N0. 3693.
Donderdag
A«. \m.
22 Februari.
u
KI II SC II
DAGBLAD
PRIJS DKZKR COURANT.
Voorleiden per 3 maanden*/3.00.
Franco per post3.85
Afzonderlijke Nommers0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van
Zen- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVKKTKNÏIBN.
Voor lederen regelƒ0.15.
Groolere letten mar 1c plaatsruimte die lij beslaan.
Lelden, 31 Februari.
Onder den staat van nalatenschappen, die in den
loop van bet jaar 1870, tengevolge van het over
lijden van manschappen, behoord hebbende tot
de Koninklijke Nederlandsche marine, zijnopen-
gevallen, en als niet opgeëischt door de erfgena
men, in bewaring van bet Departement van
Marine en het korps mariniers zijn gebleven,
komt voor: Jan van der Wint, marinier 1ste kl.,
geboren te Leiden, f 35.87.
In de Debaling-Societg alhier zullen de volgende
stellingen verdedigd worden door den beer C.
A. Koek, op Vrijdag e. k., des avonds te half
zeven in het Nut van 't Algemeen:
1°. De herinnering aan groote historische ge
beurtenissen levert dan alleen stof op voor een
wezenlijk nationaal feest, wanDeer die gebeurte
nissen de instemming van het geheel volk kunnen
wegdragen.
K°. Het eeuwfeest van 1 April a. s. betreft
gebeurtenissen, welke aan den bovengestelden
eiscb voldoen, mits men minder hechte aan de
feiten, op 1 April 1572 voorgevallen, dan aan de
groote gevolgen welke zij voor Nederland ople
verden.
3®. Om echter, met terzijdestelling van zoodanige
algemeen bekende feiten, uitsluitend te letten op
de groote gevolgen, daardoor verkregen, is eene
uate van kennis en ontwikkeling noodig, welke
ons volk niet bezit.
4°. Tot den tweespalt, waartoe de plannen der
a. s. Brielsche feestviering aanleiding gaven, heeft,
afgescheiden van de bovengenoemde oorzaak, niet
hveinig bijgedragen de wijze waarop de Hoofd-
commissie te Ërielle tot stand kwam en han
delde.
Maandag overleed te Rotterdam in den ouder
dom van 80 jaren de heer J. van Dam, heer
van Noordeloos en Overslingeland, ridder der
orde van den Nederlaudschen Leeuw, versierd
met het zilveren Kruis van 1815, oud-lid van Ge
deputeerde Staten van Zuid-Bolland en van den
Gemeenteraad van Rotterdam.
In de Debating-Society Vooruitgang te Amster
dam, zal Woensdag e. k. worden verdedigd deze
stelling: „Het verzuim van allen godsdienst leidt
tot het verzuim van alle plichten."
Behalve de reeds vermelde benoemingen
heeft, naar men verzekert Z. M. de Koning Groot
hertog op den 19den dezer nog benoemd tot rid-
u der der orde van de Eikenkroon den heer A. J.
ii Jitta, thesaurier der Nederlandsche Vereeniging
yvan weldadigheid te Brussel.
Z. M, de Kouing heeft den heer Sorel te Brus
sel vergunning verleend tot het voeren van den
titel van architect-décorateur van Z. M. den Ko
ning der Nederlanden.
Volgens telegram van Reuters-agentschap uit
Penang van 19 dezer is de kruidnagelen-oogstop
Java door stormen verwoest. NR. Ct.
Uit Roozendaal schrijft men aan het Vad. het
I volgende
Men beweert, dat een der pijlers van de spoor-
wegbrug bij den Moerdijk (als ik mij niet ver
gis is het de tweede van de Hollandsche kust)
niet lang zal kunnen blijven staan, daar zij aan
te groote schuring van den stroom blootstaat.
Indien men, zoo getuigen welervaren schippers,
niet veertien, maar nog twee of drie, dus zestien
of zeventien bogen had gebouwd, en dus den
dijk aan den Hollandschen kant niet zoo lang had
gemaakt, zou er geen gevaar geweest zijn; nu,
daar de stroom ten deele is verlegd, moet dat
gevaar steeds dreigende wezen. De bewuste
pijler moet dan ook, naar men zegt, reeds enkele
duimen gezakt zijn. In elk geval is het wensche-
lijk, dat de zaak onderzocht wordt.
Naar men aan het D. v. Z.-H. met zekerheid
mededeelt, is dezer dagen een belangrijke pen
sioneering en promotie bij bet leger te wachten.
