Woensdag 22 Mei. IT. 3766. A». im STADS-BERICHT EN. )e quaestie tussclien den lieer Gode- froi en „Burgerplicht." PRIJS DKZKR COURANT. Voor Leiden per 3 maandenƒ8.00. Franco per post.n 8.85. Afzonderlijke Nommeran 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIKN. Voor iederen regel......iv /0.15. Grootere letters naar de plaatsruimte die jij beslaan. je BURGEMEESTER der Gemeente LEIDEN, Gezien art. 109 der Algeineene Policieverordening ^tcesteld den 24en October 1867; (Bepaalt, dat bij gelegenheid der muziek-uitvoerin- o, door de Leidsche Zangvereeniging op Donder- j' 23 en Vrijdag 24 Mei aanstaande in de Hoog- ische kerk te geven, het vervoer met rijtuig in na te melden richting moet geschieden: de rijtuigen bestemd voor den ingang tegenover de mteeg, van de zijde van het Kerkplein iags den Middelweg; |èi bestemd voor den ingang tegenover de Beschuit- tj, van de zijde van de Burgsteeg langs Üleuwstraat naar de zijde van de Hool- lacht 1 bestemd voor den ingang aan de Hooglandsche Kerk licht, van de zijde der Burg9teeg en STleuw- Jraat, langs de Wlntersteeg en de Hoog- kndsclie Kerkgracht flterwijl bij het eindigen der uitvoeringen in de tegen gestelde richting moet worden gereden. (De voorgeschreven richting is ook van toepassing Top rijtuigen die met een andere dan de bovenaan- Igiduide bestemming op dien tijd bedoelden weg pas- ^pren. J 'Een ieder wordt dringend uitgenoodigd, zich naar aanwijzingen door de ambtenaren der politie in in zin te geven stiptelijk te gedragen. De Burgemeester voornoemd, v. d. BRANDELER. Leiden, 18 Mei 1872. Vergadering van den Gemeenteraad van Leiden, mderdag den 23sten Mei ,1872, 's namiddags te uren. ,0 Onderwerpen Beëediging en installatie van de onlangs be noemde leden van den Gemeenteraad, de heeren Jhr. Mr. J. N. van Puttkammer en J. Seelig. 2°. Benoeming van een Wethouder, ter vervanging van den heer Mr. C. W. Hubrecht. 3°. Benoeming van 'een lid in de hoofdcommissie voor de oprichting van een standbeeld binnen deze gemeente, voor Hermanus Boerhaave, ter ver vanging van den heer Mr. C. W. Hubrecht, die als lid van den Raad in die commissie zitting had. Benoeming van een hulponderwijzer 1ste klasse aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs der 2de klasse, voor jongens. (78). Rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over 1871. (43). '.Rekening van de Gasfabriek over 1871. (80). Voorstel van Commissarissen der Gasfabriek in zake het reservefonds. (79). 8°. Bezwaarschrift van K. H. Burgemeister aan de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland gericht, tegen zijn aanslag in de plaatselijke directe be lasting. (81)*. 9°. Voordracht tot den verkoop van inschrijving op bet Grootboek en staat van af- en overschrij ving op de gemeentebegrooting voor den dienst 1871. (82). 10'. Verzoek van M. P. du Croii, om een eervol ontslag als hulponderwijzer der 1ste klasse aan de openbare school voor meer uitgebreid lager onderwijs 1ste klasse, voor jongens. (78). 1#. Verzoek van J. H. Jansen, ter bekoming van gemeentegrond aan de Boommarkt. (76). l2*. Verzoek van C. van Booheemen, omeenestrobk boschgrond aan den Haarlemmertrekweg onder Noordwijkerhont in erfpacht te bekomen. (77). 13°. Verzoek van W. C. Chimaer van Oudendorp, oin eene stoep te leggen. (75). 