Woensdag
20 Maart.
N°. 3716.
A°. f872.
STADS-BERICHTEN.
LË1DSCH
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 maandenƒ3.00.
franco per post.3.85
Aisonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering ran
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVKRTSNTIEN.
Voor iederen regel0.15
Grootere letters naar de plaatsrnimto die sg beslaan.
Vergadering van den Gemeenteraad ran Leiden,
3 Donderdag, den 21sten Maart 1872, 'a namiddags te
f, (teee uren.
Onderwerpen:
1°. Benoeming van een 2den hulponderwijzer 3de
klasse aan de openbare school n°. 1 Toor min
vermogenden.
2'. Voordragt betreffende het te bouwen schoollo-
caal voor voorbereidend lager onderwijs.
3°. Voordragt tot de onderhandsche verpachting
der faecale stoffen, welke verzameld worden vol
gens bet Liernursche rioolstelsel.
4'. Adres van P. Kooreman Pz., houdende verzoek
dat hem ter bebouwing in eigendom worde
afgestaan een stuk gemeentegronds buiten de
Zijlpoort.
5'. Adres van P. C. Maks, waarbij hij gedeeltelijke
afschrijving verzoekt van zijn aanslag in de
plaatselijke directe belasting, 1871.
I 6'. Suppletoirs staat van begrooting en staat van
af- en overschrijving van het Werkbuis, dienst
1871.
I 7'. Voordragt tot den openbaren verkoop van
boomen.
8°. Kekening van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken over 1871.
Lelden. 19 Ha.rt.
De Tweede Kamer heeft gisteren, gelijk bereids
uit ons telegrafisch bericht is gebleken, het her
ziene Reglement van Orde in zijn geheel aange
nomen. Maar vooraf had er op éen punt eene
zeer belangrijke discussie plaats, waarbij de be
ginselen van ons Staatsrecht, in betrekking tot de
bevoegdheid der Staten-Geueraal tot regeling barer
werkzaamheden ook ten aanzien tot voorstellen
des Konings, uit verschillende oogpunten werd
beschouwd. Een der groote hinderpalen voor de
geregelde afdoening van zaken was de bepaling
van het vigeerend Reglement van Orde dat omtrent
voorstellen des Konings die in de loopende zit
ting niet waren afgedaan, sluiting der zitting stui
ting der behandeling ten gevolge had.
MeermaleD was dat puot ter sprake gebracht
en nu eeus in dezen dan weder in anderen zin
beslist, maar de regel was, dat als de Regeering
het ontwerp niet weder op oieuw indiende, het
bleef slapen zonder formeele intrekking. Hierbij
mocht soms een of ander politiek belang betrok
ken zijn, de geregelde loop der werkzaamheden,
de afdoening van zaken werd er niet door be
vorderd en de gevallen z.ju legio dat zelfs bij
I wederindiening, door nieuw onderzoek, bij anders
I samengestelde afdeelingen, en met wisseling van
nieuwe schrifturen, veel nationale tijd verloren
giDg, terwijl bij niet-wederiudiening al het vooraf
gegane werk zoo niet geheel te loor, dan toch
tijdelijk onvruchtbaar was.
Om dat bezwaar op te beffen, behelsde het
voorstel der commissie de volgende bepaling, over
welker behandeling wij hier een overzicht laten
volgen.
Art. 147 van het concept der commissie van
redactie, luidde aldus
„Alle werkzaamheden der Kamer of van door
haar, den voorzitter of de afdeelingen benoemde
couimissiën, de behandeling van voorttellen det Koningt
daaronder begrepen, die bij de sluiting eener zitting
onafgedaan zijn gebleven, worden in de volgende
zitting hervat, tenzij de Kamer anders beslisse."
