SCHETSEN UIT ENGELAND.
r. 3700.
A°. 1872.
Vrijdag
1 Maart.
Feuilleton van het „Leidsch
Dagblad".
IEIDSCI
DAGBLAD.
F»RIJS DEZER COURANT.
Voor Leiden per 3 ma&nden.3.00.
Franco per post3.85
Afzonderlijke Nommers0.05.
l)eze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVBRTKNTJBN.
Voor ied.ren regel.J 0.15.
Grootere letton naar to plaatsruimte die zij beslaan.
Lelden, 29 Februari.
Het uitvoerig telegram der zitting van gisteren
beeft onzen lezers reeds de hoofdstrekking van
het aan allerlei onderwerpen gewijd debat, dat
in menig opzicht zeer belangrijk was, medege
deeld. Het liep geheel over practische zaken en
niet over onbestemde ontboezemingen en al of
niet eonstitutioneele theoriën.
Vooreerst de zaak der leveranciën ten behoeve
van het Rijk.
Daaromtrent geeft ons bericht van gisteren vol
doende inlichting vooral wat betreft 's ministers
meeuing omtrent de noodzakelijkheid om o. a.
leveranciën van lakens, wollen dekens om niet
nan buitenlandsche concurrenten over te geven,
er zulks niet met het oog op eenige protectie,
maar op het algemeene landsbelang vooral in
tijden van oorlog.
1 Zaterdag a. s. zal er overstemming plaats heb
ben over het amendement Bredius, dat algeheele
en onbeperkte concurrentie beoogt, en het is
t waarlijk te betreuren, dat bij zulk een belang
rijke decisie niet meer dan 48 leden tegenwoor
dig waren. Haffmans- en Janssens-quaesties
schijnen de belangstelling meer te wekken dan
die van handel en industrie, daargelaten nog in
welken geest het besluit ook moge vallen, mits
er eenig blijkbaar overwicht besta.
Na deze siemstaking, als gevolg van de werk
staking van iets meer dan een derde der kamer
leden, kwam eene interpellatie van den heer v.
Wassenaar v. Catwijk over den loop der zaken
omtrent het de/ensieweien.
Omtrent deze interpellatie, waaromtrent mede
in ons vorig bericht, een daadzakelijk resumé is
gegeven, achten wij het niet onbelangrijk het
meer uitvoerig verslag der zitting hier in te
hisschen
De heer van Wassenaer. Van de tegenwoordig
heid vau den Minister van Oorlog wensch ik ge
bruik te maken, om een vraag te doen aan den
Minister van Oorlog. Onder de wetsontwerpen,
die bij den aanvang der zitting aan de Kamer
zijn aangeboden, behooren drie belangrijke als:
1°. dat tot herziening der militiewet; 2°. dat tot
regeling en voltooiing van het vestingstelsel3'.
dat tot het aanschaffen van artilllerie-materieel
en draagbare vuurwapenen en tot verbetering der
kazerneering. Alvorens nu de centrale sectie be
sluite deze wetsontwerpen naar de afdeelingen
te verzenden, wensch ik van dezen Minister van
Oorlog te vernemen in hoever hij instemt met
de wetsontwerpen, door zijnen voorganger inge
diend. fiet zou kunnen zijn, dat indien ik de
vraag richtte tot u, M. d. V., in hoever de cen
trale sectie bekend is met het gevoelen van den
Minister van Oorlog, ik daarop tot antwoord zou
bekomen, dat de minister zich grootendeels daar
mede vereenigde. Maar met zulk een algemeen
woord zal de Kamer zeker geen vrede kunnen
hebben. En mocht de Minister van Oorlog mij
met zoodanig antwoord vereeren, dan zou ik mij
verplicht zien aan de Kamer voor te stellen, dat
zij besluite deze wetsontwerpen niet in de afdee
lingen te onderzoeken, vóór de Minister van Oor
log eene nota vau wijzigingen zal hebben inge
diend, waaruit zal kunnen blijken, dat de be
doelde wetsontwerpen benevens de wijzigingen,
geheel het gevoelen van den Minister uildrukken.
Wij kunnen immers niet in de afdeelingen wets
ontwerpen onderzoeken die niet volledig de ziens
wijze der Regeering uitdrukken. Ik wenschte
dus verlof aan de Kamer te verzoeken tot het
doen van deze vraag aan den Minister van Oorlog,
in hoever hij instemt met de drie aanhangige
wetsontwerpen.
De Voorzitter. Ik slel aan de Kamer voor den
heer van Wassenaer v. Catvvijck het gevraagde ver
lof te verleenen. Ik stel voor die interpellatie ie
houden op een nader te bepalen dag, tenzij de
Minister van Oorlog, die tegenwoordig is, geneigd
zij onmiddellijk de gevraagde inlichtingen te ver
strekken.
