, dut
de Maatschappij daarmede voor dit jaar, bijv. tot
October of November, geholpen ware?
Dit denkbeeld om de tijdelijke hulp te verdubbe
len voud echter bij verscheidene leden tegenstaud.
Men moet, zeiden zij, ouderstellen, dat de aan
vrage van ééu millioen op dit tijdstip het gevolg
is van een tusschen de Regeering en de directie
der Kanaalmaatschappij gehouden overleg, waarbij
ook de gedurende deu loup van het jaar te rijzen
behoeften in aanmerking ziju genomen. Het ligt
niet op den weg der Kamer om meer te willen
doen, dan de Regeering uoodig keurt.
Daar echter de meerderheid in de afdeelingen
bij het geuite gevoelen omtrent het thans ver
leenen van meer afdoende tijdelijke hulp bleef
volharden, heeft de Commissie van Rapporteurs,
gebruik makende van de baar bij art. 32 van
het Reglement van Orde verleende bevoegdheid,
gemeend eene schritteiijke nota aan de Ministers
van Financiën en van Binnenlandsche Zaken te
moeten richten, waarbij de volgende vragen
'werden gesteld
Op welke gronden meent de Regeering
thans weder het cijfer van éen millioen voor de
Maatschappij te moeten aanvragen?
„2'. of, daar dan toch, ook bij het goedkeuren
der overeenkomst van 18/19 April 1872, een ge
ruime tijd zal moeten verloopen alvorens de Maat
schappij in het bezit is der te negotieeren gelden,
het Diet veiliger zou zijn, dat de Regeeriug thans
gemachtigd werd, om des noods een hooger
voorschot aan de Maatschappij te doen?"
De Minister Tan Finauciën heeft ook Damens
zijnen ambtgenoot voor Binnenlandsche ZakeD,
op deze vragen het volgend schriftelijk antwoord
gegeven
„Ad 1°>». Eene nadere verstrekking van 1,000,000
scheen voldoende op grond zoo van deD staat van
ontvangsten, medegedeeld op blad?. 273 der ver
zameling stukken betreffende de zaak van het
kaDaal, ODlangs door het gemeentebestuur van
Amsterdam uitgegeven, als van eene andereder-
gelijke berekening in den loop van het eerste
kwartaal van dit jaar van de directie ontvangen.
„Ad 2°m. Hooger voorschot zou uit den aard
der zaak meer ruimte verschaffen om met buiten
gewone kracht door te werken. Daarentegen zal
er in elk geval gelegenheid bestaan om reeds in
de eerste dagen van October dezes jaars nadere
wettelijke voorziening te bekomen.
„De Regeering meende ook daarom niet meer
te moeten vragen dan onvermijdelijk scheen."
Blijkens bet verslag van het onderzoek in de
afdeeling der Tweede Kamer der Staten-Generaal
nopens het wetsontwerp tot nadere verlenging
van de werking der wet van 3 Juli 1865 (Staats
blad n*. 76), houdende vaststelling der tarieven
van in-, uit- en doorvoer in Nederlandscb Indië,
namen 54 leden daaraan deel.
In al de afdeelingen werd de vraag over
wogen in hoeverre de bij dit ontwerp voorge
stelde voorziening als tijdig, nuttig en noodzake
lijk was te beschouwen. Vele leden meenden
daarop een ontkennend antwoord te moeten ge
ven. Huns inziens was deze voordracht door den
drang der omstandigheden niet gerechtvaardigd,
en bestonden er geene termen om reeds thans
het besluit vast te stellen, daarbij voorgesteld.
Zij wezen er op dat slechts 5 maanden van het
loopende jaar waren verstreken en dat er dus
voor de behandeling van een definitieve tarief-
wet vermoedelijk tijd genoeg zou overig zijn.
