Vrijdag 2 Februari. r. 3676. jLA'i A°. 1872. LFIIISCH PBOit noodi;- l is pe lende, veb! STADS-BERICHTEN. DAGBLAD. PRIJS DKZKR COURANT. Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nomxners 3.00. 3.86 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zen- en Feesttagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVKRTKNTIEN. Voor ieder en regel.ƒ.0.15. Grootore letter, naar 4e plaatsruimte die aij beslaan. IKEB HER-IJK. BURGEMEESTER EJt WETHOUDERS tan Reiden, IEC1I Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten der m, arovincie Zuid-Holland, van deu 9den Januarij 11., q-p^v0. 11 Provinciaalblad n°. 3), houdende bepaling 1 'an de tijdstippen van den her-ijk der maten en ge- dgten in de verschillende gemeenten in deze pro- incie, voor het jaar 1872 Herinneren den ingezetenen dezer gemeente hunne 'erpligting, overeenkomstig art. 15, lett. a, der Wet .-an den 7den A pril 1869 (Staatsblad n'. 57), tot het [oen her-ijken van alle reeds in gebruik zijnde maten, "';ewigten en weegwerktuigen, onder mededeeling dat iaartoe door den ijker zitting wordt gehouden in het okaal van den ijk, op de Aalmarkt, naast de Gemeente- lpolheeken wel: voor wijk IV, op den 2den en 6den February, eiken dage van des morgens 9 tot des namiddags uren; Eindelijk wordt ter kennis van de belanghebbenden ebragt, dat volgens besluit van den Minister van taat en van Bmnenlandsche Zaken, van den 6den iecember 1871, n°. 2U1 (12de afd.), de letter D, in en gewonen drukvorm, schuin gesteld, bestemd is it jaarletter zoowel van den ijk als van den her-ijk. Eu geschiedt hiervan openbare kennisgeving door anplakking en door plaatsing in de Leidsche Courant. Burgemeester en Wethouders voornoemd, v. d, BRANDELER, Burgemeester, v. PUTTKAMMER, Secretaris. Lïldex, 17 Januarij 1872. DE, IJTftECHTSCHE COMMISSIE. (Ingezonden.) Wie had gedacht, dat de hoofdcommissie voor de feestviering op 1 April zulke grievende on- laogenaamheden zou ondervinden, als zij nu on- lervonden heeft? Wel is waar, met reden werd ppositie tegen haar gevoerd, omdat zij aan een lonument de voorkeur had gegeven. Klemmend "•"area "de betoogeh, van bekwame hand afkom- ig, die tegen 't ontwerp des heeren KoelmaD oriclit waren. Vele waren de eischen de ver- ihillende sub-commissiënstout was bovenal de ppositie der ultraniontaoen, die in den ijver des ;eloofs verguisden, wat ons lief en dierbaar is. Joch hen zagen de weldenkende tegenstanders Ier commissie over 't hoofd; de oppositie duurde voort. Maar toen eindelijk eene tweede kerkelijke partij verrees, om hare stem te laten hooreD, zwegen vele tegenstanders. En met reden! Eens gezindheid was noodig en men verafschuwde hen, die zich als tweede commissie naast de eerste opwierpen. Gelukkig, men zag het verkeerde van hare handelwijze in en zij vond weinig bijval. Alle pogingen zoudeu nu worden aangewend, )m de plannen der hoofdcommissie te doen ge- ukken. Immers, de tijd nadert met rasse schreden I Het s te laat, oui nog eeD ander plan te ontwerpeu. rVij hadden gedacht, dat men vrij algemeen van leze waarheid doordrongen zou zijn. En, ziet, daar komt het Dagblad ons berichten, at eenige „vaderlandlievende mannen" het dan hadden ontworpen, om een asyl voor oude n verminkte zeelieden op te richten. „Wij durven zeide het orgaaD der conser- atieve partij zelfs de hoop uiten, dat zoowel le Brielsche hoofdcommissie als de sub-commis- iën het plan met iugenomenheid zulleu om- j pClielzen en er zich bij zullen aansluiten en tot de gle,verwezenlijking hare krachtige medewerking chenken." Wij hopen dat niet. Ten sterkste moe st en wij ons verzetten tegen de pogingen dier vaderlandlievende" mannen. De commissie te wlJtrecht heeft zich zelve benoemd en verraadt in 4kn iare samenstelling uitsluiting van audersdenken- ;ende Brielsche commissie bestaat uit inaDnen au allerlei politieke richting, en bovenal, zij is s/a.