De heer van der Linden vraagt of dit een on-
I detwerp is dat de Kamer bij het reglement van
I orde kan regelen? Het is een gewichtig punt
van Staatsrecht, waarbij ook de regeering betrok
ken is, daarover heeft de Tweede Kamer geen
recht van huishoudelijke beschikking. De Kamer
krijgt door de aanneming van dit art. eene soort
van permanence, die in onze instellingen niet
behoort. De sluiting der Kamer is niet zonder
beteekenis. Bij de sluiting houden de werkzaam
heden op en wat de regeering heeft voorgedragen
in eene afgeloopen zitting is van rechtswege ver
vallen. Dit staat ook in verband met het recht
van de Kroon, waarover wij geen beschikking
hebben. En nu moge de Koning eene wet kun
nen intrekken maar dit is eene zaak die ook
buiten onze beoordeeling ligt. Spr. meent dat de
Kamer niet mag doorwerken aan de onafgedaan
gebleven wetsontwerpen, alsof er geen iluiting
had plaats gehad. Dat zou zijn een forceeren van
onze instellingen. Voor hetgeen onafgedaan blijft,
is eene nieuwe Koninklijke indiening noodig
wanneer de regeering die verlangt. Zoo is het
ook, op enkele uitzonderingen na, in Engeland,
namelijk voor aanhangig gebleven procedures, in
't parlement, wat bij ons 't geval niet is. Maar
anders vervalt ook daar alles met de afgeloopen
zitting.
De heer Gratama acht dit ook eene gewichtige
quaestie, maar hij komt tot eene andere gevolg
trekking dan de vorige spreker. De heer van der
Linden is meer in eene juridische appreciatie ge
treden dan in 't wezen onzer constitutioneele in
stellingen. Volgens spr. is in onze en andere mo
derne staatsinstellingen het denkbeeld v&n perma
nence. Volgens art. 74 vertegenwoordigen de
Staten-Generaal het geheele Nederlandsche volk-
Dat zou niet mogelijk zijn zonder het denkbeeld
van zelfstandigheid en permanence der Staten-
Generaal. De leden blijven deel uitmaken der
Staten-Generaal al wordt de zitting gesloten. Art.
70 der Grondwet geeft het recht tot ontbinding,
inaar met een termijn van wederoproeping op
bepaalden tijd. De Staten-Generaal hebben het
recht van voorstellen te doen; zonder te spreken
van het tijdstip der zittiDg. Alle verslagen over
Koloniën, Armwezen enz. moeten aan de Staten-
Generaal worden ingediend, zonder andere bepa
ling van tijd. Spr. brengt nog meer voorbeelden
bij ten betooge van de permanence en zelfstan
digheid der Staten-Generaal.
De heer van Reenen vereenigt zich met de
beschouwing van den heer v. d. Linden, en voegt
er nog bij dat het art. niet tot bespoediging zal
leiden, omdat andere oorzaken tot de vertraging
meewerken. Maar vooral is bij 't eens met den.
heer van der Linden, dat de zaak geen onder
werp is dat door de Kamer kan worden beslist.
De Kamer kan geene eenzijdige explicatie aan
de Grondwet geven. En wat, indien de regeering
ook van oordeel is dat de Kamer de bevoegdheid
niet heeft dergelijke bepaling te maken?
De Kamer kan aan de Regeering de verplichting
niet opleggen een wetsontwerp terug te nemen,
als zij het liever verkiest te laten rusten. Nooit
kan de Regeering door een eenzijdig besluit ge
bonden vvorden aan eene explicatie der Grond
wet onzerzijds. Spr. merkt nog op, dat, zoo dik
werf de quaestie ter sprake kwam, de opvolgende
Regeeringen steeds van oordeel geweest zijn,
dat deze explicatie niet met de Grondwet is over
een te brengen. Het is niet waarschijnlijk dat
deze RegeeriDg afstand zou willen doen van dat
recht of dat voorrecht om eene wet verder bui
ten behandeling te laten zODder uitdrukkelijke
intrekking. De heer van Nispen deelt dezelfde
meening en meent dat het in vele gevallen eene
goede politiek kan zijn, dat een wets-ontwerp
zonder bepaald ingetrokken te worden, niet meer
in behandeling kome.