De Minister van Oorlog. Ik ben daartoe gaarne
bereid. De vraag van den heer van Wassenaer
is eenigzins moeiehjk te beantwoorden. Nog geen
maand is verloopen sedert mijne optreding. De
wetsontwerpen tot herziening der militiewet en
tot voltooiing der defensie zijn van omvangrijken
aard. Ik moet die eerst hestudeeren, waarmede
geruimen tijd zal verloopen. De militiewet is
eene wet vau groote uitgestrektheid, die veel
studie eischt, en wa .rover ik met de ver6Chiileude
hoofden van den dienst moet raadplegen. Die over
wegingen zulleo, naar ik vrees zeer lang ophouden.
Ik heb reeds gisleren gezegd dat eene wijziging
der wetten omtrent de pensioneering, de bevor
dering en het ontslag van officieren in manuscript
gereed ligt. Het zal binnen korten tijd de Kamer
kunnen bereiken. Ih dit wetsbntwerp heb ik reeds
onderscheidene veranderingen gebracht en leemten
aangevuld.
Wat betreft het wetsontwerp nopens hel geschut,
ook dit is eenigszins gewijzigd moeten worden,
in dien zin dat de som daarvoor uitgetrokken op
de credietwet, op de definitieve begrooting voor
1872 is verhoogd met een aanzienlijk bedrag. Ik
heb die credietwet niet opgehoudenzij ligt gereed.
Zij is thans in onderzoek bij den Raad van State
en ook zij zal spoedig den weg der Kamer be
reiken.
Ik ben genoodzaakt geworden ten opzichte der
artillerie met eenigen spoed te werk te gaan. De
aanschaffing der wapening kan niet anders dan
doorloopend geschieden, niet met stilstand. De
credietwet gaf daarvoor geen geld genoeg.
Wordt met Mei in sommige fabrieken niet voort
gegaan met wapening, dan zal daarvan het gevolg
zijn, dat later voor de aanschaffing van materieel
veel meer tijd en geld zal noodig zijn. Het is eene
eigenaardigheid van eene geweerfabriek, dat zij
onophoudelijk doorgaat. Men kan niet zeggen nu
staken en dan weder over een halfjaar doorgaan.
Een geweerloop heeft, om geweer te worden, vijf
maanden noodig. Daarom is deze wet op 't geschut
in zoover gewijzigd dat verschillende posten reeds
op de definitieve begrooting van 1872 zullen wor.
den gebracht.
Ik moet hier echter nog bijvoegen dat in de
credietwet door mij enkele wijzigingen zijn ge
bracht, ten gevolge waarvan uit anderen hoofde
3 4 ton zal kunnen worden bezuinigd.
Ik herhaal, de vesting- en militiewet moet ik
nog bestudeeien. Ik heb die wetten alleen in
groote trekken nagegaan, en kan thans niet anders
zeggen, dan dat ik mij met de algemeene strek
king dier wetten wel kan vereenigen. Maar verder
kan ik niet gaan. Toch had ik gewenscht, dat
de Kamer ware voortgegaan de ontwerpen in de
afdeelingen te onderzoeken. Dan had ik, bij het
onderzoek dier wetten, tevens licht kunnen putten
uit het Verslag der Kamer en daardoor ware de
kans verhoogd om deze wetsontwerpen met de
Kamer tot stand te brengen.
De heer van v. Wassenaer Catwijck zegt den
Minister van Oorlog dank voor het gegeven ant
woord, dat hem evenwel Diet kan bevredigen.
Hij kan zelfs niet nalaten zijn groot leedwezen
uit te drukken over de nieuwe vertraging die de
behandeling dezor belangrijke wetsontwerpen te
gemoet gaat. Het is heden juist een jaar geleden,
dat het Hoofd van dit Kabinet de verdediging
des lands beschouwde als een der eerste plichten
van deze Regeering. Zijn voorstel zal al wederom
vertraging ten gevolge hebben, maar het is toch
billijk, dat de Kamer vóór zij deze wetsontwerpen
in de afdeelingen hehandele, wete in hoever de
Regeering de verantwoordelijkheid dier wetten
op zich neemt. Hij stelt dus bepaald voor de ge
noemde wetsontwerpen niet in de afdeelingen te
onderzoeken.
De Voorzitter. Is dit voorstel Diet prematuur?
De leiding der werkzaamheden is volgens het
Reglement van Orde aan de centrale sectie opge
dragen. Eerst na haar gehoord te hebben kan de
Kamer omtrent de regeling der werkzaamheden
eeDe beslissing neineD.