Ö eend mass-meeting te Brielle benoemd en is dus Ptto^e wettige commissie. De Utrechtsche commissie 100 ruktrtl voor zoover wij weten, in geene vergadering S4'lé-au belangstellenden benoemd. Wij ontzeggen ver- ,0. /j'c aan eenige heeren te Utrecht het recht om ch als hoofdcommissie voor een feest te Brielle «■- constitueereD. :hti 91 Schande over hen, die tweedracht pogen te ^laieii, waar volmaakte eenstemmigheid noodig is no 11' r'i kunnen het niet gelooven, dat de koning i ipreii-ich voor een dergelijk plan zou hebben verklaard. j^el wekt het in hooge mate onze verbazing, i de Bfat» waar wij gelezen hebben, dat prins Frede- ik eene aanzienlijke gift heeft bijgedragen voor et Dillenburgsche plan, wij noch in de officieele berichten der hoofdcommissie, noch in eeuige ai- dere courant iets gelezen hebben van een gift van t vorstelijke huis aan de hoofdcommissie. En defc heeft toch, blijkens hare circulaires, een berotp gedaan op het Vorstenhuis. Het zou ons uitermae bevreemden indien Z. M. een bijdrage weigerce tot dat feest van den nooit volprezen dag van 1 April 1572 waarop onze onafhankelijkheid er daardoor ook de dynastie van 'tHuis van Oranji werd gegrondvest. Maar wij kunnen het niet gelooven, dat Z. M, na eerst het beroep der hoofdcommissie op zijne deelneming met stilzwijgen beantwoord te heb. ben, nu plotseling als beschermer van een andere commissie zou le voorschijn treden. Wij kunneu geeu woorden vinden, om aan onze verontwaardiging over de handelwijze dier commissie lucht te geven eu wij eindigen met de woorden der Nieuwe Rotterdamsche Courant: „Van het Nederlandsche volk verwachten wij, dat het niet zal toelaten, dat de mannen, die zoo loffelijk het initiatief nauien, verdrongen vvordeu, maar hun de hand boven 't hoofd houden." Lelden, 1 Februari. De heer Mr. J. J. van Augelbeek heeft het volgende adres gericht aan de Tweede Kamer: Aon de Tweede Kamer der Staten-Gencraal. Geelt met den meestee eerbied te keunen de ondergeteekeude Mr. J. J. Angelbeek, lid van het Hoog Gerechtshof vau Nederlandsch Indië, te Batavia woonachtig, thans buiten dienst, te Leiden tijdelijk verblijf houdende: dat het aan Uwe Kamer bekend is, dat de on- dergeteekende bij deu Minister van Koloniën zijn beklag heeft gedaaD, dat eenige leden van het Hoog Gerechtshof vau Nederlandsch ludiê, onder anderen, de in een exploit vau dagvaarding be kend gestelde woonplaats en titel van den adres sant als eiscber, bij de overname van bedoeld schriftuur, aan het hoofd van bnn arrest, bedrie- gelijk hebben veranderd, eu dat zij vervolgens, op dat door hen zeiven gemaakt bewijs tegen deD adressant recht hebben gesproken dat oiemaud zal ontkennen, dat rechters, die op een door hen zeiven gemaakt bewijs recht heb ben gesproken, eene partijdige daad, en dus mis drijf, hebben gepleegd; dat niettegenstaande adressants aanklacht des wege, nu ruim een maand geleden, is ingediend, de Minister van Koloniën evenwel daarop, tot op dezen