Door den Hessen-Darmstadtschen commissaris
voor de Rhijnvaart is medegedeeld, dat de schip
pers en stuurlieden, die niet dadelijk door de
daartoe bestemde stoomboot der Hessische Lud-
wig-Spoorwegmaatschappij door de vaste brug te
Maintz kunnen gesleept worden, voorloopig en
tot dat hiertoe gelegenheid bestaat, even boven
de brug tegenover de bij Weisenau gelegen brou
werij moeten voor anker gaan.
Welke is de voorname grief van sommigen
tegen de opheffing van den dwang voor militairen
om naar de kerk te gaan?
Dat velen daardoor des Zondags niet meer
door een stichtelijk woord zullen worden opge
beurd
Wij zouden de grief kunnen begrijpen, zoo
al niet deelen, omdat wij aan geen gedwongen
godsdienstige aandacht gelooven.
Maar niet dit is het bezwaar van het Haagsche
Dagblad. Luister naar de van hoogen ernst getui
gende grief van dat blad.
„Gisterenmiddag waren velen teleurgesteld, die
in het Lange Voorhout de bij gunstig weder zoo
druk bezochte kerkparade afwachtten. Zij schenen
nog niet bekend te zijn met de bewuste aan
schrijving van den nieuwen Minister van Oorlog,
die door zijn „liberalen" maatregel zeker het
genoegen der residentiebewoners om van geen
vreemdelingen te spreken niet heeft ver
hoogd."
Het was dus niet om de prediking, maar om
de „kerkparade," om het pleizier van dienst
meisjes en kindereu, die gaarne troepen met muziek
zien marcheeren, dat men het verplicht kerkgaan
had willen behouden.
Wij gevoelen diepen eerbied voor den levens
ernst, die spreekt uit dit motief. (Vad.)
De Prov. Friesche Ct. verneemt, dat op een bij
den Min. van Oorlog door den kol., regiments-
kommand., gedaan verzoek in zake van den luit.-
adj. Keijzer, om een onderzoek te doen instellen
naar den aard der feiten, die de verhouding van
dien officier tegenover zijne kameraden zoo ouaan
genaam maken, door deD Minister van Oorlog
geantwoord is, dat een nauwgezet en nauwkeurig
onderzoek tot de conclusie hebben geleid, dat bet
verlangd onderzoek niet kan plaats hebben, daar
de handelingen van genoemdeQ luit.-adj. niet van
dien aard zijn, dat ze een vergrijp tegen de krijgs
tucht of eene beleediging in openbare geschriften
daarstellen, noch ook dat ze den officiersstaud in
het minst compromitteeren.
Bij Zr. Ms. besluit van 14 dezer zijn vastge
steld de navolgende bepalingen op de huwelijken
van officieren
Art. 1. Een officier of militair persoon, wiens
betrekking uithoofde van den aard van zijn dienst
bij de militaire administratie en bij den geneeskun
digen dienst aan den officierersrang is gelijk
gesteld, mag gedurende den tijd dat hij in werke-
lijkeu dienst of op non-activiteit is, geen huwelijk
aangaan, zonder daartoe vergunning te hebben
verkregen van ons of van onzentwege.
Art. 2. Deze vergunning wordt niet verleend,
dan onder de volgende voorwaarden:
a. dat de aanstaande echtgenoote zich schriftelijk
verbiude, haar echtgenoot niet bij militaire expe-
ditiën of marschen te zullen volgen en nimmer
in de kampementen en de kantonnementen of
bij het leger wanneer het te velde is, te zullen
verschijnen
b. dat het uit inlichtingen, door den betrokken
chef van den officier op vertrouwelijke wijze in
te winnen, voldoende blijke, dat het gedrag van
de aanstaande echtgenoot onberispelijk is; en
e. dat de officier schriftelijk verklare, onmiddel
lijk na de voltrekking van zijn huwelijk deelge
noot te zullen worden van de weduwen en weezen-
kas voor de officieren van de landmacht, ingesteld
bij het besluit van den Souvereinen Vorst van
14 Januari 1S15 n°. 29 en zulks overeenkomstig
de bepalingen vervat in het Kon. besluit van
11 November 1842 n°. 32 en Ons besluit van
11 Maart 1851 n°. 90, of later daaromtrent vast
te stellen.
De hier sub c. omschreven voorwaarde is echter
niet toepasselijk ten aanzien van officieren op
non-activiteit, die met betrekking tot den toestand
hunner gezondheid geen certificaat kunnen over
leggen als bedoeld wordt bij punt 4 van ons
besluit van 11 Maart 1851 n°. 90.
Art. 3. De aanvraag om toestemming tot het aan
gaan van een huwelijk moet, door tusschenkomst
van den betrokken chef van den officier, worden
ingezonden aan den Minister van Oorlog, die ge
machtigd is die aanvrage in te willigen wanDeer
daarbij voldaan is aan de voorwaarden in Art. 2
omschreven, en daartegen overigens geene beden
kingen bestaan.