11®. Verzoek van A. W. Willebrands, om een kel dergat te mogen maken voor zijn huis op de Breêstraat. (84); 15°. Suppletoire staat van begrooting dienst 1872 van het Gereformeerde Minne- of Arme Oude Man nen- en Vrouwenhuis. (83). De inkomstenbelasting heeft nog een ander ;evolg gehad, dan het verzoek ooi ontslag door iet Ministerie. Zij heeft een ernstig conflict, dat ielfs de staatkundige crisis een oogenblik op den achtergrond schoof, in het leven geroepen tusschen len van de zes Auisterdamsche afgevaardigden in de kiezersvereeniging Burgerplicht. Die afge- 'aardigde, de bekwame rechtsgeleerde Mr. H. M. 'Odefroi, is te pronk gesteld wegens vermeend 'erraad, gepleegd aan de in een uitgewerkt pro- jtamina geformuleerde regels en voorschriften deze kiezersvereeniging, welke door zijne 'anvaarding harer opdracht van de candidatuur 'oor de Tweede Kamer der Staten-Generaal ver- indersield werden, door hem te worden beaamd. Jet ten onréchte heeft deze quaestie sterk de (aandacht getrokken. Het geldt toch bier de vraag p. Of de wijze waarop Burgerplicht candidaten sielt, in óvereensteuiming is met onze staatsin stellingen, m. a. w. of die wijze niet langzamer hand terugvoert tot het mandatenstelselen 2°. hoe de houding van Mr. M. H. Godefroi is geweest. Maar al te zeer zijn deze beide quaestiën door- eengewevea, hoewel zij geheel van elkander afgescheiden moeten worden behandeld. Wij stel len ons voor ze beide achtereenvolgens te bespre ken en dus in de eerste plaats te beschouwen: Het systeem van Burgerplicht: Dit achten wij be paald in strijd met onze Grondwet. Art. 82 schrijft voor: „De leden der Staten-Generaal stemmen, elk vol gens eed en geweien, zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen." Die bepaliüg komt van ut 1798 in alonzecon- stitutiën voor. Zij vormt als het ware de grenslijn tusschen het moderne en het middeneeu wsche staatsrecht, daar zij de volkomene onafhankelijk heid van den vertegenwoordiger van zijne kiezers beoogt, terwijl het middeneeuwsche staatsrecht een mandaat eischte. De volksvertegenwoordigers waren toen niet meer dan procureurs of advocaten. Hun taak was niet anders dan die van tusschen- persoon tusschen den Vorst en de stad die zij vertegenwoordigden, tot handhaving harer rech ten. De souvereiniteit berustte bij hen die af vaardigden, en de afgevaardigde was de gezant der kiezers. Niets was dus rationeeler dan dat de afgevaardigde een lastbrief kreeg en daarin was niets vreemds gelegen, als men bedenkt dat de werkkring van den vertegenwoordiger niet bestond in het beoordeelen van wetten of maat regelen van bestuur, maar zich bepaalde tot het sluiten van contracten en tot bewaking hunner handhaving. Toen nu de behoefte aan den eenheidsstaat zich allengs deed gevoelen, is die toestand opge gaan in het moderne staatsrecht. In Frankrijk b. v. werd het middeneeuwsche staatsrecht ver worpen, toen tijdens de revolutie de afgevaar digden in de eerste Nationale Vergadering, op het voorbeeld van Mirabeau, hunne cahiers weg smeten omdat de gedachte van den eenheidsstaat zich in de revolutie sterk deed gevoelen. En toen bij ons het beginsel van de eenheid en ondeelbaarheid op den voorgrond trad, werd in de staatsregeling het stemmen volgens een lastbrief als een overblijfsel van het foederalisme afgeschaft en den volksvertegenwoordiger de plicht opgelegd, otn het geheele volk te vertegenwoor digen overeenkomstig de bepalingen der consti- titutie. Maar eigenlijk werd er ook in het vervolg van tijd Diet geheel met het instructie-stelsel gebro ken. Van geheel democratische zijde werd op nieuw op de gebondenheid