oogenblik geeiie beschikking heeft ge geven dat intusschen dit zeker is, dat er misdrijf is gepleegd, hetzij door den adressant, indien hij eene lasterlijke aanklacht heeft ingebracht, hetzij door de aangeklaagden, indien de aanklacht be wezen is dat, in het eerste geval, de aangeklaagden van hunne goede namen, van te zijn eerlijke en brave rechters, beroofd zijn gewordendat, in het laatste geval, de aanklager van zijn titel van raadsheer en vaD zijne woonplaats Batavia, waar aan geldelijke belangen zijn verbonden, eveneens beroofd is geworden dat ieder, die door misdrijf van het zijne is beroofd, recht heeft, de bescherming der wet te vorderen; dat zoolang de Minister van Koloniën, of den aaDklager, if de aangeklaagden ten deze niet zoude hebben doen vervolgeD, Zijne Excellentie feitelijk de misdaad onder zijne bescherming zoude heb ben genomen dat mocht de Minister van Koloniën van oor deel zijn, dat het bewijs zoude te leveren zijn, dat de ODdergeteekende zich aan eene lasterlijke aanklacht zoude hebben schuldig gemaakt, Zijne Excellentie alsdan verplicht zoude zijn, den adres sant onmiddellijk, onder behoorlijke politie-geleide naar Java terug te zenden, om hem aldaar voor zij nen competenten strafrechter, het Hoog Gerechtshof van Nederlandsch Indié, te doen terecht staan; dat het recht, om, op dezen oogenblik nog, voor het Hoog Gerechtshof van Nederlandsch Indië, ter zake van misdrijf, te worden terecht ge steld, aan den ondergeteekende niet kan worden betwist dat immers op hem als raadsheer van het Hoog Gerechtshof, bij zijn verlof naar Nederlaud, hetzelfde Indisch Staatsblad 1834 N°. 1 van toe passing is verklaard, hetwelk ook van toepassing is op alle officieren van het Indisch leger, die met verlof naar Nederland gaan; dat de toepassing van dat Staatsblad op do officieren van het Indisch leger tengevolge heeft, dat, niettegenstaande hunne betrekking, gedurende hun verlof mar Nederland, definitief wordt vervuld, de officieren evenwel hunne speciale rangen en titels en de daaraan verbonden rechten blijven behou den, zoodat zij onder anderen, voor het geval zij, gedurende hun verlof in Nederland, een misdrijl mochten plegeu, alsdan het recht hebben te vor deren, dat zij voor hunnen competenteu krijgs raad worden terecht gesteld, even als wanneer zij op dat oogenblik in Indié in functie waren geweest dat dezelfde wet niet op verschillend wijzen op 's lands dieuaren kan noch mag worden toe gepast dat waar dus de officieren van het Indisch leger, door de toepassing van Indisch Staatsblad N°. 1, niet vau hunnen competenteu strafrechter kunnen worden afgetrokken, daar de raadsheeren van het hof, door de toepassing van diezelfde wet, evenmin van hunneu competenten strafrechter kunnen wordeu afgetrokken dat de Minister van Koloniën aan den onder geteekende zijn titel van raadsheer, eu daarmede de competentie van zijnen strafrechter, niet zoude mogen betwisten, door middel van het Besluit van den Gouverneur-Generaal Mr. P. Mijer, d.d. 9 December 1869 N°- 1, omdat de in dit authentiek geschrift voorkomende woorden: geweien raadsheer: eene intellectueele valschheid bevatten, zooals bewezen s door het Indisch Besluit d.d. 13 November 1868 N°. 31, waarbij op deu oudergeteekende als raadsheer, bij zijn verlof naar Nederland, het Indisch Staatsblad 1834 N°. 