Art. 4. De kapitalen, vaste goederen en hypo
theken, naar aanleiding van ons besluit van den
2den Maart 1S53 N*. 65 ten behoeve van het De
partement van Oorlog verbonden, kunnen, op het
daartoe door belanghebbenden aan Onzen Minis
ter van Oorlog gedaan verzoek, van het verband
worden ontheven.
De Minister van Oorlog heeft verder eenige
bepalingen vastgesteld tot uitvoering van dat
besluit.
Gelijk bereids met een enkel woord gemeld
is komt de wijziging der wet betreffende de
burgerlyke pensioenen, behalve die verbeteringen
waarvan de ondervinding de wenschelijkheid en
billijkheid heeft aan het licht gebracht, voorna
melijk hier op neder dat de doorloopende korting
zal worden afgeschaft. Komt deze tot stand dan
zullen de burgerlijke ambtenaren wier jaarlijk-
sche bezoldiging niet meer dan f 400 bedraagt,
geheel van bijdragen van pensioen zijn ontheven,
geene bezoldigingen door de heffing der bijdra
gen tot beneden die som worden verminderd,
en zullen de hooger bezoldigde ambtenaren slechts
het bedrag van één jaar hunner aanvankelijke
bezoldiging in den loop van hunne vijf of acht
eerste dienstjaren, od van elke latere vermeer
dering dier bezoldiging, in den loop van vier
jaren hebben bij te dragen.
In de afdeelingen vao de Tweede Kamer der
Staten-Generaal zijn heden onderzocht de vol
gende wetsontwerpen1. Onteigening ten behoeve
van den aanleg van een verbindingsweg tusscben
de Vondelstraat en den Overtoomschen weg te
Amsterdam; 2. Naturalisatie van R. B. G. Bros-
towski en vijf anderen; 3. Kwijtschelding van
eène den lande aankomende vordering; 4. Vast
stelling der tarieven van in-, uit- en doorvoer in
Ned. Indië en 5. Aanleg van spoorwegen op Java.
Door het comité voor den Noord-Hollandsch-
Frieschen spoorweg is aan de gemeenteraden
en polderbesturen in beide provinciën een uit-
noodiging gezonden, om deel te nemen in de
bijdrage van één millioen en in de goldleening
van 24 ton ten behoeve van die lijn. Een afdruk
van de rede, door den voorzitter van het comité
op de vergaderingen te Hoorn en te Sneek uit
gesproken, is bij de inteekenlijst gevoegd.
Een ingezonden stuk in het Nieuw van den Dag
behelst:
In het nummer van de Kleine Courant van 23
Januari vond ik een ingezonden stuk van den
heer H. Ph. de Kanter, te Brielle, betreffende
de critiek over het ontworpen monument, die
door mij was geschreven in het nummer van 20
Januari. De beleefdheid verplicht mij allereerst
den geachten schrijver dar,k te zeggen voor de
opmerkzaamheid, aan mijne beschouwingen ge
schonken, doch laat mij de vrijheid op te merkeD,
dat ik geenszins in bedekte termen heb aangeraden
om zich los te maken van het ontworpen monu
ment, maar dit openlijk en in de meest dnidelijke
bewoordingen heb gedaan. De geachte schrijver
verwees voorts naar eene brochure, die door den
heer J. P. Koelman ter verdediging van de nymf
zoude worden uitgegeven en noodigde ten slotte
allen, die nog bezwaren mochten hebben, uit, af
te wachten „wat de vader der nymf ter harer
verdediging mocht te zeggen hebben."
Die brochure is sedert in het licht verschenen,
maar hoe uitvoerig ook op het gebied van kunst
en aesthetiek, zoo heeft zij echter het hoofdpunt
in quaestie niet aangeroerd, want het geldt hier
niet in de eerste plaats een vraag op het gebied
van de kunst, maar op het terrein van recht en
billijkheid.
Men wil in den Briel een feest vieren en wel
een nationaal feest; men vraagt daarvoor geld,
niet aan enkele bijzondere vrienden, maar aan
het gansche volk, en dat is goed, want het geldt
hier eene zaak, waarin elk goed Nederlander be
lang stelt.
Doch nu vorderden ook recht en billijkheid,
dat men voor zulk een nationaal feest, alle vader-
landsche kunstenaars tot een wedstrijd had op
geroepen, en dat men het werk door hen inge
zonden ter beoordeeling gaf aan een commissie
van bevoegde personen, gekozen door de gedelegeerden
van alle plaatselijke commissiën, op voordracht
van de Brielsche commissie. Dit is zoo natuurlijk
dat ik nog niet begrijp waarom hier anders ge
handeld is.