Uit den aard der zaak was men geheel onkun
dig van de inzichten van den bewindsman, die
door den Koning ter vervanging van het tegen
woordig hoofd van het Departement van Kolo
niën mocht worden geroepen maar het ging
niet aan, zoo betoogde men, om hem buiten de
mogelijkheid te stellen zijne denkbeelden en be
ginselen betrekkelijk dezen tak van dienst: vóór
1 Januari 1874 in toepassing te brengeo. Zulks
nu geschiedde door de aannemiug van dit ont
werp.
Een aantal andere leden kon zich met
deze zienswijze niet vereenigen. Zij wezen
er op dat de niet behandeling der aanhan
gige voordracht waarmede een demission-
nair Minister zich bezwaarlijk kon belas
ten de toekomstige definitieve regeling van de
zoo gewichtige materie der in- en uitvoerrech
ten in Nederlandsch Indië, opnieuw in een sta
dium van onzekerheid bracht. Do uau dien stand
van zaken onalscheidelijk verbonden Dadeelen
moeten in bet belang tan handel en nijveiheid
zooveel doenlijk worden gekeerd. Het tegenwoor
dig voorstel nu had de strekking tot tempering
van dat nadeel. Er werd althans zekerheid ge
boren tot 1 Januari 1874. Deze zou geheel ont
breken als thans geene voorzieuing werd getrof
fen en de eventualiteit bleef bestaan dat de wet
gevende macht in de laatste maanden des jaars
baar zegel hechtte aan eeue nieuwe, straks uit
voerbare regeling van dit onderwerp, waarbij zuo
vele en groote belangen zijn betrokken. Boven
dien werd het door de voorstanders van het Re-
geeriDgsvoorstel schier onmogelijk geacht, dat
eene nieuwe in het najaar te onderzoeken en te
arresteeren tarielwet op 1 Januari 1873 in Iudië
voor afkondiging gereed en voor uitvoering rijp
zoude zijn.
Op de tentoonstelling te Rotterdam van Honden
en Pluimgedierte werd voor „groote honden" de
eerste prijs toegekend aan G. C. J. van Ree-
nen JWz. en voor twee „Engelsche honden"
een bronzen medaille aan P. Dingjan, beiden te
Leideü. De N. H. Ct. zegt over deze door de af
deeling Rotterdam, Schiedam en omstreken van
de Hollandsche maatschappij van Landbouw ge
houden tentoonstelling van Honden en Pluim
gedierte o. a. het volgende.
Ook het uiterlijk voorkomen van het geheel
liet niets te wenschen over. De deskundige zal
zonder twijfel „kunstgenot'' gesmaakt hebben,
maar ook de leek vond zeer veel wat zijne aan
dacht trok of zijne bewondering gaande maakte.
Schoolbonden, zoo klein dat ze in de bolte van
de hand wegdoken, en zoo elegant en lief voor
het oog als de phanta9ie eens schilders ze op
't paneel brengt. Hazewinden, slank en vlug tot
io het ongelooflijke. Terriers, uitblinkende door
hunne afschuwelijke, schier terugstootende lee-
lijkheid. Jacht- waak-en werkhonden, zoo forsch
en zoo statig als leeuwen, en ineerendeels ook zoo
lui als deze. In het kort, eene even kostbare als
zeldzame verzameling.
Toch leed het pluimgedierte geen Dederlaag.
Niet zoo talrijk vertegenwoordigd als op vroegere
leotoonstellingen, was er niettemin groote ver
scheidenheid, en trof men vooral Ouder de kippen,
kalkoenen en eenden exemplaren aan, die door
hunnen prachtigen vederendos uitblonken.
Id het algemeen heeft deze tentooustelling in
alle opzichten tot bevredigende uitkomsten geleid,
en mag in het bijzonder de eerste proelnemiug,
om ook hier te lande expositiën van honden te
houden, geacht worden volkomen aan het doel
te hebben beantwoord.
De Koning van Spanje heeft benoemd tot rid
der der orde van Karei III, den Nederlandschen
violoncellist den heer van der Heiden.