van een mandaat der kiezers aangedrongen; men weet hoe bij de Fran- sohe omwenteling de commune en de clubs op de nationale vergadering invloed hadden en hoe deze democratische beginselen elders weerklank vonden. Dat de gedachte van het geven van in- structién, ondanks de eenheidstaal, terugkeerde, sproot voort uit het midtleneeuwsch begrip van de volkssouvereiniteit, vooral ontleend aan Rous seau, dat de groote macht van den staat niet moet toekomen aan den vorst en de kerk, maar aan de inassa, ten einde deze de staat zoude ex- ploiteeren zooals zij wilde. Welnu, als de wil des volks hoogste wet iu den staat is, als bij het volk de hoogste macht berust, dan moet de volksver tegenwoordiging noodwendig bestaan uit perso nen geheel afhankelijk van bei kiezersvolk. Van daar het behoud van het mandatenstelsel. Met dat systeem heeft de nieuwe tijd gebrokeu. De souvereiniteit wordt gedragen door den Ko ning met een college: de volksvertegenwoordi ging, dat, omdat dit college volksvertegenwoordi ging is, de souvereiniteit kan drageD. Deze kan niet uitgeoefend worden door den Koning en het kiezersvolk. Het begrip der souvereiniteit laat dit niet toe. De souvereiniteit is de hoogste macht in den staat en wie is de hoogste macht: de staat. Alleen deze kan publiek recht bezitten, dat wij uiidrukken door de souvereiniteit. Indien dus alle individuen sonverein zouden zijn, dan hadden we geen staat; is er onderdanenschap dan voegt ook geen souvereiniteit van het indi vidu. Maar nu is de staat die voor zich zelve be staat en als zoodanig rechten beeft, eene fictie. Die rechten kan hij niet zelf uitoefenen maar geeft ze aan een ander, aan de volksvertegen woordiging als voogdesse van den staat. Daaruit volgt dat de keuze van de volksvertegenwoordi ging de aanwijzing is van personen, die van den staat zullen ontvangen een publiek recht: de souvereiniteit. Het gaat hietinede even als bij de jury: de macht om recht te spreken ootleent de jury niet van de kiezers, maar de kiezers wijzen aan de personen die van den'staat krijgen een publiek recht, de rechtspraak. De groote vooruitgang is hierdoor juist dat de staat niet is het werktuig in handen van wie ook. Dit is de theorie van het vertegenwoordigend stelsel zonder het „imperatief mandaat.'' Hoe moet nu de volksvertegenwoordiging zoo juist mogelijk teruggeven de denkbeelden van het volk, zonder in het mandatenstelsel te ver vallen? r nlc 11 On: i I Ons dunkt niet dp de Wijzè van Burgerplicht Zoodoende trekken' we over de grens- door ons staatsrecht en onze grondwet gedold. In plaats dat het kiezersvolk zich vergewisse of de can didaten hun denkbëelüén over dë groote pöli- tieke vraagstukken deelen eh er dos overeen stemming en hoofdbeginselen' besta, zal het de punten ep de i zetten en aan den candidaat vra gen: hoe denkt ge over deze of gene quaestie? Daartoe leidt inderdaad de gedragslijn van Bur- gerplicht. Deze kiezersvereeniging rioèiïit töoh een enorm aantal punten op, die zeker persoon geheel moet béamen om candidaat voor de vertegenwoor diging te worden gesteld, m. a. w. hij alleen kan de uitdrukking van het kiescollege zijn, die denkt precies zoo als het kiescollege. Met zulk een stelsel kan onze vertegenwoordiging niet zijn eene verzameling van de uitnemeodsten, van mannen die, geheel onafhankelijk, naar hun ge weten de volksbelangen zullen behartigen. Met zulk een; stelsej,krijgt men niet meer dan werk tuigen. De uitnemendste mannen