De heer van Wassenaer van Catwijck gelpoft
niet dat zijn voorstel vooruitloopt op de beslissing
van de centrale sectie. Immers is hem ter oore
gekomen dat de centrale sectie deze wetsontwer
pen naar de afdeelingen wil verzenden. En nu
is het eenige verschil, dat spr. zijn voorstel, dat
hij nu doet, eerst later zou kunnen doen. Hij
heeft het nu gedaan, omdat de Kamer Diet altijd
het voorrecht heeft een Minister van Oorlog vóór
zich te zien.
De heer Jonckbloet meent, dat het voorstel van
den heer van Wassenaer niet te kort doet aan
den werkkring van de centrale sectie. Hier is niet
vaD regeling van werkzaamheden sprake, maar
het voorstel van deu heer van Wassenaer strekt
daarheen, dat de Katncr verklare geen genoegen
te nemen met de houding door het Ministerie in
deze materie gevolgd. Ook spr. stelt veel prijs op
het wederkeerig vertrouwen tnsschen Regeering
en Volksvertegenwoordiging, maar het gaat toch
wat al te ver, als de Regeering zooveel vertrou
wen in de Volksvertegenwoordiging stelt, dat zij
aan haar overlaat de ontwerpen van de Regee
ring uitgaande, te bearbeiden. Het initiatief der
wetsontwerpen gaat niet van de Staten-Generaal
maar van de Regeering uit en een Minister kan
niet afwachten hoe de Kamer wel deDkt over
wetsontwerpen welke hij voor zijne verantwoor
delijkheid moet nemen. Men zou mogen aanne
men dat een Minister van Oorlog niet optreedt,
alvorens omtrent belangrijke wetsontwerpen eene
bepaalde meening te zijn toegedaan. Spr. dringt
daarom bij de Kamer ten sterkste aan op de
aanneming van het voorstel van den heer van
Wassenaer.
De heer Fransen van de Putte kan ook niet
instemmen dat het voorstel van den heer van
Wassenaer zou tredea in den werkkring van de
centrale sectie. En wel om deze reden. De Voor
zitter zegt wel, dat de Kamer althans in beroep
kan koulil van de beslissing eener centrale sectie
omtrent al of niet verzending van een wetsontwerp
in de afdeelingen. Maar dat kan niet geschieden
zonder dat er openbare zitting zij. En niet altijd
is er eene publieke zitting om op te komen tegeu
de beslissing der centrale sectie.
Het voorstel van den heer van Wassenaer van
Catwijck in stemming gebracht, wordt aangenomen
met 48 tegen 3 stemmen.
Tegen de heeren Godefroi, Dumbar en de Voor
zitter.
Bij de daarna gevolgde behandeling van petitiën
is o. a. besloten om nopens het adres van den heer
Angelbeek den Minister van Koloniën inlichtingen
te vragen nopens hetgeen hij heeft gedaan of zal
doen tot uitvoering van het vroeger besluit der
Kamer omtrent het vroeger adres van dezen
requestrant. u
Wij vernemen dat mej. J, C. Hoogendoorn
alhier benoemd is tot hoofdonderwijzeres aan de
stadsbewaarschool te Zmtfeu,
Te Hazerswoude is tot het daarstellen van een
asyl voor oude en behoeftige zeelieden, ter fees
telijke viering van den lsten April te Brielle,
bijgedragen f 68.
Zijn wij wel ingelicht, dan zal weldra eene
proeve van eene herziening van het belasting
stelsel, zonder invoering eener inkomstenbelasting,
worden openbaar gemaakt, welke door verschil
lende bekende staathuishoudkundigen en staats
lieden is ontworpen. Daarmede zouden voorzeker
de kansen der inkomstenbelasting niet verbe
teren. (Zulf. Cl.)
De te Zutfen gevestigde Algemeene Arbeidersver-
eeniging heeft met algemeene stemmen besloten
zich aan te sluiten aan het Algemeen Nederlandsch
Werkliedenverbond.
Het verplicht kerkgaan is van kracht geble
ven voor de jongelingen van het instructie-batal
jon te Kampen, tenzij ouders of voogden voor
hunne zODen of pupillen hiervan uitdrukkelijk
vrijstelling verzoeken.
NAAR HET FHANSCH VAN
■I. T m. M PW JE.
III.
Zeden en huiselijk leven,
(Vervolg.)
Daarop plaatsen de bedienden zich in
eene rij en keereD in dezelfde orde terug,
zwijgend en peinzend; ik heb hen meer
dan eens waargenomen; geen spier van hun
gelaat beweegt zich. Door die gemeenschap
pelijke oefeningen en die leiding van het zede-
lijk gevoel toont de heer des huizes zich we
derom op zijDe ware plaats. In Frankrijk is
het er ver van af om tegenover zijne onderge
schikten zelfs tegen zijDe kinderen zijn wettig,
of ook maar eenig overwicht te doen gelden.