Op voorstel van den geneesheer bij de bad
inrichting te Scheveningen, zal het Badieisocn op
Maandag 10 Juni k. geopend worden.
In de jongste vergadering der Verceniging in het be
lang der Wecienoerplcging is rapport uitgebracht over
de uitkomsten der brochure, onlangs ten getale
van ruim 10,000 Ex. door heel bet land verspreid.
Het bestuur heeft slechts 283 antivoorden ontvan
gen, waarvan ongeveer 100 toetrediug als lid
bevatten, zoodat de vereeoiging nu ruim 200
leden telt. De antwoorden kwamen van personen
van allerlei stand, richting en godsdienstslechts
één was onvriendelijk; de overigen bevatten ten
deele toezeggingen van bijdragen en hulp, of
wenken en opmerkingen over de weezetiverplegiug.
Omtrent de uitbarsting van den Merapi is bij
het Departement van Koloniën nog het navol
gende vernomen uit telegrammen van de hoof
den van gewestelijk bestuur, in alschrilt door
deu Gouveineur-Geueraal medegedeeld.
De uitbarsting begon in deu avond van den
15den April. Aau de zijde van de Kudie werden
de dessa Sientet en de doekoeus Tiono en Sisir
doeivoer, met eene gezamenlijke bevolking van
136 zielen, door den lavastroom overdekt; aan
de zijde van Soerakarta weiden, op het landje
Selo, 43 huizen vernield. Deaschregeu veispieidde
neb tot in de residentiën Madmen, Rembaug en
Japara.
O 50 W W JO pq
<-• CP V CP 0»
"5 j*T 3 3 -O
2 7? rr 2 -
00 3 CT 2 pj
5' s. t E
n 05 jq" :c O*
r 8 S S 2.
CC CT- p UI
a -
3 9®
Oq 3- 3 3
2 o O
0 CO - 3
£L 3.
EZ o o
O O O
Q 53 2 CO O
r a. s a-
m r ff - Cl O
n Jv 5 O
u. C 3. 3 3
Z CD 3"
-i a
CC 3
2 3
J3
O CO O O
s 3 Jl -
TT a, a s 2 2.
3 n o 2. *r
s - 5
- a o i 3
3 «VÏ 3
OQ 3 -• 3
O .3
0
.-g =5 =5 =5 -"■*
0» CO to
CO _T- JC
c-o "co s 'jz V
O F— f* CO
O «J O O
O
9
A
2
50
35 W
«S
OS CA if^
C9 N 'o 'O O OS
—4 O co o O I
1 O (9 141 O O A
co to "co "os o o to
■4 W JC. CO O O tf*
h in m o o o*
o ca o o o
t—1 r-* OO O O O O
Cr»
ca to
CA OS
3
O O CO O co
CO OO CO co os
o t— o to to
jo j?o co oj <.o i—
o co to "co "to
Si <k> S
5 7
1 a
ca
p*
9
63
a
PC
O -A -4
CO O CA Cf CA JO
o o bs o
O O O CO O -~4
Uit dezen staat blijkt alzoo, dat de Nederlaod-
tche Bank cp 27 Mei, bij een munt materiaal van
154,746,644.20, voor eene som van f 185,984,672.50'
minder aan bankbiljetten in omloop had dan waar
toe zij gerechtigd is, terwijl het muntinatet iaal
op zijne beurt ƒ74,392,269.00 meer bedraagt, dan
in verhouding tot de schuldvorderingen tot dek
king noodig zou wezen.
Voor eenigen tijd ontving de Minister van
Baitenlandsche Zaken bericht, dat een Noorscbe
schipper, met name Karisen, op een tocht om
het eiland Nova-Zembla in het vorige jaar, ge
vonden had een aantal voorwerpen, achtergelaten
door de expeditie die onder Willem Barendsz in
1596-97 aldaar overwinterde. Na onderzoek bleek
het, dat dit bericht gegrond was, en dat er geene
reden bestond óm aan de echtheid of de alkomst