De heer Heemskerk Azn., wenscht te hand
haven het standpunt van de meerderheid der
commissie van redactie. Ook bij de Commissie
is dezelfde quaestie gelezen en Spr. zal nu de
gronden voor het voorstel der meerderheid uit
eenzetten, vooral omdat spr. volstrekt niet deelt
de opinie van den heer Gratama, alsof wij een
parlement hebben en permanence. Dit wordt
tegengesproken door art. 98 der Grondwet, lui
dende; „De Vergadering der Staten-Generaal
wordi, in vereenigde zitting der beide Kamers
door deo Koning of dpor eene Commissie van
zijnentwege geopend. Zij wordt op dezelfde wijze
gesloten, wanneer hij oordeelt dat het belang
van het Rijk niet vordert, de vergadering langer
bijeen te houden.
De gewone jaarlijksche vergadering blijft ten
minste twintig dagen bijeen, tenzij de Koning
gebruik make van het recht, in art. 70 om
schreven."
Maar over de gevolgen der sluiting bepaalt de
Grondwet alleen dat de werkzaamheden ophou
den, eu bij de opening der zitting kan de Kamer
dus hare werkzaamheden hervatten. Hij betwist
dus de bevoegdheid de RegeeriDg om door de
sluiting der zitting de werkzaamheden te stuiten.
Wat de nuttigheid der voortzetting van de
werkzaamheden betreft, daarover kan wel geen
verschil bestaan. Maar, zegt meD, als de Regee
ring nu meent dat wij eene ongrondwettige daad
plegen? Spr. antwoordt; dan moet de Regeering
dat zeggen. Het is zoo, er zijn twee anteceden
ten, dat zij dit gedaan beeft, waaronder een onder
den tegenwoordigen Minister van Binnenlandsche
Zaken; maar in dit zittingjaar heeft toch de
Eerste Kamer het ontwerp tot afstand van de
Kust aangenomen, dat was blijven liggen uit het
vorig zittingjaar. De praktijk is dat de sluiting
der zitting niet geheel stuiting te weeg brengt.
De heer C. van Nispen wilde eene poging wa
gen om de gevoelens te concilieeren in den geest,
zooals tegenwoordig art. 132 is geredigeerd. Hij
zou uit art. 147 willen weglaten de woorden;
„de behandeling van voorstellen des Konings," en
dan als nieuwe alinea bepalen: dat de voorstellen
der regeering alleen worden hervat, als zij daar
toe 't verlangen te kennen geeft. Doet de Regee
riDg dit niet, dan blijft het ontwerp buiten Dieuwe
behandeling, anders gaaD de werkzaamheden
door; waarvan ook hij groote tijdsbesparing ver
wacht, omdat dan geen nieuw sectie-onderzoek
of nieuwe stukken noodig zijn, daar de schrif
turen uit de vorige zitting geldig blijven en de
behandeling wordt hervat daar waar zij afge
broken was.
De heer Storm van 's-Gravesande was zeer
overtuigd van 't practisch nut van 't artikel en
zijn geweten is niet bezwaard dat hij tegen de
Grondwet zou handelen. Spr. ziet niet dat het
eenig algemeen belang zou kunnen meêbrengen
wanneer een ontwerp stil blijft rusteD, maar wèl
dat er groot belang is in de afdoeniDg van zaken.
Hij zal niet wijzen op zooveel ontwerpen, die
jaren lang vaD de eene op de andere zitting zijn
verhuisd, terwijl er dan telkens eene andere sa
menstelling der afdeelingen plaats heeft, hetgeen
wederom iovloed heeft op de beoordeeling der
wet. Hij wijst b. v. op de wet op de begraaf
plaatsen. Bij ontbinding der Kamer spreekt van
zelf dat de werkzaamheden ophouden, want dan
komt alles te vervallen; dan bestaat de vorige
Kamer niet meer. Nu zeide de heer van Reenen
de Kamer is niet bevoegd eenzijdig te besluiteD
zonder toestemming der Regeering. Maar spr. is
van oordeel dat wanneer een ontwerp is inge
diend, de Kamer daarvan is gesaisisseerd en er
mee doen kan wat zij wil. De Regeering kan
haar ontwerp terugnemen; dat is bare be
voegdheid.