Maar nu volgt de schaduwzijde bij dit stelsel.
In den omgang met minderen is de Engelschman
niet inschikkelijk, er bestaat eene groote afschei
ding van standen, de toenadering wordt op al
lerlei wijzen bemoeilijkt. De heer N een in
Frankrijk wonend Engelschman, neemt voor zijne
kinderen een Franschen onderwijzer. Na verloop
van eene maand vindt mevrouw N hein niet
meer naar haar stnaak, spreekt niet meer tot
hem dan door briefjes. Op een avond valt de
heer N. in de saloD in slaap en gaat tnevronw
lezen. Het jongemensch, geen boek durvende ne
men en met niemand kunnende prateD, wordt
na een langen strijd ook door den slaap over
meesterd. Den volgenden morgen zegt zij hem
kortaf en bevelend: „Mijnheer uw gedrag was
gisteren avond zeer onwellevend, ik hoop dat
zoo iets niet meer gebeuren zal." Eenige da
gen later was eene joDge dame, die hij zeer goed
kende, uitgenoodigd en gaat hij aan de tafel
Daast haar zitten. Mijnheer", zegt mevrouw N.
daar is uwe plaats niet, ga bij uwen leerling
zitten." Hij weigert, staat van tafel op, verlaat
het huis en eischt, volgens de overeenkomst, een
jaar tracteinent. Dit wordt hem geweigerd. Pro
ces. Mijnheer N. wordt in het ongelijk gesteld.
Dit voorval brengt mij een dergelijk uit de
vorige eeuw in de gedachte. Lord had een
Franschen onderwijzer aangenomen en beveelt
hem vooral aanniets dan Fransch met hem te
spreken. Het doet mij genoegen, mylord, dat
gij zoo met die taal zijt ingenomen." „Mijn
heer, wij vinden haar verfoeielijk maar wij wil
len dat onze kinderen haar in Frankrijk zoo
goed spreken alsof zij er geboren waren." Men
kaD zich gemakkelijk voorstellenhet glim
lachend gelaat en het gejaagde van den Fransch-
man, die naar een compliment zoekt en het on
verbiddelijke uiterlijk, den barschen toon van
den Engelschman, die hem eene onaangenaam
heid toeduwt.
De gouvernantes in Engeland hebben een zeer
ongelukkig leven, de romans van Charlotte Brohte
behoeft men daar slechts op Da te zien. De mees
ten die ik gezien heb, zagen er bleek en ontdaan
uit, hetgeen vooral stuit bij een jeugdig gelaat.
Haar toon van sprekeD, haar gang, alles is kunst
matig en als op kommaDdo, gedwongen en te
ruggetrokken. Zelfs buiten den kring waariD zij
zich beweg n zijn zij op hare hoede: de gewoonte
om zich in acht te nemen heeft haar overmees
terd: 'c zijn soldaten bij de parade. Wat de
dienstboden betreft, hunne houding is zoo eer
biedig en onderdanig als wij ons niet verbeel
den kunnen: het is iets stuitends een mensch zoo
tegenover zijn medemensch te zien.
Een dergelijke stijfheid bestaat tusschen de
naaste bloedverwanten. Een jongmensch noem
in het gemeenzame gesprek zijnen vader! „ily
governor". Hij is inderdaad, naar de wet en vol
gens de gebruiken, de gouverneur van zijn huis,
dat zijn kasteel is, en van het garnizoen, dat er
verblijf houdt. Behoudens het geval van substi
tutie kan hij zijne kinderen onterven, en ik heb
u reeds vroeger gezegd dat zijne vrouw zijn on
derdaan is. De heer W. een rijk grond
bezitter van ouden adel heeft eene menigte kin
deren, waaronder een zoon, die aan eene borst
ziekte lijdt. De ongelukkige jongeling, van Nizza
teruggekomen, voelt te Boulogne zijn einde nabij.
Hij wenscht te sterven in het huis waar hij ge
boren is, bij zijnen vader, maar durft er niet
heen te gaan zonder daartoe uitgenoodigd te
zijn, zelfs niet vergunning er voor te vragen.
Zijne moeder, die ziek is en hem nog eens zou
willen omhelzen, durft niet tot hem gaan. Einde
lijk heeft hij dezer dagen een brief van zijn
vader ontvangen en is op reis gegaan. Het
verschil van stand is nog eene oorzaak van ver
koeling. Tusschen den oudste, die nobleman zal
zijn, met 200,060 fres. rente, en den jongste, die
5000 per jaar heeft, op kamers woont, en den gehee-
len dag op zijDe werkplaats is om tot engineer te wor
den opgeleid, is de afstand te grootde ware ver
trouwelijkheid is daar onmogelijk, zelfs al hebben
zij dezelfde opvoeding ontvangen. Zoo studeeren te