zullen worden geweeid omdat zij b. v. omtrent een of twee punten van het programma zullen verschillen, terwijl zij'dle ja'en hthen spelen op'de regels en voorschriften van eene vereeniging van enkele konderde kiezers/ candidaat gesteld worden om het Nedeiiandsche volk te vertegenwoordigen. Bij zulk een stolsel is 'niets natuurlijker, dan dat men terugkomt op het staatSrueht der revolutie, op de theorie van Rousseau, dat het gezag toe komt aan den Koning en het kiezersvolk. Dit is de vernietiging van de zelfstandigheid der volks vertegenwoordiging en de wederinvoering van het mandatenstelsel. Voorzeker moeten de kie zers welen wien zij als volksvertegenwoordiger kiezen, en moet er een verband bestaan tusschen de kiezers eu den gekozene, maar men moet niet tot eene toepassing komen, die de verant woordelijkheid van den gekozene tegenover zijne kiezers medebrengt. Onafhankelijke personen keuren feeds af eene uiteenzetting door den candidaat van zijne be ginselen, want zegt men, met' zoodanig pro gramma bestaat wel geen juridiek, maar een ze delijk mandaat; daar de grondslag tot de verkiezing zonder dit programma vervalt. Die éisch gaat echter te ver. Een uiteenzetting voor de kiezers van beginselen is een absoluut vereischte. Er moet overeenstemming bestaan omtrent de grooote politieke beginselen. Dit is dan ook de bedoe ling der grondwet. Gaat men verder, door gelijk Burgerplicht in bijzonderheden af te dalen, dan miskent men de volkomene zelfstandigheid van de Volksvertegenwoordiging, zooals de grond wet deze bedoelt. Bij het systeem van Burgerplicht kunnen wij ons dus geenszins nederleggen. Wij zijn nu genaderd tot het tweede vraagpunt, de houding van den candidaat van Burgerplicht. Het doet er lnerbij volstrekt niet toe, hoe het systeem van Burgerplicht is: dat systeem het moge grond wettig zijn of ongrondwettig het is een fait accompli. Uit dat oogpunt, zoozeer uit het oog ver loren, moeten wij de quaestie beschouwen. Laat ons even den tijd in 't geheugen terug roepen, waarin de heer Godefroi candidnat werd gesteld. De afgevaardigde Fock, kort te voren door twte districten verkozen (iu Haarlem met 1015 van de 1612 stemmen) u us tot Commissaris de3 Kut.ings in Zuid- loliand benoemd. Een tinder moest in zijDe plaats tot volksvertegenwoordiger worden gekozen. Gewichtige keuze! Wien zou men de eer scheuken, in de plaats van den heer Fock te treden? Burgerplicht belegde eene verga dering. Reeds hadden eeoige leden aaD den heet Godefroi gedacht. De president, de heer Mr. Domela NieuvveDhuis, richtte een particulier schrijven aan dien heer, om hem te vragen, of hij over mid delbaar onderwijs voor meisjes eo inkomsten-belasting de gevoelens van Burgerplicht deelde. De heer Go defroi antwoordde: „Ik heb zoowel by gelegenheid van vroegere candidaturen als door mijn parlementaire loop baan getoond, dat ik in het algemeen niet ver wijderd ben van de politieke richting door Bur- gerplicht voorgestaan. Maar uwe vraag betreft speciale punten van wetgeving. En nu heb ik steeds als vast, onwrikbaar beginsel aangenomen, nimmer te trachten mijoe verkiezing te verkrij gen door a priori eene stellige opinie te openbaren omtrent vraagstukken, tot wier oplossing ik als lid der kamer zou kunnen geroepen worden i mgde te werken, en mij alzoo ten aanzien dier opiuiete bindemf' mi, Nu eischt Burgerplicht, dat hare chndidaten ■volkomen, in alle punten met haar programma in- stèrrtmén. De heer Godefföi koh