1 is toegepast, tengevolge waarvan adressant, zooals boven gebleken is, zijn titel van raadsheer met alle de daaraan verbon den rechten, even als alle andere Indische landsdie naren, bij zijn verlof naar Nederlaud, heeft blijven behouden dat niet alleen bij de strafwet met zware straf tegen het gebruik maken van een authentiek geschrift, waarbij valschheid is begaan, is bedreigd. maar dat ook de zedelijkheid verbieden zoude, aan den adressant zijn titel van raadsheer op dezen oogenblik nog te ontzeggen, daar ieder weet, dat de Gouverneur-Generaal Mr. P. Mijer, om geene andere reden dien titel van den ondergeteekende, in zijn onderwerpelijk besluit dd. 19 December 1869 N°. 1, gedurende adressants verlof in Neder land, heeft laten doorhalen dan om op die wijze te kunnen bedekt houden de door iiijne Excellentie, bij die beschikking, gepleegde overtreding van art. 95 van het Indisch Regeerings-Reglement, ter zake waarvan Zijne Excellentie anderzins, inge volge die zelfde Grondwet, eene strafvervolging zonüe hebben moeten ondergaan, en alzoo zijne betrekking van Gouverneur-Generaal zoude heb ben moeten verliezen, welke Zijne Excellentie, dank zij de gepleegde, maar gelukkig te laat ontdekte valschheid in geschrifte, welke men door de voor naamste landsadvocaten heeft laten verdedigen, alsnu heeft blijven behouden, ja, waaruit ZijDe Excellentie thans op de meest eervolle wijze is ont slagen, onder dankbetuiging voor de aan den Lande bewezen diensten dat de Minister van Koloniën evenmin de ex ceptie van te Leiden gepensionneerd ambteuaar tegen den ondergeteekende zoude mogen doen aanvoeren, omdat Zijne Excellentie aan Uwe Kamer de verklaring heeft gedaan, dat die excep tie bij den rechter niet zoude worde voorgesteld dat intusschen van strafvervolging tegen den ondergeteekende ten deze geen sprake kan zijn, daar hij thans de eer kan hebben bij Uwe Kamer over te leggen de schrifturen van eisch en van antwoord, welke bij de aangeklaagde leden van het hoog gerechtshof bevorens zijn ingediend ge weest, zijnde aaD het hoofd van beide stukken uitdrukkelijk vermeld, dat de ondergeteekende als laatstelijk benoemd lid van het hoog gerechtshof, en als te Batavia woonachtig, eischer is geweest, bij exploit d.d. 21 Juni 1871; dat die stukken alzoo het onomstootbaar bewijs levereD, dat de aan het hoofd van hun geschrift voorkomende verklaring der aangeklaagde leden van het hoog gerechtshof, als zoude Mr. A. voor malig raadsheer, te Leiden woonachtig, eischer zijn geweest, bij exploit dd. 21 Juni 1871, volkomen valsch is, zoodat het door hen gepleegd misdrijt niet kan worden ontkend, evenmin als het door dat misdrijf toegebracht nadeel kan worden ontkend, omdat eenig en alleen aan den titel vaD raads heer en aan de woonplaats Batavia het maat schappelijk bestaan van adressant en zijn talrij gezin verbonden is, daar de adressant, zonder dien titel en zonder die woonplaats geene rechten hoegenaamd kan doen geldeü, zoodat hij, die adressant van zijn tilel van raadsheer en van zijne woonplaats Batavia heeft beroofd, hem en zijn gezin maat schappelijk heeft vernietigd dat thans aan Uwe Kamer het meest voldin gend bewijs is geleverd, dat bij herhaling tegen hem ambtsmisdrijven zijn gepleegd, welke geen ander doel hebben gehad, dan om adressant van zijnen wettigen ambtstitel en van zijne wettige woonplaats, welke hij bij zijn verlof Daar Ne derland, even als alle andere Indische landsdie naren heeft blijven behouden, te berooven en op die wijze hem en zijn talrijk gezin, waarmede