De heeren Fransen v. d. Putte en van Eek zijn
van dezelfde meening eu willen de quaestie zui
ver beslist hebben en niet bij wijze van palliatief
als door den beer van Nispen is voorgesteld.
De heer C. v. Nispen stelde daarna als amen
dement voor om weg te laten de woorden: „de
behandeling van de voorstellen des Konings,"
en eene nieuwe alinea bij te voegen luidende
„De behaudeling van de voorstellen des Konings
kan worden hervat wanneer de bij het voorstel
betrokken Minister zijne toestemming geeft, of ver
langt dat de hervatting plaats hebbe."
De beer v. Reenen heeft nog niet zijn bezwaar
hooren beantwoorden, dat deze bepaling de Ka
mer doet treden in de rechten der Regeering.
Hij stelt als amendement voor in het art. aldus
te lezen: „de behandeling vaD voorstellen des
Konings daaronder niet begrepen."
De beraadslagingen worden gesloten. In stem
ming gebracht, wordt 1". het amendement van
Reenen verworpen met 44 tegen 17 stemmeD.
Voor de heeren: v. Voorthuysen, Verhcyen, v.
d. Heuvell, C. v. Nispen, v. Zuylen, Smits, Hoffman,
v. Nispeu Sur., Westerhoff, Arnoldts, Hardenbroek,
v. Wassenaer, v. d. Linden, de Brauw, v. Reenen,
v. Delden, Pijls.
2°. Het amendement v. Nispen verworpen met
53 tegen 8 stemmen.
Voor de lieereDv. d. Heuvel, C. v. Nispen,
Smits, Hoffman, v.Nispen SDr., Arnoldts, de Brauw
en de Voorzitter.
3°. Het artikel der Commissie ongewijzigd aan
genomen met 46 tegen 15 stemmen.
Tegen de heerenv. Nispen Snr., Arnoldts,
Hardenbroek, v. d. Linden, de Brauw, v. Reenen,
v. Delden, Pijls, v. Voorthuysen, Verheyen, v. d.
Heuvell, C. v. Nispen, v. Zuylen, Smits en
Hoffman.
Artt. 148—150 worden goedgekeurd, zoodat de
behandeling der artikelen is afgeloopeD.
MeD zou alsnu tot de eindstemming over het ge
heele Regiem, overgaan, maar de heer v. Zuylen,
bevreesd voor het lot der voordracht, waarvan
een gewichtig amendement van den heer Godefroi
op art. 36 met slechts ééoe stem meerderheid
was aaDgenomen, stelde eene motie van Orde
voor om het Reglement gedurende een jaar als
proef te laten werken en de eindstemming tot
zoolaDg uit te stellen.
Daarentegen stelde de heer Fransen van de
Putte, die het gronddenkbeeld van den heer van
Zuylen om bet reglement aan een proeftijd te
onderwerpen, wel kon beamen, maar zich met
den vorm niet kon vereeüigen, als amendement
voor, om het reglement in werking te doen tre
den den löden April 1872, met herziening vóór
1 Januari 1874.
Na eenige discussie werd de motie van den
beer van Zuylen verworpen met 35 tegen 27 stem
men, en het amendement van den beer Fransen
v. d. Putte, aangenomen met 42 tegen 20 stemmen.
Daarna werd het gewijzigd Reglement in zijn
geheel in stemming gebracht en aangenomen met
33 tegen 29 stemmen.
Voor de heeren de Bruyn Kops, Zylker, Fransen
v. d. Putte, Kappeijne v. d. Koppello, Bredius,
Heemskerk, Tak, v. Delden, Hingst, v. Eek,
Wintgens, Gratama, Jonckbloet, Rombach, Dam,
Sandberg, Mirandolle, v. Loon, Idserda, v. Houten,
Blom, Bergsma, Godefroi, Kerkwijck, Cremers,
Lenting, Storm v. 's-Graveosaode, Moens, de Roo
van Alderwerelt, Mackaij, Stieltjes, Smidt en de
Voorzitter.