dus hadf cabdidaat niet zijn: hij whs „in het algerheen niét verwijderd" vin hare apolitieke richtitig." Hét programma was vooraf den heer Godefroi toegezonden :'üij kende dus ook de-bepaling, dat hij ih alle oplichten, duS ook wat aangaat de i'nkoutótenbêlasfïn'g', tnét Bur gerplicht nfoèst'iuywtfimdn. Dat doet hij niethij' is in beginsel tegen elke inkomstenbelasting. Hij1 kop dus de candidaat van Burgenplicht niet zijn en had ook daarvan aan de vereeniging moeten blyk geven. Zijne candidatuur wordt in de vergadering voorgesteld door den heer A. C. Wertheim. Vpl-l> gens de notulen dier vergadering zeide deze wn-% trent de gevoelens van den, heer Godefroi: hij legt geen beloften af, maar hij kent het- pro gramma van Burgerplicht, en aanvaardt gaarne de candidatuur; of, gelijk de heer Wertbeiin;zelfin het Handelsblad van 13 Mei bericht; hij vpreenigt zich met de beginselen van: Burgerplicht, maar wenscht geen beloften te doen., Nu is het intusschen gebleken, dat de, heer Godefroi zich op het punt der inkomsten-,, belasting niet met de beginselen van Burgerplicht vereenigde, De kiesvereeniging was dus volko men gerechtigd, hem, die zoo geheimzinnig tegen-nj over haar had gehandeld, met eene motie van afkeuring te treffen. De heer Godefroi had, loen hij kennis had genomen van het programma, de candidatuur niet moeten aanvaarden van eene vereeniging wier beginselen op een cardinaal punt lijnrecht tegen de zijne indrnischten. Maar aan den anderen kant verwondert het ons, dat de president der vereeniging, die uit het „particuliere schrijven" van den heer Gode froi diens beginselen kende, niet op een nader onderzoek Daar die beginselen heeft aangedrohgéü. Lelden, 21 Mei. Per telegraaf ontvingen wij het volgende bericht 'i Naar men verneemt heeft Z. M. de koning het Ministerie, dat zijn ontslag verzocht heeft, uitge noodigd het beleid van zaken te blijven voeren. Men verzekert echter dat het Ministerie is blijven aandringen op ontslag en vervanging, doéb zich bereid verklaard heeft tot den eersten Juli aan staande de loopende zaken af te doen, ten einde geen stremming iD den dienst ontsta. Het moet tevens eerbiedig verzocht hebben, dat in dien tusschentijd een nieuw Ministerie worde samen gesteld. In verband hiermede is de T weede Kamer bijeengeroepen tegen Donderdag 23 dezer,'des middags te drie uren, om du spoed vereiscbeude wetsontwerpen aan de orde te stellen, waaronder die nopensde Kanaalmaatschappij en de begrooting voor Oorlog voor 1872 eene eerste plaats bekleeden. I ill i .11, Naar men wijders verneemt zal alsdan namens het Ministerie eene mededeeling worden gedaan betrekkelijk de ministerieele crisis. Gisterennacht overleed na eene kortstondige ongesteldheid, in den ouderdom vah 41 jaren, i de heer J. H. van Dale, hoofdonderwijzer en archivaris te Sluis. Hij was een main, die eene voorname plaats bekleedde in de rij onzer ver dienstelijkste taalkenners. Als taalkundige maakte hij zich niet alleen verdienstelijk door het schrijven vun een tal van leerboeken, maar ook door vele bijdragen, in onderscheidene tijdschriften voor taalkunde ge- {(laatst, als in Te WiDkels's Nieuw-Nederlandsch Magazijn, in den Taalgids, en later in den Taai en Letterbode. Zijne studiën als Arcliivariè; zijne' onderzoekingen in het Archief zijner gemeente deden hein eene onschatbare bron vóór de. ge schiedenis der taal vinden in de''onde oorkdrl-h

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1