men overigens, zooals een der landsadvocaten heeft beweerd, veel meêwarigheid zoude hebben gehad, in het verderf te storten dat meD wel is waar heeft opgegeven, als zoude adressant lijdende zijn aan verwarring zijner verstandelijke vermogens, doch dat Uwe Kamer reeds bij een vorig adres het bewijs is geleverd, dat de eerste aanleiding van de tegen deu adressant iDgeslelde misdadige vervolging geene andere is, dan omdat hij vroeger, en wel in 1865, zich verzet heeft, dat in een tot zijne bediening behoorend geschrift een niet bewezen feit, als bewezen zouden worden voorgesteld, omdat hij zich dus toen verzet heeft tegen hetzelfde misdrijf, hetwelk thans tegen hem is gepleegd, terwijl dat verzet hem zoodanig den onverzoen- lijken haat van andere openbare ambtenaren heeft berokkend, dat zij niet hebben gerust, vóór dat de eerlijke rechter is teu val gebracht dat intusschen de bescherming der wet aan ieder, die door misdrijf is benadeeld, zonder on derscheid is gewaarborgd; dat waar adressant tot op dezen oogeuhlik die bescherming bij den Minister van Koloniën te vergeefs heeft ingeroepen, adressant alsnu tot Uwe Kamer de toevlucht neemt, met de eerbie dige bede, dat het Haar moge behagen, hem die bescherming alsnog te doen verleenen. 't Welk doende enz., J. J. VAN ANGELBEEK. Liimsn, 31 Januari 1872. Aan 's rijkswerf te Amsterdam werd gisteren publiek aanbesteedHet maken van een houten loods aldaar. Minste iDsehrijver de heer J. van der Kamp alhier, voor f 7999. Gisterenavond had in de nieuwe Stadsgehoor zaal alhier de aangekondigde uitvoering plaats der zaDgvereeoiging Caecilia. Vonden wij in de uitvoering van het vorige jaar reeds aanleiding onze stadgenooten op te wekken tot gebruikma- kiug van de aangeboden gelegenheid tot smaking van een waar kunstgenot, ons vertrouwen in de muzikale krachten der vereeuiging werd ook thans niet beschaamd. Voor een vrij talrijk opge komen publiek toch werd het voor dieu avond vastgestelde programma, waarvan de eerste afdee- ling bestond uit: Lauda Sion van F. Mendelssohn Bartholdy, Sanctus en Agnus Dei van C. H. Gounod en het Neujahrslied van R. Schumann, in vele opzichten op verdienstelijke wijze uitgevoerd. Het glanspunt van den avond mocht voorzeker het Stabat Mater van Rossini genoemd worden. Op wat boeiende en wegslepende wijze werdeu die tenor-aria's met koor niet uitgevoerd om door het eveo prachtig voorgedragen duet voor sopraan te wordeu opgevolgd I Ook de bas-aria en het koor dat alsnu volgde, en vervolgens het kwartet eu de cavatine sopraan, evenals de sopraan-aria met koor hielden de hoorders in voortdurende span ning. Daarna werd alsnog een quartet schoon voor gedragen en met het krachtig slotkoor Amen ge- eiudigd. Waarlijk, wij gelooveu de tolk vau allen te zijn, wanneer wij voor den genotvollen avond onzen dank brengen in 't algemeen aan de leden en 't orkest, en in 't bijzonder aan de solisteo, maar vooral aan den heer Taylor, die als Direc teur getoond heeft wat Leiden zonder hulp van buiten op muzikaal gebied vermag. In de maanden September, October eu No vember 187,1 zijn de volgende brieven naar het buitenland bezorgd, die wegens onbekendheid der adressanten niet bezorgd zijn kunnen worden. Mad. Victorine, te Brussel; D. vau MiDde, te Luik; Mej, S. v. Biema, idem, beiden te Badeu Tbs. van Wijk, te Barmen; Bock, te Biberichj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1872 | | pagina 1