Tegen de heeren Begram, Luyben, v. Wasse
naer Catwijck, v. d. Linden, de Lange, de Brauw,
v. Reenen, Heijdenrijck, Pijls, v. Voorthuijzen,
VerheijeD, v. Sypesteijn, v. d. Heuvel, C. v. Nis-
peD, v. Zuylen, Smits, Dumbar, Hofmann, Bor-
ret, Heemskerk Azn., v. Nispen, v. d. Does,
Nierstrasz, v. Kuyk, Westerhoff, Arnoldts, Har
denbroek, Bergman en Foreest.
Dit nieuwe Reglement, ofschoon zeer zeker
nog niet aan aller verwachting voldoende, vooral
omdat het stelsel der zelfstandige rapporteurs
niet zuiver daariu is opgenomeD, behelst niettemin
groote verbeteringen die wij achtervolgens in
onze zittingoverzichten hebben aangegeven. Maar,
éen artikel dat nochtans alles bebeerscht, staat
niet in het Reglement, maar is aan de wijsheid
der redevoerende leden zeiven overgelaten, vooral
met het oog op den toenemenden parlementairen
arbeid en de behoefte aan wettelijke regeling of
voorziening, en dat artikel zou moeten luiden:
zelfbeperking.
Aangaande de Brielsche feestviering ontvingen
wij gisteren het volgende schrijven
„De feestdag nadert met rassche schreden" is
nu eenmaal de geijkte term van verschillende
dagbladschrijvers en ook ik gebruik haar weer.
Eeu blik op de verschilleude couranten overtuigt
er u dadelijk van; allerlei kleine bizonderheden
komen aangaande de feestviering en de verschil
lende locale feestvieringen daarin voor. Zie b. v.
het Weekblad van Voorne, Putten, Overflakkee en Goe
dereede van gisteren. De eerste bladzijde wordt
geheel ingenomen door eene publicatie van burge
meester eu wethouders van Brieüe, waarom be
grijp ik oiet. Het is eene zeer gewone publicatie
die wei in alle gemeenten zal afgekondigd wor
den, waarbij n.l. de burgers worden uitgenoodigd
om op 1 April te vlaggen en te illumineeren en
„een ieder" wordt aangemaand, om „zich zooveel
doenlijk te beijveren om tot de handhaving eeuer
goede orde het zijne bij te dragen." Door die
publicatie schijnt het Weekblad de ofiicieele opga
ven der Hoofdcommissie omtrent nieuwe sub-
commissiën en ODtvangeD gelden vergeten te heb
ben. Vervolgens vinden wij enkele kleiue bizon-
derbeden over de feestviering en een legio adver-
tentiën, o. a. de volgende, die ik u als curiosum
mededeel: „die zijne kinderen goed bezorgd wil
hebben voor dag en nacht met het Feest vervoege
zich bijte Brielte. Aan te melden drie dagen
vóór 't feest." Eindelijk een stuk over de feest
vieringen in 1672 en 1772. Het ligt natuurlijk
buiteD mijn bestek, daarover te sprekeD; alleen
kan ik niet nalaten, de opmerking te maken, dat
naar mijne bescheiden meening de Brieltche Jaar
boeken van Kluit niet die waarde hebben, die er
gewoonlijk aan wordt toegekend. Gewichtige
gebeurtenissen werden door Kluit dikwerf over
't hoofd gezien, terwijl hij nietige zaken uitvoerig
beschrijft.
Nog is het feestprogramma Diet gepubliceerd.
Ik deel u nu mede, wat mij bekend is. Des mor
gens te 9 uren zal de heer Ds. J. Post in de
groote kerk de godsdienstige feestrede uitspreken.
Er zijn twee feestlokalen de volgende week hoop
ik daarvan meer te kunnen inededeelen. Een
staat er al op „het Maarlandsohe kerkhof" (dien
Daam heeft de vlakte behouden, niettegenstaande
de Maerlantsche kerk reeds in 1807 voor afbraak
is verkocht en het ook geene begraafplaats is)'
eene zeer geschikte plaats daarvoor. De heer Koeoei
kastelein in de Rotterdamsche diergaarde, is aan-