Heeft nu de brochure omtrent dit punt licht
verspreid en heeft de heer Koelman uiteengezet,
waarom de hoofdcommissie hem heeft uitverko
ren en al zijne kunstbroeders op zijde heeft
gezet?
Over deze zaak wordt geen woord gesproken
en in plaats van rekenschap te geven omtrent de
hoofdzaak, worden aan het publiek uitvoerige
beschouwingen over kunst en aesthetiek voorge
legd, die, al waren zij op alle punten volkomen
juist, toch nimmer kunDen bewijzen dat de heer
Koelman de eenige kunstenaar is in Nederland
die voor het ontwerpen van een monument in
aanmerking kan komen.
En wanneer er naast hem andere kunstenaars
zijn, met welk recht worden die dan door de
hoofdcommissie geweerd en waarop grondt de
hoofdcommissie hare goedkeuring van de door den
heer Koelman ontworpen nymf?
Op haar eigen gevoel en smaak; maar kan de
heer Koelman daarmede genoegen nemen, terwijl
hij in zijne brochure herhaaldelijk aanwijst, dat
voor een goed oordeel op het gebied van de
kunst, veel vaster grondslagen dan persoonlijk ge
voel of smaak worden vereischt.
Of steunt wellicht de hoofdcommissie hare
goedkeuring van de nymf op het oordeel van
den heer Koelman als een meer bevoegd kunst
rechter
Blijft wellicht de hoofdcommissie, na de lezing
der brochure, hare onbevoegdheid op het gebied
van de kunst diep en eerbiedig gevoelende, do
nymf goedkeuren op grond van het goedkeurend
oordeel, dat door den ontwerper daarover is uit
gesproken?
En wordt de beer Koelman aldus ten slotte tot
beoordeelaar vao zijn eigen werk gemaakt?
Hoe men de zaak ook wende of keere, de hoofd
commissie heeft door hare wijze van handelen
zich zelf en den heer Koelman in een moeilijke
houding geplaatst en het eenige middel om hieraan
een einde ie maken, is het uitschrijven van een
wedstrijd, waartoe alle Nederlandsche kunste
naars worden uitgenoodigd.
De heer Koelman kan daartegen geen redelijk
bezwaar hebben, want als zijn ontwerp werke
lijk zoo verdienstelijk is als men volgens de bro
chure moest onderstellen, dan zal het in den
wedstrijd zeker de eerepalm wegdragen en de
voldoening zal des le grooter zijn.
Laat de Brielsche commissie toch inzien, dat
wanneer zij voor de stichting van een kunstwerk
ter gedachtenis aan een nationalen feestdag, geld
vraagt aan alle laudgenooten, zij niet het lecht
heeft, om waar het op de uitvoering aankomt,
het oordeel van alle landgenooten op zijde te
zetten.
Het best van allen ware voorzeker, elk denk
beeld aan een monument op zijde te zetten, de
bijeengebrachte gelden te bestemmen voor een
inrichting van blijvende waarde, zooals b. v. een
Zeemanshuis, en zoo spoedig mogelijk in overleg
te treden met alle sub- en andere commissiën,
om dat denkbeeli inet kracht te verwezenlijken.
Maar wil men in den Briel volstrekt een mo
nument, dan roepe men ten minste tot een wed
strijd op alle kunstenaars in Nederland, want
daardoor alteen kan de hoofdcommissie het
vermoeden weerleggen dat het haar in de eerste
plaats te doen is om de verwezenlijking van
eigen denkbeelden en voorkomt zij het verwijt,
dat zij de sub-eommsssiën wel geschikt acht om
de nationale feestviering door geldinzameling te
bevorderen, maar ze tevens onbevoegd rekent om
gezamenlijk te beraadslagen over het werk, dat
door gemeenschappelijke krachten in het leven
zal worden geroepen.
Het hoofdbestuur der Friesche Maatschappij van
Landbouw en Veeteelt heeft zich tot Z. M. gewend
met verzoek art. 3 2 van het kon. besluit van
den 4den Dec. 1870 (Staatsblad N°. 190), zoodanig
te wijzigen, dat het luidt:
„Runderen, door de longziekte aangetast of,
ingevolge art. 22 der wet daarvan verdacht, moe
ten worden afgemaakt."
Voor het geval echter Z. M. mocht oordeelen,
den bovengenoemdeu algemeenen maatregel van
inwendig bestuur nog niet in den gevraagden
zin te kunnen wijzigen, dan verzoekt het hoofd
bestuur, aan genoemd art. 3 de volgende of soort
gelijke bepaling toe te voegen: